ECLI:NL:GHSHE:2011:BR6652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.060.184 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van pandrecht op toekomstige vorderingen in het kader van geldleningen en borgstellingen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de vestiging van een pandrecht op toekomstige vorderingen van [Y.] op de Coöperatieve Telersvereniging Sunquality U.A. De Bank had aan [Y.] geldleningen verstrekt en vorderingen op derden verpand. De rechtsvraag was of de toekomstige vorderingen rechtsgeldig waren verpand aan de Bank. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van de Bank afgewezen, omdat zij oordeelde dat het pandrecht niet op toekomstige vorderingen van toepassing was. De Bank ging in hoger beroep en voerde aan dat de verpanding van toekomstige vorderingen wel degelijk rechtsgeldig was.

Het hof overwoog dat de overeenkomst tot verpanding van 5 maart 1996, waarin [Y.] zich verplichtte om zowel bestaande als toekomstige vorderingen aan de Bank te verpanden, rechtsgeldig was. Het hof stelde vast dat de vorderingen van [Y.] op Sunquality voortvloeiden uit een bestaande rechtsverhouding, aangezien [Y.] lid was van de coöperatie Sunquality en verplicht was zijn producten via deze coöperatie te verkopen. De Bank had op 5 september 2006 een pandrecht verkregen op de vorderingen van [Y.] op Sunquality, en dit pandrecht was rechtsgeldig omgezet in een openbaar pandrecht door de mededeling aan Sunquality.

Het hof oordeelde dat de Bank recht had op de vorderingen van [Y.] op Sunquality en dat Sunquality niet kon volhouden dat zij niets meer verschuldigd was aan [Y.] of de Bank. De Bank had haar vordering voldoende onderbouwd en het hof verwierp de verweren van Sunquality. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij de Bank in de gelegenheid werd gesteld haar vordering nader te onderbouwen. De uitspraak van het hof bevestigde de rechtsgeldigheid van de vestiging van het pandrecht op toekomstige vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.060.184
arrest van de eerste kamer van 16 augustus 2011
in de zaak van
COÖPERATIEVE RABOBANK VENRAY U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
COÖPERATIEVE TELERSVERENIGING SUNQUALITY U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Wolfs,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 maart 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 23 december 2009 tussen appellante – hierna: de Bank - als eiseres en geïntimeerde - Sunquality - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 90565 / HA ZA 08-866)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgegane comparitievonnis van 25 februari 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de Bank drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van de in eerste aanleg ingestelde vorderingen en veroordeling van Sunquality in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Sunquality de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben hun zaak aan de hand van pleitnota’s ter zitting van 21 juni 2011 doen bepleiten: de Bank door mr. M.J. Muller en Sunquality door mr. J.M. Wolfs.
2.4. Na het pleidooi heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het overleggen van de volledige processtukken.
2.5. Partijen hebben ter rolle de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank heeft onder 2. van het bestreden vonnis vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) De maatschap [X.], met als maten de heer [Y.] en mevrouw [Z.] (hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als [Y.]), exploiteerde als teler een tomatenkwekerij.
(ii) In het kader van door de Bank aan [Y.] verstrekte en te verstrekken geldleningen, te verlenen kredieten in rekening courant en borgstellingen heeft [Y.] bij overeenkomst tot verpanding van vorderingen d.d. 5 maart 1996 (prod 10 inl dv) aan de Bank verpand de vorderingen op derden, en ter zake van die vorderingen de rechten uit verzekeringsovereenkomsten. Verder is in deze akte, voor zover voor deze zaak van belang, het volgende bepaald:
“De pandgever verbindt zich de reeds bestaande vorderingen en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit reeds bestaande rechtsverhoudingen met derden op de door de bank aangegeven wijze te vermelden op een door of namens de pandgever te ondertekenen pandlijst, en deze pandlijst terstond te zenden of af te geven aan de bank.
De pandgever verbindt zich vorderingen op derden die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit rechtsverhoudingen die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, door middel van pandlijsten aan de bank te verpanden.
(…)”
De overeenkomst tot verpanding is op 14 maart 1996 geregistreerd.
(iii) [Y.] was tot begin maart 2008 lid van Sunquality. Sunquality is een op 19 mei 2004 opgerichte coöperatieve telersvereniging. In de akte van “oprichting coöperatie” (prod 21 inl dv) is, voor zover voor deze zaak relevant, het volgende bepaald:
Doel
Artikel 2
1. De coöperatie heeft ten doel de belangenbehartiging van de leden inzake het in de handel brengen van de door deze leden voortgebrachte komkommers en tomaten en andere producten van de groenteteelt alsmede producten van de fruitteelt, zowel door bevordering van de concentratie van het aanbod van deze producten en van de regulering van de productenprijzen daarvoor als anderszins.
(…)
2. Zij tracht dit doel te bereiken langs wettige wegen en wel door:
a. het in de handel brengen van de producten van de leden;
b. het zonodig sluiten van overeenkomsten met de leden ter verkrijging van de beschikking over producten onder lid 1 van dit artikel bedoeld;
(…)
Verplichting van de leden
Artikel 15
1. (…)
Met name zijn de leden verplicht:
(…)
c. hun volledige betrokken productie door de coöperatie te doen verkopen.
(iv) Sunquality en de onderneming naar Duits recht [A.] GmbH te [vestigingsplaats], Duitsland, hebben een overeenkomst van distributie gesloten, op grond waarvan Sunquality de producten van haar leden exclusief aan [A.] leverde.
(v) De Bank heeft bij onderhandse akte van 25 juli 2006, geregistreerd op 5 september 2006, een pandrecht verkregen op de vorderingen van [Y.] op Sunquality “uit hoofde van door de pandgever (hof: [Y.]) aan de afnemer (hof: Sunquality) geleverde en te leveren produkten.” (prod 11 inl dv).
(vi) De Bank heeft bij brief van 18 september 2006 aan Sunquality medegedeeld dat [Y.] de vorderingen uit hoofde van de geleverde en te leveren producten bij akte van 25 juli 2006 aan de Bank heeft verpand en Sunquality verzocht deze verpanding in haar administratie aan te tekenen (prod 18 inl dv). De brief is voor kennisneming namens Sunquality door de heer [B.], manager van Sunquality te Venlo op 21 september 2006 getekend.
(vii) [A.], [Y.] en Sunquality hebben op 7 september 2007 ter zake van door [A.] aan [Y.] verstrekte leningen een overeenkomst gesloten. In de Nederlandse vertaling van deze overeenkomst is voor zover van belang het volgende vermeld (prod 9 cva):
“(…)
Aangezien [A.] GmbH aanspraak op terugbetaling heeft, maar MTS [Y.] tot dusverre haar verplichtingen tot betaling van de betalingsaanspraken niet is nagekomen, ook de rente niet, en MTS [X.] heeft bevestigd de terugbetalingen op dit moment niet te kunnen verrichten, behoren de tomatengewassen die tot januari 2008 geplant en geoogst worden, in zekerheid toe aan [A.].
Het is MTS [Y.] niet toegestaan de tomaten anders te verkopen dan aan SunQuality. Voorts bevestigt SunQuality dat [A.] eigenaar van de tomatengewassen is en jegens [A.] persoonlijk aansprakelijk is indien de terugbetaling niet aan [A.] plaatsvindt.
(…)”
(viii) De Bank heeft bij brief van 24 september 2007 het krediet met [Y.] met onmiddellijke ingang opgezegd wegens de door [Y.] voorgenomen bedrijfsbeëindiging (prod 16 inl dv). De Bank heeft [Y.] in deze brief gesommeerd het aan de Bank verschuldigde van in totaal € 1.203.939,82 + p.m. binnen drie maanden na dagtekening van de brief aan haar te voldoen. Bij deze brief heeft de Bank tevens aangegeven dat zij indien [Y.] aan voormelde sommatie niet of niet tijdig gevolg geeft, tot uitwinning van de door haar bedongen zekerheden zal overgaan.
(ix) Bij brief van 11 december 2007 (prod 17 inl dv) heeft de Bank onder verwijzing naar haar brief van 18 september 2006 en artikel 3:246 BW aan Sunquality meegedeeld dat de Bank als pandhouder bevoegd is nakoming van de bij akte van 25 juli 2006 verpande vordering(en) op Sunquality te eisen en betalingen in ontvangst te nemen. De Bank verzoekt Sunquality in deze brief daarom haar (toekomstige) betaling(en) aan de Bank te verrichten.
(x) Bij brief van 27 december 2007 heeft de Bank onder verwijzing naar haar brief van 11 december 2007 Sunquality bericht dat zij van de vorderingen die [Y.] op Sunquality heeft uit hoofde van de aan Sunquality geleverde tomaten, geen betaling heeft ontvangen (prod 19 inl dv). De Bank deelt Sunquality voorts het volgende mede:
“Uit onze administratie blijkt dat u in de hieronder genoemde weken een deel van de aan ons verpande opbrengst niet heeft uitbetaald: kw07/47; kw07/46; kw07/44; kw07/43; kw07/42; kw07/41; kw07/40; kw07/38 en kw07/36. Het gaat naar mijn inschatting om ca. EUR 130.000,--. Daarnaast zijn de leveringen van kw07/48, kw07/49 en kw07/50 in hun geheel niet betaald. Dit gaat om in totaal EUR 100.000,-- (opgave ondernemer).”
Sunquality heeft aan deze brief geen gehoor gegeven.
(xi) In de “vervolgpandakte (pandlijst)” van 29 februari 2008, geregistreerd op 3 maart 2008 (prod 15 inl dv) heeft [Y.] als pandgever aan de Bank als pandnemer in pand gegeven:
“In ieder geval maar niet uitsluitend uit hoofde van overeenkomsten met:
1. Coöperatieve Telersvereniging Sunquality U.A. uit hoofde van geleverde tomaten.
2. (…)
3. (…)
Vorderingen zoals blijken uit:
A overzicht inkoopfacturen SunqualityU.A. (…)
B factuur [factuur 1.] / KW07/50
C factuur [factuur 2.] / KW07/48
D factuur [factuur 3.] / KW07/49”
Uit het overzicht Inkoopfacturen [X.] (prod 15 inl dv) blijkt van een totale openstaande vordering op Sunquality van € 200.469,41. De door Sunquality opgestelde inkoopfacturen met nummers KW07/50, KW07/48 en KW07/49 beliepen de respectieve bedragen van € 26.312,37, € 23.802,82 en € 71.691,68 (prod 15 inl dv).
(xii) Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 maart 2008 is de wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) op [Y.] van toepassing verklaard. Op of omstreeks die datum is het lidmaatschap van [Y.] van Sunquality beëindigd. Mr. L.J.M.G. Kunzeler is aangesteld tot bewindvoerder.
(xiii) De Bank heeft bij brief van 12 maart 2008 een vordering van € 1.127.277,13 p.m. bij mr. Kunzeler ingediend (prod 20 inl dv).
4.3. De Bank heeft Sunquality bij dagvaarding van 2 december 2008 in rechte betrokken en gevorderd Sunquality te veroordelen tot betaling van € 200.469,41 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2007 of vanaf de dag van de dagvaarding, buitengerechtelijke incassokosten ad € 5.594,34, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten van de procedure.
4.4. De Bank heeft kort gezegd aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Sunquality haar het gevorderde bedrag aan hoofdsom verschuldigd is uit hoofde van een pandrecht van de Bank op vorderingen van [Y.] op Sunquality. Nadat de Bank op 18 september 2006 mededeling heeft gedaan van de verpanding van deze vorderingen, had zij een openbaar pandrecht en was zij aldus bevoegd deze te innen. Ondanks sommatie daartoe is Sunquality echter weigerachtig gebleven aan haar betalingsverplichtingen jegens de Bank te voldoen.
4.5. Nadat Sunquality de vordering gemotiveerd had bestreden, heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van de Bank afgewezen en de Bank veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft daartoe kort gezegd overwogen en beslist dat uit de tekst van de akte van 25 juli 2006 niet volgt dat het daarmee gevestigde pandrecht ook ziet op toekomstige, uit reeds bestaande rechtsverhoudingen voortvloeiende vorderingen en dat de vorderingen waarop de bank zich uit hoofde van haar pandrecht wenst te verhalen, welke dateren van 2007, daarom niet onder haar uit die akte voortvloeiende pandrecht vallen (rov. 4.2.). Het betoog van de Bank dat het Sunquality niet vrijstond verrekeningsafspraken te maken (waarbij de rechtbank heeft verwezen naar de overeenkomst van 19 juli 2007 en 7 september 2007) heeft de rechtbank verworpen (rov. 4.5.)
4.6. In dit geschil gaat het allereerst om de vraag of [Y.] haar toekomstige vorderingen op Sunquality rechtsgeldig heeft verpand aan de Bank. Met grief I is deze vraag aan het hof voorgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
4.7. Vaststaat dat [Y.] en de Bank bij overeenkomst van verpanding van 5 maart 1996, geregistreerd op 14 maart 1996, zijn overeengekomen dat [Y.] de vorderingen op derden die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, en vorderingen die rechtstreeks zullen worden verkregen uit rechtsverhoudingen die na ondertekening van deze akte zullen ontstaan, door middel van pandlijsten aan de bank verpand (zie 4.2. sub ii). Dit betekent dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, [Y.] zich reeds bij obligatoire overeenkomst van 5 maart 1996 jegens de Bank heeft verplicht om zowel bestaande als toekomstige, uit reeds bestaande rechtsverhoudingen voortvloeiende vorderingen aan de Bank te verpanden.
4.8. Uit artikel 3:239 lid 1 BW en de daarop gebaseerde jurisprudentie vloeit voort dat een stil pandrecht op een vordering bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte kan worden gevestigd mits de vordering in de vestigingsakte met voldoende bepaalbaarheid is omschreven en mits de vordering op het tijdstip van vestiging van het stille pandrecht ofwel bestaat ofwel rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. In het geval van een schriftelijke vastlegging van de overeenkomst tot verpanding is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat (HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447).
4.9. Vaststaat dat [Y.] bij pandakte van 25 juli 2006 aan de Bank in pand heeft gegeven de vorderingen op “afnemer Sunquality, hierna te noemen: afnemer, uit hoofde van door de pandgever aan de afnemer geleverde en te leveren produkten.” Deze pandakte is op 5 september 2006 geregistreerd. Het hof is van oordeel dat deze zinsnede redelijkerwijs niet anders kan worden begrepen dan dat [Y.] zowel haar bestaande als haar toekomstige vorderingen op Sunquality aan de Bank in pand heeft gegeven.
4.10. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de toekomstige vorderingen van [Y.] op Sunquality rechtstreeks werden verkregen uit een ten tijde van het vestigen van het pandrecht op 5 september 2006 reeds bestaande rechtsverhouding. Sunquality heeft dat betwist.
4.11. Volgens Sunquality fungeerde zij slechts als doorgeefluik door de door [A.] gerealiseerde opbrengst van de verkoop van de tomaten, door te betalen aan [Y.]. Voorts ontstonden de vorderingen van [Y.] op Sunquality pas nadat [A.] de tomaten had verkocht en de gerealiseerde opbrengst na aftrek van haar kosten aan Sunquality had betaald. Gelet daarop alsmede op het feit dat de producten waar de vorderingen betrekking op hadden, door [Y.] rechtstreeks werden geleverd aan [A.], was er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen voormelde vorderingen en de rechtsverhouding tussen [Y.] en Sunquality, aldus Sunquality.
4.12. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat [Y.] lid was van de coöperatie Sunquality. De leden van Sunquality hebben zich, zoals Sunquality in haar conclusie van antwoord (par. 2.1.4) ook zelf stelt, verbonden om hun producten uitsluitend door de coöperatie te doen verkopen, zoals overigens ook blijkt uit artikel 15 lid 1 sub c van de akte van oprichting van Sunquality (zie 4.2. sub iii). Vaststaat dat Sunquality jaarlijks ten behoeve van haar leden een overeenkomst sloot met een distributeur, zijnde in het onderhavige geval [A.], waarin Sunquality zich verplichtte alle producten van haar leden exclusief aan deze distributeur te leveren. Uit hoofde van voormelde overeenkomst rustte, aldus Sunquality, op [A.] de verplichting de producten, die rechtstreeks door de leden van Sunquality bij [A.] werden afgeleverd, tegen een zo hoog mogelijk bedrag te verkopen aan derden. Op het verkoopbedrag hield [A.] de verkoopkosten alsmede een percentage aan verkoopcommissie in, waarna zij het restant afdroeg aan Sunquality. Na aftrek van haar eigen kosten betaalde Sunquality de resterende opbrengst door aan de respectieve telers. [Y.] stuurde ter zake geen factuur aan Sunquality noch aan [A.], het was Sunquality die, nadat zij van [A.] betaling had ontvangen, een inkoopfactuur c.q. afrekening opstelde en op basis daarvan tot betaling aan de teler overging.
4.13. Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat sprake was van een rechtsverhouding tussen [Y.] en Sunquality, waaruit voor [Y.] de verbintenis voortvloeide om al haar producten te verkopen via Sunquality (en deze aldus aan Sunquality ter beschikking te stellen) en voor Sunquality de verbintenis om de uiteindelijke opbrengst van de via haar verkochte producten te voldoen aan de betreffende teler [Y.]. De vorderingen die [Y.] op Sunquality uit hoofde van de te leveren producten zou verkrijgen vloeien derhalve rechtstreeks voort uit de rechtsverhouding die [Y.] door middel van zijn lidmaatschap met Sunquality is aangegaan. Naar het oordeel van het hof waren toekomstige vorderingen van [Y.] op Sunquality, gelet op het feit dat op voorhand vaststond op welke wijze de opbrengst zou worden berekend, voorts voldoende bepaald.
4.14. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat door registratie van de akte op 5 september 2006 rechtsgeldig een stil pandrecht is gevestigd op de bestaande en toekomstige vorderingen van [Y.] op Sunquality in de zin van artikel 3:239 lid 1 BW. Op grond van artikel 3:239 lid 3 BW kan een stil pandrecht door middel van een mededeling worden omgezet in een openbaar pandrecht.
4.15. Sunquality heeft ten pleidooie desgevraagd bevestigd dat zij de brief van de Bank van 18 september 2006, waarin de Bank haar van haar pandrecht mededeling heeft gedaan, heeft ontvangen. Het verweer van Sunquality dat de heer [B.], die de brief van 18 september 2006 voor kennisneming heeft ondertekend, daartoe niet bevoegd was, gaat niet op. Immers, instemming van de ontvanger van de mededeling is geen constitutief vereiste om het met de mededeling beoogde rechtsgevolg, het omzetten van een stil pandrecht in een openbaar pandrecht, te sorteren.
4.16. Het hof oordeelt op grond van het voorgaande dat met de mededeling van 18 september 2006 het stille pandrecht rechtsgeldig is omgezet in een openbaar pandrecht en de Bank ingevolge artikel 3:246 lid 1 BW vanaf dat moment rechthebbende was ten aanzien de bestaande en toekomstige vorderingen van [Y.] op Sunquality en daarom dienaangaande inningsbevoegd was.
4.17. Het verweer van Sunquality dat [A.] de betreffende vordering heeft verrekend en Sunquality om die reden niets meer verschuldigd is aan [Y.] danwel de Bank, kan niet slagen. Immers, op het moment dat de verrekeningsafspraken werden gemaakt had de Bank Sunquality reeds mededeling gedaan van haar pandrecht. Derhalve was niet [Y.] maar de Bank inningsbevoegd ten aanzien van die vorderingen, hetgeen met zich brengt dat de beweerde verrekening niet aan de Bank kan worden tegengeworpen. Aan de eisen van artikel 6:127 BW is immers niet voldaan.
4.18. Op grond van het voorgaande slaagt grief I. Het slagen van de grief brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen.
4.19. Sunquality heeft de hoogte van de vorderingen waarop volgens de Bank haar pandrecht rust, betwist. Sunquality heeft daartoe bij conclusie van antwoord gesteld dat op grond van de driepartijenovereenkomst met betrekking tot de schuld van [Y.] aan [A.], [A.] terecht heeft verrekend en Sunquality daarom niets meer aan [Y.] of de Bank verschuldigd is. Bij comparitie partijen heeft Sunquality deze betwisting herhaald. Bij pleidooi heeft Sunquality er voorts op gewezen dat Sunquality als gevolg van de verrekening van [A.] geen gelden uit de opbrengst van de verkochte tomaten heeft ontvangen en zij daarom niet voor doorbetaling daarvan kan zorg dragen.
4.20. Zoals hiervoor in rov. 4.18. is overwogen kon de “verrekening” geen effect sorteren omdat [Y.] op dat moment niet meer inningsbevoegd was. Dit brengt tevens met zich dat het verweer van Sunquality dat zij niet meer kan uitbetalen omdat het verschuldigde door [A.] is geïnd, geen doel treft.
4.21. De Bank heeft voorts onder verwijzing naar het als bijlage bij productie 15 bij de inleidende dagvaarding gevoegde overzicht Inkoopfacturen [X.] erop gewezen dat [Y.] over de weken 35 tot en met 50 van 2007 voor in totaal een bedrag van € 428.626,54 aan Sunquality heeft gefactureerd, Sunquality een bedrag van € 228.157,13 aan [Y.] heeft voldaan en er dus nog een vordering van [Y.] op Sunquality resteert van € 200.469,41. Nu Sunquality dit niet gemotiveerd heeft weersproken, hetgeen gelet op het feit dat zij degene is die de facturen opstelt wel van haar had mogen worden verwacht, staat in rechte vast dat de Bank uit hoofde van haar pandrecht een vordering op Sunquality heeft ten bedrage van € 200.469,41.
4.22. Sunquality heeft vervolgens bij gebrek aan wetenschap de stelling van de Bank betwist dat na de uitwinning van de door de Bank verworven zekerheden, de opbrengst onvoldoende is om de totale vordering van de Bank te voldoen. De Bank heeft haar stelling onderbouwd door te verwijzen naar productie 20 bij de inleidende dagvaarding, waaruit volgt dat de Bank op 12 maart 2008 bij de bewindvoerder van [Y.] een vordering van € 1.127.277,13 heeft ingediend. Volgens de Bank blijkt voorts uit het overzicht dat de Bank in eerste aanleg voorafgaand aan de comparitie van partijen als productie 25 heeft overgelegd, dat zij zich alleen heeft kunnen verhalen op de onroerende zaak van [Y.] en dat zij daaruit € 562.319,00 heeft ontvangen. Ten pleidooie heeft de Bank desgevraagd meegedeeld dat tot op heden haar vordering niet is voldaan en zij derhalve nog steeds gerechtigd is haar pandrecht uit te oefenen.
4.23. Sunquality heeft gemotiveerd betwist dat de Bank nog een vordering heeft op [Y.]. Nu de Bank met de door haar overgelegde brief aan de bewindvoerder en het, kennelijk door haar, opgestelde overzicht ter zake van de opbrengst van de onroerende zaak (de hoogte van) haar vordering op [Y.] nog onvoldoende heeft onderbouwd, zal de Bank in de gelegenheid worden gesteld bij akte haar vordering op [Y.] nader aan hand van bescheiden te adstrueren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 13 september 2011 voor akte aan de zijde van de Bank met de hiervoor onder 4.23. vermelde doeleinden en om Sunquality in de gelegenheid te stellen na het nemen van voormelde akte door de Bank bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, M.J. van Laarhoven en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 augustus 2011.