ECLI:NL:GHSHE:2011:BR6413

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.090.766 (20-001030-10)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoeken tot verschoning door raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2011 uitspraak gedaan over de verzoeken tot verschoning van de raadsheren mr. H.D. Bergkotte en mr. J.G. Sillevis Smitt. Deze verzoeken werden ingediend tijdens de behandeling van een strafzaak, waarbij de verzoekers zich wilden verschonen op basis van artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeken tot verschoning werden mondeling gedaan op 13 juli 2011, tijdens een zitting waar de zaak tegen de verdachte werd behandeld. De verschoningskamer oordeelde dat een mondelinge behandeling van de verzoeken niet noodzakelijk was, omdat de procesdeelnemers zich al hadden kunnen uitlaten over de verzoeken. Er werden geen bezwaren tegen de verzoeken naar voren gebracht door de verdediging of het openbaar ministerie.

De verschoningskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden kunnen weerleggen. De enkele omstandigheid dat de zaak van de verdachte in hoger beroep wordt behandeld door rechters die eerder in een andere zaak een oordeel hebben gegeven, is op zichzelf niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van vooringenomenheid. De verschoningskamer concludeerde dat er, gezien de omstandigheden en de eerdere uitspraken van de Hoge Raad, een gerechtvaardigde grond was voor de verzoeken tot verschoning. De verzoeken werden dan ook toegewezen, en het hof beval de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Beslissing
GERECHTSHOF 'S-HERTOGENBOSCH
Registratienummer: HV 200.090.766/01
Parketnummer: 20-001030-10
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
Beslissing van de verschoningskamer van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch,
inzake de mondelinge verzoeken zich te mogen verschonen van 13 juli 2011, als bedoeld in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering, van na te noemen raadsheren belast met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 20-001030-10 van het openbaar ministerie tegen verdachte:
[X.],
geboren op [geboorteplaats] (Frankrijk) op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] (Frankrijk), [woonadres].
1. Het procesverloop
1.1. De verzoeken tot verschoning zijn mondeling gedaan bij gelegenheid van de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting van 13 juli 2011 door mr. H.D. Bergkotte en mr. J.G. Sillevis Smitt, als raadsheren-plaatsvervanger in de sector strafrecht van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen “verzoekers”. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens geschorst voor onbepaalde tijd.
1.2. De verschoningskamer is van oordeel dat een mondelinge behandeling van de verschoningsverzoeken niet noodzakelijk is, aangezien de verzoeken ter terechtzitting zijn gedaan en de procesdeelnemers zich omtrent de verzoeken hebben kunnen uitlaten.
1.3. Van de zijde van de verdediging en het openbaar ministerie zijn geen bezwaren tegen de gedane verschoningsverzoeken naar voren gebracht.
2. Het standpunt van verzoekers
Aan de verzoeken om zich te mogen verschonen ligt het volgende ten grondslag.
Nadat het gerechtshof op 5 oktober 2010 arrest had gewezen in de zaak tegen medeverdachte
[Y.], heeft de verdachte een verzoek laten doen aan verschillende leden van het gerechtshof om zich van de behandeling van de zaak tegen de verdachte te verschonen. Het verzoek is van de hand gewezen - kort gezegd - op grond van het feit dat het mede beslissen in de zaak tegen een medeverdachte nog geen omstandigheid oplevert als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering. Na deze beslissing zijn verschillende verklaringen aan het dossier van verdachte toegevoegd, in de eerste plaats die van de getuige [Z.] (verbalisant), afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 23 december 2010, en in de tweede plaats die van de getuige [Y.] (medeverdachte), afgelegd op 10 juni 2011 ten overstaan van de onderzoeksrechter in Epinal (Frankrijk). Aangezien het hof zich, onder voorzitterschap van mr. Bergkotte, in het eerder inzake contra medeverdachte [Y.] gewezen arrest in duidelijke bewoordingen heeft uitgelaten over de betrouwbaarheid van de getuige [Z.], heeft mr. Bergkotte thans mondeling het verzoek gedaan om - gelet op het bepaalde bij artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering - zich, gelet op bovenstaande ontwikkelingen die de situatie hebben veranderd, van de verdere behandeling van deze strafzaak te mogen verschonen. Mr. Sillevis Smitt heeft zich bij dit verzoek aangesloten.
3. De beoordeling
3.1. De verschoningskamer overweegt op de verzoeken als volgt.
Ingevolge artikel 517, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan elk van de rechters die een zaak behandelt verzoeken zich te mogen verschonen op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting geschieden.
3.2. Vooropgesteld dient te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen zouden kunnen opleveren voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3. De enkele omstandigheid dat de zaak van de verdachte in hoger beroep wordt behandeld door een kamer van het gerechtshof, waarvan twee leden zitting hebben gehad in de kamer van het gerechtshof die voordien, in de zaak tegen de medeverdachte het oordeel heeft uitgesproken dat die medeverdachte met de nadien terecht staande verdachte het strafbare feit heeft gepleegd, levert geen zwaarwegende aanwijzing op als bedoeld onder 3.2. Het behoort immers tot de normale, wettelijke taak van de rechter die heeft te beslissen omtrent de in art. 348 en 350 Sv vermelde vragen, daarbij slechts te oordelen op de grondslag van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting dienaangaande, en daarbij hetgeen hij heeft beslist in een andere zaak tegen een andere verdachte buiten beschouwing te laten (vgl. HR 26 mei 1992, NJ 1992, 676).
3.4. In zijn arrest van 14 oktober 1997 kwam de Hoge Raad tot het oordeel dat op bovengenoemde hoofdregel een uitzondering kan worden gemaakt wanneer er sprake is van een bijkomende omstandigheid. Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat er wel strijd kan zijn met de onpartijdigheidseis, wanneer de rechters die de verdachte berechten eerder, in een zaak tegen een medeverdachte, een gemotiveerd oordeel hebben gegeven over de betrouwbaarheid van een verklaring van de verdachte, terwijl deze dezelfde stellingname in zijn eigen zaak wenst te handhaven (HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 187).
3.5. Gelet op de laatstgenoemde uitspraak van de Hoge Raad en op de motivering van de raadsheren met betrekking tot hun verzoeken, is er naar het oordeel van de verschoningskamer een gerechtvaardigde grond voor de verschoningsverzoeken. De verschoningskamer zal de verzoeken dan ook toewijzen.
BESLISSING
Het hof:
wijst de door mr. H.D. Bergkotte en mr. J.G. Sillevis Smitt gedane verzoeken om verschoning toe;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers, aan verdachte, aan diens raadsman en aan het openbaar ministerie.
Aldus beslist door mr. N.J.M. van Etten, mr. J.W.J. Huige en mr. J.P.F. Rijken, in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden als griffier op 3 augustus 2011.
mr. J.W.J. Huige is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.