ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.084.437
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontzetting van het ouderlijk gezag en ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar het ouderlijk gezag over haar dochter [Z.] werd ontnomen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2011, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.J.M. van Ruth. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mr. W. Bekker, en de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw H. Heij en mevrouw A. Schoenmakers, waren ook aanwezig. De moeder voerde aan dat zij ten onrechte werd verweten de belangen van [Z.] te verwaarlozen en dat haar handelen voortkwam uit angst voor de veiligheid van haar dochter.

Het hof heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en brieven van de raad en de advocaat van de moeder. De moeder had na de echtscheiding het ouderlijk gezag over [Z.] gekregen, die sinds 21 februari 2008 onder toezicht stond van de stichting. De ondertoezichtstelling was verlengd en [Z.] was op 9 april 2009 uit huis geplaatst. Na een periode van vermissing werd [Z.] op 2 mei 2011 in België opgespoord.

Het hof overweegt dat ontzetting van het ouderlijk gezag een ernstige maatregel is en dat de gronden voor ontzetting aan de ouder moeten kunnen worden toegerekend. Het hof concludeert dat de door de raad aangevoerde gronden onvoldoende zijn om de moeder van het gezag te ontzetten. De angst van de moeder voor de veiligheid van [Z.] en haar eigen bedreigingen zijn relevante factoren die haar handelen verklaren. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de raad tot ontzetting van het gezag af, terwijl [Z.] onder toezicht van de stichting wordt gesteld tot haar meerderjarigheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 19 juli 2011
Zaaknummer: HV 200.084.437/01
Zaaknummer eerste aanleg: 220154 / FA RK 10-6028
in de zaak in hoger beroep van:
[X.]
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.J.M. van Ruth,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming Den Bosch
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 december 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 maart 2011, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 13 april 2011, heeft Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten. Bij (fax-)brief van 30 mei 2011 heeft de stichting een aanvulling op dit verweerschrift gegeven.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ruth;
- de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Bekker;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw H. Heij en mevrouw A. Schoenmakers;
- de heer [Y.], hierna te noemen: de vader.
2.3.1. Het hof heeft de onder 3.1. genoemde minderjarige [Z.] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. De voorzitter heeft de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven aan de aanwezigen, die vervolgens de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 december 2010;
- de brief met bijlage van de raad d.d. 29 maart 2011;
- de brief met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 6 april 2011;
- de brief van de raad d.d. 26 april 2011.
3. De beoordeling
3.1. Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] geboren [Z.] (hierna: [Z.]).
Na de echtscheiding is het ouderlijk gezag opgedragen aan de moeder.
3.2. [Z.] staat sinds 21 februari 2008 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 20 februari 2011.
[Z.] is op grond van een daartoe strekkende machtiging met ingang van 9 april 2009 uit huis geplaatst in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs gesloten, welke machtiging laatstelijk met ingang van 20 februari 2010 is verlengd voor de duur van een jaar. Deze machtiging is echter, wegens vermissing van [Z.], niet ten uitvoer gelegd.
3.3. Op 2 mei 2011 is [Z.] opgespoord in België.
Op grond van een daartoe strekkende machtiging is zij per 3 mei 2011 tot aan haar meerderjarigheid geplaatst in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg.
3.4. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder van het ouderlijk gezag over [Z.] ontzet en de stichting benoemd tot voogdes over [Z.].
3.5. De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder wordt ten onrechte verweten dat zij de belangen van [Z.] grovelijk heeft verwaarloosd. De moeder heeft niet zoveel verkeerd gedaan. Wat haar in feite wordt verweten is dat zij de hulpverlening aan [Z.] heeft belemmerd, geen aangifte heeft gedaan van strafbare feiten en niet heeft meegewerkt aan de opsporing van [Z.]. Het was [Z.] zelf die geen aangifte (meer) wenste te doen. De moeder heeft niet meegewerkt aan een opsporing via de media omdat zij [Z.] buiten de publiciteit wenste te houden, ervan overtuigd als ze was dat zij en [Z.] gevaar zouden lopen als publiekelijk bekend werd dat [Z.] werd gezocht. De moeder is zelf ook bedreigd; ze was bang dat [Z.] zou worden omgebracht.
3.7. De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het verzoek tot ontzetting. Volgens de raad heeft de moeder als gezagdragende ouder de belangen van [Z.] grovelijk verwaarloosd, zowel in handelen als in nalaten, waardoor [Z.] kwetsbare positie onbeschermd is gebleven, hetgeen haar verwijtbaar is. [Z.] is opgespoord dankzij de actieve rol van de stichting, die haar nu ook uit het haar bedreigende milieu weet te houden.
3.8. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de bestreden beschikking op de juiste gronden is afgegeven.
3.9. Het hof overweegt het volgende.
3.9.1. Ingevolge artikel 1:269, lid 1, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank indien zij dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten, op grond van misbruik van het gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen.
3.9.2. Het hof stelt voorop dat ontzetting van het ouderlijk gezag algemeen wordt gezien als een kinderbeschermingsmaatregel met een onterend karakter. De gedragingen die de ontzetting rechtvaardigen moeten aan de ouder zijn toe te rekenen. Een en ander dwingt tot de conclusie dat het met de gronden voor ontzetting aangeduide toedoen van de ouder moet worden opgevat als verwijtbaar toedoen.
3.9.3. Vorenstaand uitgangspunt op onderhavig geval toepassend acht het hof, gelet op de voorhanden zijnde gegevens en het verhandelde ter zitting, de door de raad aangevoerde gronden onvoldoende om de moeder van het ouderlijk gezag over [Z.] te ontzetten. Gelet op de kwetsbare positie van [Z.] als mogelijk slachtoffer van loverboys en haar verkeren in het criminele circuit en de daarmee gepaard gaande bedreigingen, ook aan het adres van de moeder, acht het hof de door angst ingegeven opstelling van de moeder ter zake van het onder meer niet doen van aangifte en een verzoek tot opsporing van [Z.], wel enigszins invoelbaar. De gezaghebbende moeder heeft een eigen afweging gemaakt met betrekking tot haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van [Z.]. In het licht van de gebleken omstandigheden acht het hof deze afweging niet geheel onbegrijpelijk. De door angst ingegeven gedragingen van de moeder rechtvaardigen in casu een ontzetting van het gezag niet. De omstandigheid dat in objectieve zin sprake zou zijn van afkeurenswaardig handelen maakt dit niet anders. Het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van de moeder brengt mee dat een grond voor ontzetting van het gezag zich niet voordoet.
3.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het verzoek van de raad tot ontzetting van de moeder van het ouderlijk gezag over [Z.] alsnog dient te worden afgewezen.
3.11. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het eenhoofdig gezag van de moeder over [Z.] zal herleven.
Nu, naar het oordeel van het hof, alle feiten en omstandigheden tezamen rechtvaardigen dat [Z.] onder toezicht wordt gesteld zal het hof, analoog aan het bepaalde in artikel 272a BW, [Z.] onder toezicht stellen van de stichting tot uiterlijk 16 september 2011, zijnde de datum waarop [Z.] meerderjarig wordt.
3.12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 december 2010.
en opnieuw recht doende:
wijst alsnog af het inleidend verzoek van de raad om de moeder te ontzetten van het gezag over [Z.];
stelt [Z.], geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats], onder toezicht van de stichting tot uiterlijk 16 september 2011;
verklaart de beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, mr. L.Th.L.G. Pellis en A.M. Ayal en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2011.