Parketnummer : 20-002806-10
Uitspraak : 19 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 juli 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-820337-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake van “Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994” werd veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft:
- primair bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde en zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- subsidiair zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof, behoudens ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen roekeloosheid;
- bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf of ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te Eindhoven, althans elders in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg N-2 (alwaar infrastructurele maatregelen waren getroffen in verband met wegwerkzaamheden) (komende uit de richting 's-Hertogenbosch en gaande in de richting van Maastricht, ter hoogte van hectometerpaal 156.4) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (te weten 615 ug/l),
- te rijden met een snelheid van ongeveer 80 of 90 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 70 kilometer per uur en/of
- het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle te hebben, immers is hij met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) -zakelijk weergegeven- in een slip geraakt en/of van de rijbaan in de berm geraakt, waarna het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) onderaan het talud op de rechterzijde tot stilstand is gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een volledige dwarslaesie (vanaf hoogthoracaal, waaronder geen sensibiliteit of motoriek), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994;
1. hij op of omstreeks 14 februari 2010 te Eindhoven, althans elders in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de rijksweg N-2 (alwaar infrastructurele maatregelen waren getroffen in verband met wegwerkzaamheden) (komende vanuit de richting 's-Hertogenbosch en gaande in de richting van Maastricht, ter hoogte van hectometerpaal 156.4), heeft gereden met een snelheid van ongeveer 80 of 90 kilometer per uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 70 kilometer per uur, en/of het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle heeft gehouden, immers is hij met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) -zakelijk weergegeven- in een slip geraakt en/of van de rijbaan in de berm geraakt, waarna het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) onderaan het talud op de rechterzijde tot stilstand is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2. hij op of omstreeks 14 februari 2010 te Eindhoven, althans elders in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van kenteken [kenteken]) voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, zulks terwijl aan hem, verdachte, sedert de datum waarop aan hem, verdachte, voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren zijn verstreken en de eerste afgifte van dat rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden, dit motorrijtuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, 615 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, althans terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan (al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof) de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2010 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto, merk Seat, type Leon, voorzien van kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de rijksweg N-2 (alwaar infrastructurele maatregelen waren getroffen in verband met wegwerkzaamheden) (komende uit de richting 's-Hertogenbosch en gaande in de richting van Maastricht, ter hoogte van hectometerpaal 156.4) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend en terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (te weten 615 ug/l),
- te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 70 kilometer per uur en
- het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle te hebben, immers is hij met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) -zakelijk weergegeven- in een slip geraakt en van de rijbaan in de berm geraakt, waarna het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) onderaan het talud op de rechterzijde tot stilstand is gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een volledige dwarslaesie (vanaf hoogthoracaal, waaronder geen sensibiliteit of motoriek), werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 had aan het verkeersongeval. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
- gelet op de formulering van het primair ten laste gelegde het verkeren in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 niet als een inkleuring van het bestanddeel schuld heeft te gelden, zodat het geconstateerde alcoholgebruik niet een rol kan en mag spelen bij de vraag of schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bewezen kan worden en ook niet bij de vraag in welke mate er sprake is van schuld;
- de enkele zin in het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse dat de maximumsnelheid ten tijde van het ongeval 70 kilometer per uur was in verband met werkzaamheden onvoldoende is om aan te nemen dat ten tijde van het ongeval een snelheidsbeperking gold, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte harder heeft gereden dan toegestaan, althans dat hij aanzienlijk te hard heeft gereden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.
Gezien de redactie van de tenlastelegging en de inhoud van het strafdossier is het naar het oordeel van het hof de kennelijke bedoeling van de steller der tenlastelegging geweest dat de ten laste gelegde schuld tevens het verkeren in de toestand bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet omvat. Anders dan de raadsman heeft bepleit, zal het hof bij de beoordeling of het verkeersongeval aan verdachtes schuld te wijten was, en, zo ja, in welke mate er sprake was van schuld van verdachte, acht slaan op de omstandigheid dat blijkens de door het hof gebezigde bewijsmiddelen verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
D.1
Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Voorafgaand aan de plaats alwaar de personenauto van de rijbaan in de berm raakte was de rijksweg N-2 middels borden G1 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 aangeduid als autosnelweg en was de ter plaatse wettelijk toegestane maximum snelheid 70 kilometer per uur.
Deze tijdelijke snelheidsbeperking, welke via matrixborden volgens model A3 van de Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 werden weergegeven was ingesteld i.v.m. werkzaamheden.”
D.2
Naar het oordeel van het hof zijn geen omstandigheden gesteld of (anderszins) aannemelijk geworden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de hiervoor onder D.1 weergegeven passage uit het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse. Het hof acht, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen, in hun onderling verband bezien, dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal toegestane snelheid van 70 kilometer per uur.
E.
Op grond van de gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, in hun onderling verband bezien, komt het hof tot het oordeel dat er sprake is van grove schuld en derhalve schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a, van deze wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard – zakelijk weergegeven – dat de verdachte, terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, tengevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van dat feit een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen een maximale werkstraf in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd langer dan de gebruikelijke twee jaar en een voorwaardelijke ontzegging of een onvoorwaardelijke ontzegging voor het weekend zal worden opgelegd
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat ten gevolge van het aan de schuld van de verdachte te wijten ongeval [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, namelijk een dwarslaesie, heeft bekomen;
- de mate waarin de door de wetgever gestelde norm van hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht door het bewezen verklaarde is overschreden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 juni 2011;
- het de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 26 juli 2011, opgemaakt door
C.P. Akkerman, forensisch maatschappelijk werker;
- de mate waarin verdachte zich schuldbewust is, zwaar onder het feit lijdt en zich het lot van het slachtoffer, zijn beste vriend, aantrekt;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, sprake is van een grove verkeersfout en het bij de verdachte geconstateerde ademalcoholgehalte meer dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg.
Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf, een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, alsmede ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren onvoorwaardelijk.
Gelet op hetgeen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken alsmede gelet op de zeer schuldbewuste opstelling van verdachte jegens het slachtoffer, acht het hof het evenwel niet noodzakelijk dat de verdachte opnieuw zijn vrijheid zal worden ontnomen. Het hof zal mitsdien, in overeenstemming met de vordering van de advocaat-generaal, een voorwaardelijke gevangenisstraf alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur opleggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij tevens de hieronder te vermelden bijzondere voorwaarde wordt gesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 (vier) jaren.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de gehele proeftijd zal onthouden van het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, wekelijks van vrijdag 20.00 uur tot maandag 06.00 uur.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. T.A. de Roos en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 19 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos en mr. E.F. Stamhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.