ECLI:NL:GHSHE:2011:BR5413

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002312-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, een 19-jarige man, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje, waarbij de handelingen ook seksueel binnendringen omvatten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. De officier van justitie ging in hoger beroep en vorderde een zwaardere straf, waaronder een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor bepaalde tenlasteleggingen, maar dat het hof zich niet kon verenigen met het eerdere vonnis op andere onderdelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met het minderjarige slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Daarnaast heeft het hof de verdachte verplicht om een schadevergoeding van EUR 1.000,00 te betalen aan het slachtoffer, ter compensatie van de immateriële schade die het slachtoffer heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij voor een hoger bedrag werd gedeeltelijk toegewezen, maar voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de bescherming van minderjarigen tegen seksuele misbruik centraal stond.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-002312-10
Uitspraak : 19 augustus 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-840757-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte werd vrijgesproken van het hem onder 1. primair en subsidiair en 2. primair ten laste gelegde;
- verdachte ter zake van “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam” werd veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering.
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 4.500,00 subsidiair 55 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] zal toewijzen tot een bedrag van
EUR 4.500,00.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
- verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging;
- wanneer het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde zou komen, een werkstraf van zeer geringe duur op zijn plaats is;
- de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het openbaar ministerie, dat hoger beroep heeft ingesteld, geen bezwaren heeft tegen de in het vonnis van de eerste rechter genomen beslissingen ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ambtshalve vindt het hof in het vonnis waarvan beroep geen gronden om de zaak ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde in hoger beroep in behandeling te nemen.
Gezien het vorenstaande zal de officier van justitie zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
2.
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Vught door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] (geboren [1992]) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht/geduwd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte (nadat verdachte en [benadeelde] zich in de slaapkamer van verdachte bevonden):
- de slaapkamerdeur heeft dichtgedaan en/of;
- (vervolgens) zijn, verdachtes, kleren heeft uitgedaan en/of;
- (vervolgens) [benadeelde] onverhoeds (met kracht) van achteren heeft vastgegrepen en/of;
- (vervolgens) [benadeelde] op het bed heeft gegooid en/of;
- (vervolgens) nadat [benadeelde] schreeuwend en huilend tegen verdachte zei dat hij haar moest loslaten, althans woorden van gelijke aard of strekking, tegen [benadeelde] heeft gezegd "Sst, niet schreeuwen" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of;
- (vervolgens) (met kracht) de schouders van die [benadeelde] heeft vastgehouden met zijn, verdachtes, handen, en/of die [benadeelde] op het bed heeft gedrukt, in elk geval die [benadeelde] heeft belemmerd in haar bewegingsvrijheid en/of;
- (vervolgens) (ondanks haar protest) de kleren van die [benadeelde] heeft uitgetrokken terwijl hij, verdachte, met zijn lichaam over haar heen hing en/of;
- (vervolgens) bovenop die [benadeelde] is gaan li, handen, en/of die [benadeelde] op het bed heeft gedrukt, in elk geval die [benadeelde] heeft belemmerd in haar bewegingsvrijheid en/of;
- (vervolgens) (ondanks haar protest) de kleren van die [benadeelde] heeft uitgetrokken terwijl hij, verdachte, met zijn lichaam over haar heen hing en/of;
- (vervolgens) bovenop die [benadeelde] is gaan liggen en/of zijn penis in de vagina van die [benadeelde] heeft geduwd/gebracht nadat hij haar benen uit elkaar had geduwd en/of;
- op- en neergaande bewegingen met zijn, verdachtes, lichaam heeft gemaakt nadat hij zijn, verdachtes, penis, in de vagina van voornoemde [benadeelde] had gebracht ondanks dat voornoemde [benadeelde] had aangegeven dat zij dit niet wilde;
en/of (aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Vught, met [benadeelde] (geboren [1992]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht/geduwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof dat het uit de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handeling(en) die (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde].
Het bewijs
De aangifte van [benadeelde], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Pleegplaats/-adres Vught, [adres]
Pleegdatum-tijd tussen 1 juli 2006 en 1 september 2006
Aangever/benadeelde [benadeelde], [benadeelde]
Geb.datum [1992]
Het is in de zomervakantie van 2006, ergens tussen begin juli 2006 en begin september 2006, gebeurd.
[verdachte] wist al hoe oud ik was via mijn chatnaam en ik heb het hem ook wel gezegd.
In de zomervakantie van 2006 hadden we afgesproken om naar de Efteling te gaan. Mijn ouders hebben mij gebracht met de auto naar [verdachte] zijn huis aan de [adres] in Vught.
[verdachte] vroeg of ik zijn kamer wilde zien. Ik ben mee naar boven gegaan en ik ben twee trappen opgegaan. Ik kwam op de zolder uit.
Ik lag op mijn rug. Hij ging met zijn penis in mijn vagina. Hij begon toen op en neer te bewegen. Hij had zijn penis in mijn vagina en bewoog op en neer.
2. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben geplaatst op de [adres] in Vught. Ik woonde aan de [adres] van 2005 tot eind 2006 ongeveer.
Ik wist dat [benadeelde] 13/14 jaar oud was. Ik heb dat kunnen lezen op haar profiel op de site waarop we elkaar ontmoet hebben. Ik wist dus zeker dat ze beneden de 16 jaar was.
Ik weet niet beter dan dat ik [benadeelde] bij mij thuis destijds aan de [adres] heb ontmoet toen wij naar de Efteling zouden gaan.
Ik weet dat we op mijn slaapkamer gezoend hebben en dat het uiteindelijk overgegaan is in seks.
We hebben toen gezoend en het werd steeds intiemer. We zijn gaan strelen en daarna hadden we gewoon seks. Ik heb haar gebeft. Ik heb met strelen ook haar borsten geraakt.
3. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 mei 2010, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb eenmaal seksueel contact gehad met [benadeelde]. Dat was kort voordat wij naar de Efteling gingen. [benadeelde] was toen bij mij in de woning op mijn kamer. Ik was 19 jaar oud. Het zou kunnen dat zij 13 jaar oud was.
Wat ik mij kan herinneren is dat [benadeelde] door haar ouders bij mijn woning is afgezet. Ik heb haar mijn kamer laten zien. Op mijn kamer hebben wij seks gehad.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem onder 2. subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat:
- de verklaring van [benadeelde] onbetrouwbaar is;
- het ontuchtig karakter van de handelingen ontbreekt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
C.
Het hof volgt de verdediging niet in haar standpunt met betrekking tot de verklaring van [benadeelde]. Allereerst vindt deze verklaring op belangrijke onderdelen steun in de verklaringen van verdachte. Voorts zijn uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde], voor zover deze tot het bewijs wordt gebezigd, zou moeten worden getwijfeld. Het hof bezigt deze verklaring dan ook tot het bewijs.
D.1
Artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dit artikel beschermt deze jeugdige personen ook tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan.
Onder omstandigheden kan aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken, namelijk als de seksuele handelingen in de gegeven omstandigheden algemeen als sociaal-ethisch zijn aanvaard. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
D.2
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het leeftijdsverschil ten tijde van het ten laste gelegde feit tussen de verdachte en [benadeelde] 6 jaar was. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof dat, in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat [benadeelde] ten tijde van het ten laste gelegde feit slechts 13 jaar oud was en verdachte volwassen was, het leeftijdsverschil niet gering kan worden genoemd.
D.3
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ten laste gelegde seksuele handelingen een ontuchtig karakter in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht hadden.
Hetgeen de raadsvrouwe in dat verband nog overigens heeft aangevoerd kan daaraan niet afdoen.
E.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte onder 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op een tijdstip in de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Vught, met [benadeelde] (geboren [1992]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] gebracht/geduwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft – evenals de eerste rechter – bewezen verklaard dat de destijds 19-jarige verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de minderjarige [benadeelde], die ten tijde van dit feit 13 jaar oud was, welke ontuchtige handelingen mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde] door de verdachte.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een werkstraf van zeer geringe duur op zijn plaats is en dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf geheel ongepast is.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat het hier gaat om een eenmalig seksueel contact tussen de verdachte en het minderjarige slachtoffer;
- de omstandigheid dat minderjarigen bescherming behoeven tegen seksuele contacten als de onderhavige; de verdachte had zich als (jong-)volwassene daarvan bewust moeten zijn en zich moeten onthouden van een dergelijk contact met het slachtoffer.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
27 juni 2011, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan acht het hof oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straffen in dit geval een passende reactie.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [benadeelde], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden, die het hof begroot op een bedrag van ten minste EUR 1.000,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van EUR 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 4.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het bedrag van EUR 1.000,00. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente wordt toegewezen met ingang van de dag waarop de benadeelde partij aangifte heeft gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van voormelde vordering voor het overige een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Het hof zal de verdachte tevens verwijzen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2. primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2. subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde] ter zake van het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 1.000,00 (duizend euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2008 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover deze aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, heeft voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover deze aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, heeft voldaan.
Aldus gewezen door
mr. T.A. de Roos, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 19 augustus 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T.A. de Roos en mr. E.F. Stamhuis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.