GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.058.857
arrest van de eerste kamer van 2 augustus 2011
1. [X.]en
2. [Y.],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. S. Schuurman,
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Benavente Prieto-Lachheb,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 december 2009 en herstelexploot van 22 februari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de recht¬bank ’s-Hertogenbosch gewezen von¬nis van 30 september 2009 tussen appellanten - hierna: [X.][Y.] c.s. - als eisers en geïntimeerde - Van Lanschot - als gedaagde. Appellant sub 1 wordt hierna afzonderlijk [X.] genoemd en appellante sub 2 [Y.].
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 189641 / HA ZA 09-578)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.][Y.] c.s. onder overlegging van producties zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van zijn vorderingen in eerste aanleg.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Van Lanschot de grieven bestre¬den.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Het hof neemt deze feiten tot uitgangspunt en zal de relevante feiten hierna eveneens weergeven. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(i) [X.][Y.] c.s. heeft in 1996 bij Van Lanschot een lening afgesloten welke, na tussentijdse verhogingen, in 2006 € 769.494,94 bedroeg en waarvoor laatstelijk de woning van [X.][Y.] c.s. te [plaats] hypothecair was verbonden.
(ii) Na ontslag uit een eerdere dienstbetrekking is [X.]in april 2005 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan tot 31 december 2006, over de verlenging waarvan geen zekerheid bestond. Van Lanschot was hiervan op de hoogte. Het bruto jaarinkomen in deze functie was € 120.000,--.
(iii) [X.][Y.] c.s. heeft besloten de woning te [plaats] te verkopen om een woning met lagere woonlasten te kopen. Hij vond een koper en de koopovereenkomst zou op 10 maart 2006 worden getekend.
(iv) Op 9 maart 2006 ’s avonds heeft [X.]zijn accountmanager bij Van Lanschot, [Z.] - [Z.] - gebeld en bij deze geïnformeerd naar de bereidheid van Van Lanschot om na verkoop van de woning in geval van aankoop van een volgende woning opnieuw een hypothecaire lening aan [X.][Y.] c.s. te verstrekken.
(v) Aan [Z.] was het inkomen van [X.]bekend en tevens dat geen zekerheid bestond over het inkomen van [X.]na 31 december 2006. [Z.] heeft op 10 maart 2006 overlegd met de afdeling kredietbeheer van Van Lanschot, vervolgens gebeld met [X.][Y.] c.s. en aansluitend een e-mailbericht (hierna: de e-mail; prod. 2 dagv. eerste aanleg) aan [X.][Y.] c.s. gezonden met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud:
“In vervolg op ons telefoongesprek van zojuist hierbij de bevestiging dat, na verkoop van de huidige woning te [plaats] tegen een verkoopprijs van € 725.000, op basis van de ons nu bekende informatie en financiële positie wij bereid zijn jullie een nieuwe hypotheek van maximaal € 450.000 te verstrekken voor een aan te kopen woning met een vrije verkoopwaarde van ca € 400.000 waarbij we ervan uitgaan dat de nieuwe woning uiterlijk in 2006 wordt aangekocht”.
(vi) [X.][Y.] c.s. heeft de woning op 10 maart 2006 verkocht en op 1 november 2006 aan de koper geleverd en de hypothecaire lening afgelost, deels uit spaargelden.
(vii) In de loop van 2006 heeft [X.][Y.] c.s. gezocht naar een andere koopwoning. Over twee mogelijke objecten heeft hij met Van Lanschot contact gehad. Van Lanschot heeft ter zake één ervan een hypotheekofferte uitgebracht. [X.][Y.] c.s. heeft van aankoop afgezien. Eind 2006 heeft hij tijdelijk een huurwoning betrokken.
(viii) De arbeidsovereenkomst van [X.] is ultimo 2006 niet verlengd.
[X.]heeft zich in april 2007 als zelfstandig ondernemer gevestigd, maar genereerde daaruit aanvankelijk geen inkomen. Hij ontving vanaf 1 januari 2007 een WW-uitkering van omstreeks € 1.600,-- netto per maand, [Y.] had een inkomen van ongeveer € 650,-- per maand en tezamen ontvingen zij een Persoonsgebonden Budget voor de verzorging van hun kind. [X.][Y.] c.s. teerde in 2007 voorts in op zijn spaargeld.
(ix) [Z.] heeft in januari 2007 aan [X.][Y.] c.s. laten weten dat hij als accountmanager zou worden opgevolgd door [A.].
(x) Op 4 mei 2007 had [X.]een kennismakingsgesprek met [A.]. Toen is ook gesproken over de voorgenomen koop van een woning te [woonplaats]. [A.] gaf aan dat [X.][Y.] c.s. niet mocht rekenen op een nieuwe hypothecaire lening van Van Lanschot. Op 14 mei 2007 liet [A.] telefonisch aan [X.][Y.] c.s. weten dat Van Lanschot in verband met het inkomen van [X.][Y.] c.s. niet bereid was een hypothecaire lening te verstrekken. [X.][Y.] c.s. heeft hiertegen geprotesteerd en zich beroepen op met [Z.] gemaakte afspraken.
(xi) De heer [B.], vestigingsmanager van Van Lanschot te [plaats], heeft op 18 mei 2007 aan [X.][Y.] c.s. toegezegd geluidsopnames te zullen afluisteren van telefoongesprekken tussen [X.]en [Z.].
(xii) [X.][Y.] c.s. sloot vervolgens op 18 mei 2007 een koopovereenkomst inzake de woning te [woonplaats]. Op 21 mei 2007 liet [B.] aan [X.][Y.] c.s. weten dat geen geluidsopnamen te vinden waren en dat Van Lanschot bleef bij haar besluit om geen hypothecaire lening te verstrekken.
4.2 Op verzoek van [X.][Y.] c.s. is op 22 mei 2008 een voorlopig getuigenverhoor gehouden bij de rechtbank Arnhem en zijn [X.], [Y.] en [Z.] als getuigen gehoord (prod. 9 bij inleidende dagvaarding). Bij exploot van 2 maart 2009 heeft [X.][Y.] c.s. Van Lanschot in rechte betrokken en gevorderd - kort gezegd - dat voor recht wordt verklaard dat Van Lanschot met het niet verstrekken van een hypotheek jegens [X.][Y.] c.s. toerekenbaar is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en dat Van Lanschot wordt veroordeeld tot vergoeding van de daaruit voortgekomen schade, op te maken bij staat, met veroordeling van Van Lanschot in de proceskosten. Van Lanschot heeft deze vorderingen gemotiveerd bestreden.
4.3 De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep de vorderingen van [X.][Y.] c.s. afgewezen. De rechtbank heeft daartoe – zakelijk weergegeven - het volgende overwogen.
[Z.] moest na het gesprek met [X.] op 9 maart 2006 omtrent de vraag van [X.][Y.] c.s. intern overleggen en binnen minder dan een etmaal reageren. In de gegeven omstandigheden mag van Van Lanschot niet verwacht worden dat haar reactie per e-mail van 10 maart 2006 in alle details voorziet. De rechtbank moet terughoudend zijn om in de e-mail meer te lezen dan er naar de letter staat. Alle omstandigheden in aanmerking genomen stelt de rechtbank vast dat Van Lanschot zich met de mededeling in de e-mail niet heeft gebonden om ook na 2006 in ieder geval een hypothecaire lening aan [X.][Y.] c.s. te verstrekken. Er is derhalve geen sprake van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. Ook heeft Van Lanschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen bij [X.][Y.] c.s. opgewekt dat zij een nieuwe hypothecaire lening te allen tijde zou verlenen. Tegenover de uit de e-mail blijkende twee uitgangspunten, namelijk het gelijk blijven van de toen bekende financiële omstandigheden en het nog in 2006 aankopen van een nieuwe woning, heeft [X.][Y.] c.s. onvoldoende onderbouwd dat hij niettemin mocht vertrouwen dat Van Lanschot ook na 2006 bereid zou zijn een lening te verstrekken, ongeacht het inkomen van [X.][Y.] c.s. op dat moment. Dit oordeel wordt niet anders doordat Van Lanschot in 2006 betrokken is geweest bij de overwegingen tot aankoop van een volgende woning en zelfs een hypotheekofferte heeft afgegeven. Dit laatste past veeleer in het uitgangspunt dat [X.][Y.] c.s., gegeven de overdracht van de verkochte woning per 1 november 2006, nog in 2006 een volgende woning zou kopen.
Tenslotte heeft [X.][Y.] c.s. niet voldoende onderbouwd dat Van Lanschot jegens hem een zorgplicht heeft geschonden. Dat Van Lanschot [X.][Y.] c.s. niet heeft gewaarschuwd door met het verstrijken van het jaar 2006 te wijzen op de in de e-mail gestelde tijdsbepaling, is niet aan te merken als de schending van een zorgplicht, nu de tekst van de e-mail voldoende duidelijk was.
4.4 Grief II richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat de e-mail van Van Lanschot van 10 maart 2006 moet worden gekwalificeerd als een uitnodiging aan [X.][Y.] c.s. om in onderhandeling te treden over het aangaan van een hypothecaire lening en dat hieruit dan ook geen verbintenis voor Van Lanschot voortvloeit om zondermeer een lening van € 450.000,-- aan [X.][Y.] c.s. te verstrekken. Deze grief slaagt voor zover het oordeel van de rechtbank inhoudt dat de e-mail van Van Lanschot van 10 maart 2006 ook in 2006 voor Van Lanschot geen verplichting in het leven riep om aan [X.][Y.] c.s. een hypothecaire geldlening te verstrekken. Deze e-mail behelsde immers een uitdrukkelijke toezegging van Van Lanschot dat zij aan [X.][Y.] c.s. een hypothecaire lening zou verstrekken van € 450.000,-- indien [X.][Y.] c.s. in 2006 tot aankoop van een nieuwe woning zou overgaan. Daar doet niet aan af dat diverse randvoorwaarden op voorhand niet tevens zijn aangegeven. Het deels slagen van grief II leidt evenwel niet tot toewijzing van de vordering. Vast staat immers dat Van Lanschot in 2006 tot het verstrekken van een hypothecaire lening bereid was en zij ook desgevraagd een offerte heeft uitgebracht, maar dat [X.][Y.] c.s. uiteindelijk in 2006 geen woning heeft gekocht
4.5 Met de grieven I t/m V stelt [X.][Y.] c.s. aan de orde de vraag of Van Lanschot zich jegens [X.][Y.] c.s. heeft verplicht om de lening óók te verstrekken wanneer de nieuwe hypothecair te verbinden woning eerst na afloop van het jaar 2006 zou worden gekocht, ongeacht de inkomenspositie van [X.]op dat moment. De grieven stellen daarbij terecht de vraag centraal welke zin [X.][Y.] c.s. in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen aan de inhoud van de e-mail en wat [X.][Y.] c.s. te dien aanzien redelijkerwijs van Van Lanschot mocht verwachten, en dat daarbij alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, van betekenis zijn.
4.6 Van Lanschot beroept er zich onder meer op dat de toezegging in de e-mail aan een duidelijke beperking in tijd is gebonden, doordat deze eindigt met de bijzin: “ (…),waarbij we ervan uitgaan dat de nieuwe woning uiterlijk in 2006 wordt aangekocht”.
[X.][Y.] c.s. voert aan, samengevat:
- dat deze beperking door [Z.] niet in het aan de e-mail voorafgaande telefoongesprek is gesteld;
- dat de toezegging voor [X.][Y.] c.s. juist van belang was voor het geval de tijdelijke arbeidsovereenkomst eind 2006 niet zou worden verlengd;
- dat er daarna wellicht immers geen inkomen uit arbeid zou zijn en dat banken in een dergelijke situatie nu eenmaal geen lening plegen te verstrekken;
- dat Van Lanschot wist dat juist die inkomensonzekerheid bij [X.][Y.] c.s. de reden voor zijn verzoek aan Van Lanschot was;
- dat bij inkomenswijziging in de regel geen gevaar bestaat voor een reeds lopende lening en dat [X.][Y.] c.s. dus zijn woning niet zou hebben verkocht en de lopende lening niet zou hebben afgelost wanneer hij geen zekerheid had gehad dat een nieuwe hypotheek bij minder gunstige financiële vooruitzichten niettemin zou worden verstrekt;
- dat Van Lanschot in de loop van 2006 nog tweemaal betrokken is geweest bij overwegingen aangaande een beoogde nieuwe woning en eenmaal ook hypotheekofferte heeft uitgebracht;
- dat uit dit laatste blijkt dat Van Lanschot de toekomstige inkomensonzekerheid van [X.][Y.] c.s. heeft aanvaard;
- dat het voorgaande meebrengt dat Van Lanschot, wanneer zij de tijdsbepaling in de e-mail van belang achtte, [X.][Y.] c.s. in elk geval had dienen te waarschuwen dat hij daaraan zou worden gehouden.
Van Lanschot stelt op haar beurt, samengevat:
- dat het in de rede ligt dat een bank de meest van belang zijnde elementen van een afspraak schriftelijk vastlegt;
- dat uit de e-mail blijkt dat de toezegging expliciet is gedaan op basis van de op dat moment bekende financiële toestand, gezien de tekst: ‘( ) op basis van de ons nu bekende informatie en financiële positie ( )”
- dat een bank aan een toezegging als de onderhavige vanzelfsprekend tevens een beperking in tijd verbindt;
- dat Van Lanschot wist dat [X.]een tijdelijke arbeidsovereenkomst tot 31 december 2006 had en reeds daarom reden had om haar toezegging te beperken tot 2006;
- dat [X.][Y.] c.s. tegen die tijdsbepaling in de e-mail niet heeft geprotesteerd;
- dat het meedenken van Van Lanschot bij de overwegingen aangaande een nieuw aan te kopen huis, alsmede het aanbieden van een nieuwe lening in 2006 slechts illustreert dat Van Lanschot deed wat zij in de e-mail had toegezegd;
- dat daaruit geen verplichting kan worden afgeleid die Van Lanschot blijkens de uitdrukkelijke tijdsbepaling in de e-mail had uitgesloten;
4.7 Het hof is van oordeel dat de woordelijke inhoud van de e-mail geen steun biedt voor het standpunt van [X.][Y.] c.s. dat Van Lanschot aan [X.][Y.] c.s. een lening heeft toegezegd ongeacht het toekomstig tijdstip van kredietverstrekking en ongeacht de financiële toestand van [X.][Y.] c.s. op dat tijdstip. Immers naar de letter van de e-mail geldt de toezegging op basis van de op 10 maart 2006 aan Van Lanschot bekende financiële toestand van [X.][Y.] c.s. en onder voorwaarde dat een volgende woning nog in 2006 wordt gekocht. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden - onder meer gelegen in het zeer korte tijdsbestek waarbinnen [Z.] op het verzoek van [X.][Y.] c.s. moest reageren - oordeelt het hof voorts dat een beperkte uitleg van de e-mail op zijn plaats is. Temeer ligt die uitleg in de rede omdat vast staat dat Van Lanschot de financiële toestand van [X.][Y.] c.s. niet verder kon overzien dan tot eind 2006. Voorts neemt het hof in aanmerking dat het voorstelbaar is dat een bank het - mede gelet op de reeds bestaande relatie met de cliënt - in een dergelijke situatie voor zichzelf kan verantwoorden een lening te zullen verstrekken op een later moment in 2006, wanneer de toekomstige inkomenspositie van de cliënt weliswaar onzeker, maar het actuele inkomen nog ongewijzigd is. Daar komt bij dat, nu [X.][Y.] c.s. zijn toenmalige woning op 10 maart 2006 wilde verkopen, het in de rede lag dat de koop van de nieuwe woning op korte termijn, in ieder geval in 2006, zou plaatsvinden. Niet aannemelijk acht het hof echter dat een bank bereid zal zijn aan een cliënt toe te zeggen dat een lening van een zekere hoogte zal worden verstrekt ongeacht het toekomstig tijdstip van financiering en ongeacht de inkomenspositie van de cliënt op dat tijdstip. Dat Van Lanschot tot dit alles in het onderhavige geval wel bereid is geweest, dan wel bij [X.][Y.] c.s. het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt daartoe bereid te zijn, valt naar het oordeel van het hof uit het de gebleken feiten en omstandigheden niet af te leiden. Evenmin is naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden sprake van schending van een zorgplicht van de bank door het niet waarschuwen van [X.][Y.] c.s. tegen het einde van 2006. Het hof overweegt daartoe nog het volgende.
4.8 [X.]en [Y.] hebben blijkens het overgelegde p.-v. als getuigen verklaard dat het op 9 maart 2006, daags voor de verkoop van hun toenmalige woning, hun bedoeling was om van [Z.] te horen hoe het moest met het verkrijgen van een nieuwe hypothecaire lening terwijl er op dat moment slechts sprake was van inkomsten uit een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Het hof leidt daaruit af dat het (slechts) de bedoeling van [X.][Y.] c.s. was om van Van Lanschot te vernemen dat Van Lanschot, niettegenstaande onzekerheid omtrent het inkomen van [X.][Y.] c.s. na 31 december 2006, bereid was om althans in het jaar 2006, dus terwijl [X.][Y.] c.s. het inkomen nog daadwerkelijk genoot, op basis van dat inkomen een nieuwe hypothecaire lening te verstrekken; in ieder geval mocht Van Lanschot ervan uitgaan dat het [X.][Y.] c.s. daar om ging. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit niets is gebleken dat [X.][Y.] c.s. op 9 maart 2006 anders van plan was dan een volgende woning nog in het jaar 2006 te kopen, hetgeen ook in de rede lag gezien de datum van overdracht van de oude woning - 1 november 2006 - en hetgeen wordt bevestigd door het feit dat [X.][Y.] c.s. in het verdere verloop van 2006 daadwerkelijk naar een andere woning heeft gezocht en eenmaal een hypotheekofferte bij Van Lanschot heeft gevraagd.
4.9 [X.]heeft voorts als getuige verklaard dat in een telefoongesprek tussen hem en [Z.] aan de orde was dat het einde van 2006 in zicht kwam en dat [Z.] het belangrijk vond dat [X.][Y.] c.s. een woning kocht waar hij gelukkig zou worden en dat [X.][Y.] c.s. zich niet onder druk liet zetten door het eind van het jaar. Gelet op het bepaalde in artikel 164 Rv oordeelt het hof dat één en ander niet als vaststaand kan worden aangenomen, gelet op het feit dat de bewuste - door Van Lanschot betwiste - verklaring van [X.] als partijgetuige (op hem rust ter zake de bewijslast) op zichzelf staat en er geen ander - onvolledig - bewijs voorligt waarop die als aanvulling kan gelden. [Z.] heeft niet verklaard dat een dergelijk gesprek heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van [X.]leidt het hof wel af dat [X.][Y.] c.s. er zich eind 2006 terdege van bewust is geweest dat het tijdvak waarvoor de toezegging in de e-mail van Van Lanschot gold, niet verder strekte dan eind 2006. Het hof verwerpt dan ook tevens het standpunt van [X.][Y.] c.s. dat Van Lanschot verplicht was, [X.][Y.] c.s. nadrukkelijk op het verstrijken van het jaar 2006 te attenderen of anderszins er op te wijzen dat de in de e-mail opgenomen tijdsbepaling onverkort gold.
4.10 [X.][Y.] c.s. beroept zich nog op de getuigenverklaring van [Z.], inhoudende dat [Z.] in een telefoongesprek in januari 2007 - toen hij [X.][Y.] c.s. belde om zijn vertrek en zijn opvolger aan te kondigen - desgevraagd heeft gezegd dat zijn vertrek geen consequenties had voor een nieuwe hypotheek. Het hof is van oordeel dat [X.][Y.] c.s. aan deze enkele uitlating niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat Van Lanschot de in de e-mail opgenomen expliciete tijdsbepaling liet varen. Aan [X.][Y.] c.s. was immers bekend dat [Z.] op 10 maart 2006 niet zelfstandig over zijn verzoek had kunnen beslissen. [X.][Y.] c.s. stelt ook zelf in punt 23 van de memorie van grieven dat [Z.] naar eigen zeggen een dergelijke toezegging niet zou kunnen doen en dat dat de reden was dat [Z.] op 10 maart 2006 een intern verzoek bij de afdeling Hypotheken had ingediend. Daarom mocht [X.][Y.] c.s. er in januari 2007
- behoudens aanwijzingen van het tegendeel, die echter niet zijn gebleken - ook niet op vertrouwen dat [Z.] zelfstandig bevoegd was, een deel van de in de e-mail vastgestelde condities op te heffen. Dit geldt temeer omdat het bewuste telefoongesprek was uitgegaan
van [Z.] en niet - althans niet wat [Z.] betreft - tot doel had om de rechten van [X.][Y.] c.s. uit hoofde van de e-mail nader te bespreken.
4.11 Dat [X.][Y.] c.s. er niet op mocht vertouwen dat Van Lanschot hem in 2007, bij een substantieel lager inkomen dan in 2006, alsnog een hypothecaire lening zou aanbieden, kon niet anders worden door het enkele feit dat de heer [B.] in mei 2007 - naar aanleiding van het protest van [X.][Y.] c.s. tegen de weigering tot financiering - aan [X.][Y.] c.s. heeft toegezegd geluidsbanden van telefoongesprekken tussen [X.]en [Z.] te zullen afluisteren, en dat die banden vervolgens niet meer beschikbaar bleken. Dit leidt immers niet tot wijziging van de bewijslast (die op [X.][Y.] c.s. rust). De toezegging impliceert ook niet dat Van Lanschot het standpunt van [X.][Y.] c.s. in beginsel juist achtte.
4.12 Het beroep van [X.][Y.] c.s. op de bijzondere zorgplicht van de bank faalt. Dat Van Lanschot aan haar toezegging een limiet heeft verbonden is niet in strijd met haar zorgplicht, maar een redelijke beperking daarvan. De grieven I t/m V zijn derhalve vruchteloos voorgesteld.
4.13 Slotsom is dat het hof de vorderingen van [X.][Y.] c.s. evenmin als de rechtbank toewijsbaar acht, nog daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat [X.][Y.] c.s. door het afsluiten van een lening elders in een nadeliger financiële positie is gekomen dan wanneer Van Lanschot aan hem een lening had verstrekt. Daarom faalt ook grief VI, die betrekking heeft op de veroordeling van [X.][Y.] c.s. in de kosten van de eerste aanleg.
4.14 [X.][Y.] c.s. zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 september 2009;
veroordeelt [X.][Y.] c.s. in de kosten van het hoger beroep , aan de zijde van Van Lanschot begroot op € 314,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris advocaat;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en M.J. Van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 augustus 2011