4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
[Y.], geboren op 1 november 1948, is op 15 april 1986 in dienst getreden van [X.] als verkoopmedewerkster. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 10,13 bruto per uur. [Y.] werkte part time en een wisselend aantal uren per maand in het filiaal van [X.] te [vestigingsplaats].
Op 20 januari 2010 heeft [X.] een anonieme brief (prod. 10 bij pleitnota [X.]) ontvangen waarin de slechte sfeer en de werksituatie in het filiaal in [vestigingsplaats] aan de orde worden gesteld, waarvoor de bedrijfsleider en diens assistente volgens de anonieme briefschrijvers verantwoordelijk zijn. Na ontvangst van deze brief is het personeel bijeen geroepen teneinde te achterhalen van wie deze brief afkomstig was en of de aantijgingen op waarheid berustten. Alle personeelsleden, waaronder [Y.], hebben op 25 januari 2010 een verklaring ondertekend waarin zij zich distantieerden van de inhoud van de anonieme brief. [X.] heeft op enig moment een paragnost ingeschakeld om te achterhalen wie de anonieme brief had geschreven. De paragnost wees [Y.] als de briefschrijfster aan. [Y.], daarmee op 9 juni 2010 door [X.] geconfronteerd, heeft ontkend de brief te hebben geschreven.
[Y.] heeft zich op 10 juni 2010 ziek gemeld. Bij brief van 10 juni 2010 (prod. 12 bij pleitnota [X.]) heeft [X.] aan [Y.] bericht dat de ziekmelding niet wordt geaccepteerd. [X.] heeft verder laten weten dat indien [Y.] haar werk op 14 juni 2010 niet zou hervatten, er verder geen uitbetalingen meer zouden plaatsvinden. [X.] heeft de salarisbetaling met ingang van 14 juni 2010 gestaakt.
Bij brief van 28 juni 2010 (prod. 2 inl. dagv.) heeft de bedrijfsarts van Maetis het volgende aan [X.] bericht: “Op 28-06-2010 was uw medewerker Mw. [Y.] bij mij voor een arbeidsomstandighedenspreekuur. Zij geeft aan wegens ziekte niet te kunnen werken sinds 10-06-2010. Na een gesprek met haar kom ik tot de conclusie dat er inderdaad sprake is van een ziekte naar aanleiding van een door werkneemster ervaren arbeidsconflict. Zij zou onterecht ervan zijn beschuldigd een anonieme brief te hebben opgesteld mbt het functioneren van haar bedrijfsleider. (…) Ik adviseer ziekmelding m.i.v. 10-06-2010 en evt. inzet van een mediator om tot een oplossing te komen in deze zaak. (…).”
Bij brief van 12 augustus 2010 (prod. 3 inl. dagv.) heeft Achmea Rechtsbijstand namens [Y.] verzocht haar ziekmelding in de administratie door te voeren, een mediationgesprek te initiëren en aan de verplichting om het loon tijdens ziekte door te betalen te voldoen. [X.] heeft daarop bij brief van 31 augustus 2010 (prod. 4 inl. dagv.) laten weten dat het niet duidelijk is wat [Y.] zelf wil, dat zij onbereikbaar is en blijft, dat [X.] zichzelf als mediator ziet, dat [Y.] zich door haar houding onmogelijk heeft gemaakt bij de bedrijfsleider en haar collega’s, dat de collega’s niet met [Y.] verder willen en dat [Y.] in het filiaal in [vestigingsplaats] of in [vestigingsplaats] geplaatst kan worden om escalatie van de problematiek te voorkomen.
[Y.] heeft bij dagvaarding in eerste aanleg gevorderd
(I a.) dat haar loon, gesteld op € 1.104,17 bruto per vier weken, van periode 6 en hetzelfde bedrag voor periode 7 en 8, door [X.] wordt doorbetaald totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. [Y.] heeft daarnaast (I b.) de wettelijke verhoging, te weten 50% van het achterstallige loon, gevorderd en (I c.) de wettelijke rente over dat loon en de wettelijke verhoging, alsmede (I d.) de buitengerechtelijke kosten. Verder vorderde [Y.] veroordeling van [X.] (II) tot verstrekking van salarisspecificaties over periode 6 en 7 op verbeurte van een dwangsom en (III) tot verwerking in de administratie van de ziekmelding en inachtneming van de re-integratieverplichtingen op verbeurte van een dwangsom.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 18 oktober 2010, verbeterd bij vonnissen van
24 november 2010 en 19 januari 2011 vordering I a. toegewezen, met dien verstande dat het loon op € 1.104,17 bruto per maand is gesteld, en verder de vorderingen I b., c. en d. toegewezen, alsmede vordering II en vordering III voor wat betreft de verwerking van de ziekmelding in de administratie, beide op verbeurte van een dwangsom van € 50,= per dag met een maximum van € 5.000,= .
De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [Y.] spoedeisend belang heeft bij de vordering omdat zij verstoken is van inkomen. Verder heeft hij geoordeeld dat [X.] ten onrechte is overgegaan tot opschorting van de loondoorbetalingsverplichting. Zij heeft ten onrechte op eigen gezag besloten de ziekmelding niet te accepteren, terwijl het volgens de kantonrechter niet de taak van de werkgever is om te beoordelen of sprake is van ziekte. Gelet op de brief van de Arbo-arts van 28 juni 2010 en bij gebreke van een second opinion is de kantonrechter uitgegaan van de arbeidsongeschiktheid van [Y.].