ECLI:NL:GHSHE:2011:BR4098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.004.224 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep en terugverwijzing naar rechtbank na bekrachtiging tussenvonnissen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een tussentijds hoger beroep van Sortrans B.V. tegen Stichting Meander Wonen. Het hof heeft op 26 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep, waarbij het de tussenvonnissen van de rechtbank Breda heeft bekrachtigd, maar met verbetering van gronden. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank omdat partijen niet eenparig hadden verzocht de zaak aan het hof te houden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Sortrans aansprakelijk was voor de schade van Meander, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de aansprakelijkheid van Sortrans voortvloeit uit een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met Meander. De rechtbank had in eerdere vonnissen al vastgesteld dat Sortrans aansprakelijk was, en het hof heeft deze oordelen bevestigd, maar op enkele punten een afwijkend oordeel geveld. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van de hoofdzaak, waarbij het hof heeft benadrukt dat partijen vrij zijn om onderling een regeling te treffen over de schadevergoeding. Sortrans is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Meander zijn begroot op een aanzienlijk bedrag, inclusief griffierechten en advocaatkosten. Het hof heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.004.224
arrest van de vierde kamer van 26 juli 2011
in de zaak van
SORTRANS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.J.M.P. Cremers,
tegen:
STICHTING MEANDER WONEN,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.J. Versluis,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 27 januari 2009, 23 juni 2009,
20 april 2010 en 21 september 2010 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder nummer 90194/HA ZA 00-2018 gewezen vonnissen van 12 maart 2002, 26 november 2002, 5 maart 2003, 11 augustus 2004 en 12 juli 2006.
14 Het tussenarrest van 21 september 2010
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast, is de zaak voor opgave verhinderdata naar de rol verwezen en is iedere verdere beslissing aangehouden.
15 Het verdere verloop van de procedure
15.1. De comparitie is gehouden op 30 november 2010, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Tijdens de comparitie bleek dat beide partijen de totstandkoming van een onderlinge regeling mogelijk leek, maar zij gaven aan daarvoor meer tijd nodig te hebben. De zaak is daarom verwezen naar de rol van 1 februari 2011 voor akte uitlating schikking dan wel fourneren voor arrest.
15.2. Op de rol van 1 februari 2011 is om aanhouding verzocht, waarop de zaak is verwezen naar de rol van 26 april 2011. Op deze roldatum is door geen van partijen een akte genomen. De zaak is verwezen naar de rol van 10 mei 2001 voor het overleggen van de gedingstukken.
15.3. Alleen Meander heeft de stukken overgelegd en arrest gevraagd. In dit dossier ontbreekt het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal.
16 De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
16.1. Het hof verwijst naar genoemde arresten van 27 januari 2009, 23 juni 2009, 20 april 2010 en 21 september 2010 en blijft bij hetgeen in die arresten is overwogen.
Nu een onderlinge regeling tussen partijen, naar het hof begrijpt, niet tot stand is gekomen, zal de zaak, zoals tijdens de comparitie besproken, worden terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afdoening van het geschil.
16.2. Het onderhavige hoger beroep betreft immers een tussentijds appel.
Het debat tussen partijen in eerste aanleg heeft zich tot nu toe vooral beperkt tot de vraag of Sortrans jegens Meander aansprakelijk was. Nadat de rechtbank, kort gezegd, die vraag bevestigend had beantwoord, is de zaak bij tussenvonnis van 12 juli 2006 naar de rol verwezen om Meander in de gelegenheid te stellen haar vorderingen met betrekking tot de door haar geleden schade nader te onderbouwen. Zover is het echter niet gekomen, omdat Sortrans – na verkregen toestemming - het oordeel van de rechtbank aangaande haar aansprakelijkheid in hoger beroep heeft getracht onderuit te halen.
16.3. Thans is echter ook in hoger beroep komen vast te staan dat Sortrans jegens Meander aansprakelijk is. De tussenvonnissen van de rechtbank zullen daarom worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden. Het hof is immers in principaal appel op een aantal punten tot een van de rechtbank afwijkend oordeel gekomen. Zo heeft de rechtbank in r.o. 2.10 van het tussenvonnis van 12 juli 2006 als vervolg op r.o. 2.4 van het tussenvonnis van
11 augustus 2004 geoordeeld dat de door Meander gevorderde verklaring van recht dat de overeenkomst onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken (dwaling) is gesloten, kan worden toegewezen. Zoals in r.o. 2.10 van het tussenarrest van 21 september 2010 is overwogen, kan dit oordeel geen stand houden. De grieven 6 en 9 van Sortrans zijn dan ook terecht voorgedragen.
16.4. Daarnaast volgt uit het slagen van de incidentele grief dat ook het oordeel van de rechtbank in r.o. 3.4 van het tussenvonnis van 12 maart 2002, inhoudende dat op de tussen Sortrans en Meander gesloten overeenkomsten de algemene voorwaarden van Sortrans van toepassing zijn, geen stand kan houden.
16.5. Aangezien de tussenvonnissen worden bekrachtigd en partijen het hof niet eenparig hebben verzocht de zaak aan zich te houden, volgt uit artikel 355 Rv dat de zaak naar de rechter in eerste aanleg zal worden verwezen om op de hoofdzaak te worden beslist.
Dit betekent dat in eerste aanleg het debat over de omvang van de door Meander tengevolge van de toerekenbare tekortkoming van Sortrans, rekening houdend met de niet-toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Sortans, alsnog dient te worden gevoerd.
Overigens staat het partijen uiteraard vrij over de door Sortrans aan Meander te vergoeden schade in onderling overleg een regeling te treffen.
16.6. Ook al zijn de grieven 6 en 9 in het principaal appel gegrond, dit laat onverlet dat het hoger beroep voor Sortrans niet het gewenste resultaat heeft gehad. De aansprakelijkheid van Sortrans op grond van een toerekenbare tekortkoming staat immers vast.
De conclusie luidt dan ook dat Sortrans in dit hoger beroep in het ongelijk is gesteld, zowel in het principaal als in het incidenteel appel. Sortrans wordt in de kosten daarvan veroordeeld. Daarbij rekent het hof de stukken, met uitzondering van de memorie van grieven in het incidenteel appel, toe aan het principaal appel. Meander heeft voorts de helft van de deskundigenkosten bij wege van voorschot (aan de griffier van dit hof) betaald en om die reden wordt Sortrans veroordeeld tot (terug)betaling van die kosten aan Meander.
17 De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep, zij het met verbetering van gronden zoals hiervoor in r.o. 16.3 en 16.4 overwogen;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te Breda teneinde deze verder te behandelen met inachtneming van hetgeen door het hof in de in dit hoger beroep gewezen arresten is overwogen;
veroordeelt Sortrans in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Meander tot de dag van deze uitspraak in het principaal appel worden begroot op € 11.590,00 (€ 5.834,00 inzake griffierechten en € 5.756,00 betreffende helft deskundigekosten) aan verschotten en op € 22.900 aan salaris advocaat en in het incidenteel appel op € 2.290 aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, C.N.M. Antens en H.E.G. van der Flier en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2011.