ECLI:NL:GHSHE:2011:BR3580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.084.206
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ontruiming kerkgebouw door krakers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis in kort geding, waarbij krakers zijn veroordeeld om een kerkgebouw te ontruimen. De stichting Woonzorg Nederland, eigenaar van het kerkgebouw, heeft de vordering tot ontruiming ingesteld omdat zij het gebouw wil renoveren. De gemeente Breda heeft toestemming gegeven voor de renovatie van bepaalde delen van het gebouw, maar voor andere delen is nog geen toestemming verleend. De voorzieningenrechter heeft de krakers, waaronder de appellant, veroordeeld tot ontruiming. De appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft de appellant verschillende grieven ingediend. Hij betoogt onder andere dat de ontruimingsvordering is verjaard, dat het belang van de stichting niet zwaarder weegt dan het belang van de bewoners, en dat er geen spoedeisend belang is voor de ontruiming. Het hof heeft de grieven van de appellant echter verworpen. Het hof oordeelt dat de ontruimingsvordering niet is verjaard, omdat de appellant niet heeft aangetoond dat hij het kerkgebouw al meer dan 20 jaar in gebruik heeft. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het belang van de stichting om over haar eigendom te kunnen beschikken zwaarder weegt dan het belang van de bewoners bij het voortgezette gebruik van de kerk.

Het hof heeft ook geoordeeld dat er wel degelijk spoedeisend belang is bij de ontruiming, gezien de slechte staat van het gebouw en de noodzaak om de renovatie snel te starten. De appellant is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.084.206
arrest van de zevende kamer van 26 juli 2011
gewezen in de zaak van
“APPELLANT”,
wonende te “woonplaats”,
appellant,
hierna te noemen: “appellant”,
advocaat: mr. M.F. van Hulst,
tegen:
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de stichting,
advocaat: mr. A.M. Langeloo,
als vervolg op de door het hof gewezen arresten van 22 maart 2011, 5 april 2011 en 31 mei 2011 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 17 maart 2011 tussen “appellant” als één van de gedaagden en de stichting als eiseres.
13. Het arrest van 31 mei 2011
Bij arrest van 31 mei 2011 is de zaak naar de rol van 28 juni 2011 verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van “appellant” en om de stichting in de gelegenheid te stellen na het nemen van voormelde memorie een aanvullende memorie van antwoord te nemen, met de bijzondere aanwijzing dat de memorie van grieven moet worden genomen uiterlijk 14 juni 2011 en dat voor het nemen van elke memorie geen uitstel wordt verleend. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
14. Het verdere verloop van de procedure
14.1. “appellant” heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen memorie van grieven genomen.
14.2. Alleen de stichting heeft de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
15. De verdere beoordeling
15.1. In dit hoger beroep van een vonnis in kort geding gaat het kort gezegd om het volgende.
De stichting is eigenaar van het kerkgebouw aan de “straat” te “plaats”. Zij wil het gebouw renoveren. De gemeente Breda heeft toestemming gegeven de toren, de voorgevel en de eerste tien meter vanaf de voorgevel van de kerk te herstellen (fase 1 van het renovatieplan). Voor het slopen van het achterste gedeelte van de kerk (het schip) en het realiseren van seniorenwoningen en gemeenschappelijke voorzieningen (fase 2 en 3 van het renovatieplan) heeft de gemeente nog geen toestemming verleend.
15.2. Op vordering van de stichting heeft de voorzieningenrechter alle gedaagden, onder wie “appellant”, veroordeeld om het kerkgebouw aan de “straat” te “plaats” te ontruimen.
“appellant” kan zich met dit vonnis niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
15.3. In de appeldagvaarding leest het hof de volgende grieven:
i. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter het betoog van “appellant” dat de ontruimingsvordering van de stichting is verjaard verworpen.
ii. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de stichting om volledig te kunnen beschikken over haar eigendom zwaarder weegt dan het belang van de bewoners bij het voortgezette gebruik van de “naam kerk”.
iii. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter voldoende belang bij de ontruimingsvordering voor de stichting aanwezig geacht.
iv. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering voor de stichting aanwezig geacht.
15.4. In haar memorie van antwoord is de stichting op de hiervoor genoemde grieven ingegaan. Het hof gaat er daarom van uit dat zij ook voor de stichting voldoende kenbaar zijn geweest.
15.5. Het hof zal de hiervoor onder 15.3. weergegeven grieven beoordelen.
15.5.1. Ad i. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter het betoog van “appellant” dat de ontruimingsvordering van de stichting is verjaard, verworpen.
“appellant” stelt dat de “naam kerk” sinds 1986 continue is bewoond zonder recht of titel, zodat de verjaringstermijn van 20 jaar ex artikel 3:314 BW ruimschoots is verstreken. Volgens “appellant” is niet relevant door wie de onrechtmatige toestand in het leven is geroepen en of er wellicht wisseling van de aldaar verblijvende personen heeft plaatsgevonden.
De stichting heeft de stelling van “appellant” gemotiveerd betwist.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 april 2011 al overwogen dat “appellant” niet heeft gesteld dat hij zelf het kerkgebouw al meer dat 20 jaar in gebruik heeft, dat hij niet heeft betwist dat het kerkgebouw in de afgelopen jaren twee keer ontruimd is geweest en dat zulks telkens een nieuwe verjaringstermijn heeft doen ingaan. Het hof blijft bij dit oordeel; van verjaring van de ontruimingsvordering is geen sprake. De onder i. geformuleerde grief van “appellant” faalt.
15.5.2. Ad ii. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de stichting om volledig te kunnen beschikken over haar eigendom zwaarder weegt dan het belang van de bewoners bij het voortgezette gebruik van de “naam kerk”.
“appellant” stelt dat de bewoners van de kerk een zwaarwegend belang hebben bij behoud van de kerk als woonruimte, omdat er voor hen ter plaatse te weinig betaalbare woonruimte beschikbaar is. Dit belang dient zwaarder te wegen dan het belang van de stichting om volledig over haar eigendom te kunnen beschikken, aldus “appellant”.
De stichting heeft daartegen het volgende als verweer aangevoerd. “appellant” is zelf geen bewoner van de kerk en heeft daarom geen belang bij behoud van de kerk als woonruimte. De eventuele belangen van de bewoners van de kerk dienen buiten beschouwing gelaten te worden, omdat zij in hoger beroep geen procespartij zijn.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 april 2011 al overwogen dat “appellant” mogelijk in de kerk verblijft, dat niet is betwist dat dit (mogelijke) verblijf jegens de stichting zonder recht of titel plaatsvindt en dat “appellant” mitsdien geen aan een woonrecht te ontlenen belang heeft. Het hof blijft bij deze overwegingen en voegt daaraan toe dat “appellant” ook vanwege het feit dat hij blijkens het als productie 3 bij de memorie van antwoord overgelegde uittreksel uit de basisadministratie van de gemeente Breda kennelijk wel over andere woonruimte beschikt, zelf geen zwaarwegend belang heeft bij behoud van de kerk als woonruimte. “appellant” kan zich niet beroepen op belangen van anderen dan zichzelf. De onder ii. geformuleerde grief van “appellant” faalt.
15.5.3. Ad iii. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter voldoende belang bij de ontruimingsvordering voor de stichting aanwezig geacht.
“appellant” stelt dat de stichting geen belang bij ontruiming heeft, aangezien het gedeelte van de kerk waarop fase 1 van het renovatieplan van de stichting betrekking heeft al ontruimd is en de werkzaamheden niet worden gehinderd door de aanwezigheid van de bewoners in het andere gedeelte van de kerk. Daarnaast is nu nog onduidelijk of de stichting van de gemeente wel de toestemming zal krijgen om ook fase 2 en 3 van haar renovatieplan te realiseren, aldus “appellant”.
De stichting heeft daartegen het volgende als verweer aangevoerd. Voor het uitvoeren van de voorbereidende werkzaamheden en van de werkzaamheden van fase 1 van het renovatieplan moet de kerk omwille van de veiligheid geheel ontruimd zijn. De kerk wordt een bouwplaats en zal dienen voor opslag van materialen. De aannemer zal geen werkzaamheden willen, kunnen en mogen verrichten als er nog mensen in de kerk verblijven. Daarnaast hebben de bewoners al meerdere malen de aannemer het werken onmogelijk gemaakt. De stichting heeft dan ook belang bij gehele ontruiming van de kerk.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Blijkens de dagvaarding in eerste aanleg heeft de stichting aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van het kerkgebouw, dat zij het gebouw wil (laten) renoveren, dat de kerk wederrechtelijk in gebruik is genomen en dat de gedaagden in eerste aanleg – waaronder “appellant”, gedaagde sub 4 – zonder recht of titel in de kerk verblijven. Als eigenaar van het kerkgebouw kan de stichting het gebruik en genot van het pand voor zichzelf opeisen en het recht daarop jegens derden doen gelden. Om deze reden heeft de stichting voldoende belang bij haar ontruimingsvordering. De onder iii. geformuleerde grief van “appellant” faalt.
15.5.4. Ad iv. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de ontruimingsvordering voor de stichting aanwezig geacht.
“appellant” stelt dat de stichting geen spoedeisend belang bij haar vordering heeft en voert daartoe het volgende aan. De stichting heeft jarenlang de tijd gehad om in een bodemprocedure ontruiming van het kerkgebouw te eisen en heeft dit niet gedaan. Daarnaast is het zo dat de werkzaamheden van fase 1 van het renovatieplan uitgevoerd kunnen worden ook zonder dat het kerkgebouw geheel is ontruimd. Van fase 2 en 3 is nu nog niet bekend of en zo ja wanneer zij uitgevoerd zullen mogen worden, zodat hieraan evenmin spoedeisend belang kan worden ontleend, aldus “appellant”.
De stichting heeft de stelling van “appellant” dat spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt gemotiveerd weersproken. Volgens de stichting bestaat het spoedeisend belang er onder meer uit dat de kerk in een zeer slechte bouwkundige en technische staat verkeert, dat de stichting niet eerder kon procederen, omdat nu pas de benodigde vergunningen aanwezig zijn, dat door de provincie aan de stichting subsidie is toegekend onder de voorwaarden dat spoedig met de renovatie zal worden begonnen en dat deze eind 2013 zal zijn afgerond en dat vertraging in de renovatie enorme financiële consequenties voor de stichting zal hebben.
Het hof stelt het volgende voorop. In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. De Hoge Raad heeft de norm voor spoedeisend belang als volgt omschreven:
“De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten, kan bij die afweging een rol spelen, en de omstandigheid dat een rechtsvraag in geschil is waarop het antwoord niet evident is, kan leiden tot behoedzaamheid bij de toewijzing van de gevraagde voorziening, maar deze omstandigheden kunnen noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang het oordeel rechtvaardigen dat de eisende partij geen spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening (meer) heeft.” (HR 22 november 2002, NJ 2003, 78).
Het spoedeisend belang wordt dus gerelateerd aan een belangenafweging van beide partijen. Het gaat derhalve niet louter om een absoluut spoedeisend belang, maar om spoedeisendheid in relatie tot (vergeleken met) het belang van de wederpartij.
Het hof is van oordeel dat van de stichting niet kan worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht en dat de gevraagde spoedvoorziening moet worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van het hof hebben de bewoners onrechtmatig en dus ontoelaatbaar in de “naam kerk” verbleven en waren zij verplicht de kerk te verlaten. De kerk is weliswaar inmiddels ontruimd, maar in die toestand heeft “appellant” in ieder geval niet berust, zodat het verblijf in de kerk dreigt te worden hervat. Bij een verblijf van bewoners in de kerk valt te vrezen voor de veiligheid van de bewoners en voor hinder bij en vertraging in de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden, terwijl een financiële strop dreigt voor de stichting indien de werkzaamheden niet tijdig zijn begonnen en voltooid. De gevraagde spoedvoorziening is voor “appellant” niet ingrijpend, aangezien hij over andere woonruimte beschikt. De stichting heeft weliswaar gewacht met het vorderen van de voorziening, maar dat is geen omstandigheid die maakt dat zij daarbij geen spoedeisend belang (meer) heeft. Pas onlangs zijn de renovatieplannen gereed gekomen en zijn de benodigde vergunningen afgegeven, en verder is gebleken dat de provincie een subsidie van € 1.982.317,- heeft toegekend onder de voorwaarde van een onmiddellijke aanvang en spoedige voltooiing van de renovatiewerkzaamheden. Ten slotte meent het hof dat op een andere wijze niet voldoende aan de belangen van stichting tegemoet kan worden gekomen. De onder iv. geformuleerde grief van “appellant” faalt.
15.6. Nu al zijn grieven falen, dient “appellant” te worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. De vordering “appellant” te veroordelen in de nakosten wijst het hof toe.
15.7. Beslist wordt als volgt.
16. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 17 maart 2011 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderwor¬pen;
veroordeelt “appellant” in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de stichting tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 649,- aan verschotten en op
€ 894,- aan salaris advocaat, en wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- te vermeerderen met de kosten van het betekeningsexploot in geval niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en H.A.G. Fikkers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2011.
griffier rolraadsheer