4.6. De grieven 20 tot en met 25
4.6.1. Deze grieven, die het hof gezamenlijk zal behandelen, hebben betrekking op hetgeen werd overwogen en beslist in de rechtsoverwegingen 2.27 en 2.28 van het vonnis waarvan beroep onder het kopje ‘Het gebruik van de gereserveerde parkeerplaatsen’.
Het gaat hier om het volgende. Op het voorterrein zijn vier parkeerplaatsen gereserveerd voor de heer [X.] en zijn echtgenote en voor huurders van aangrenzende bedrijfsruimten. In de loop der jaren is, wellicht alleen al vanwege het toenemende gebruik van het benzinestation (het hof laat in het midden of ook de verplaatsing van de shop in 2003 daaraan heeft bij gedragen, zoals de kantonrechter overwoog. Dat lijkt voorshands niet aannemelijk), het aantal autobewegingen toegenomen, en zijn klanten en leveranciers (kortstondig; bijvoorbeeld om af te rekenen in de shop) gebruik gaan maken van het hele terrein, ook van de vier gereserveerde parkeerplaatsen. Afzetting van de gereserveerde parkeerplaatsen met paaltjes komt hierna aan de orde in rechtsoverweging 4.13 en 4.18. Hier gaat het om de vordering van [X.] tot herstel van de parkeerplaatsen overeenkomstig de oorspronkelijke beschrijving.
4.6.2. In de tussen partijen gesloten huurovereenkomst uit 1995 staat de volgende passage:
[X.] verhuurt aan [Y.] (…). Tevens geeft [X.] aan [Y.] het recht van gebruik van het buitengedeelte (…) daarbij rekening houdend met (…) het eigen gebruik (waaronder twee parkeerplaatsen) van [X.] van het voorterrein in verband met de door hem aldaar geëxploiteerde werkplaats.
In de overeenkomst uit 2003 staat:
Voor wat betreft het gebruik van het voorterrein behoudt verhuurder zich voor ten behoeve van hemzelf (respectievelijk de comparant sub 1 in privé en zijn echtgenote) (…) het gebruik van in totaal VIER (4) parkeerplaatsen. (…) De huurder dient voorts het mede-gebruik van het voorterrein te gedogen door de verhuurder (respectievelijk de comparant sub 1 in privé en zijn echtgenote) (…)
4.6.3. Het hof is met de kantonrechter, op de door haar gegeven gronden die het hof tot de zijne maakt, van oordeel dat er geen plaats is voor toewijzing van de vordering tot herstel in de oorspronkelijke toestand. Het hof overweegt voorts nog het volgende.
4.6.4. In het midden kan blijven wat de oorspronkelijke (in 2003) toestand was. Ingevolge de contractuele bepaling heeft [X.] alleen het recht op het gebruik van vier parkeerplaatsen, niet van vier parkeerplaatsen op een bepaalde plaats. Als gevolg van veranderingen die in de loop der tijd hebben plaatsgevonden (verplaatsing shop, toenemend gebruik benzinestation, gebruik van tankauto’s die groter en vooral breder zijn, het wegvallen van huurder in aangrenzende ruimtes) kan de plaats van de gereserveerde parkeerplaatsen komen te wijzigen. [X.] (althans de heer en mevrouw [X.]) hebben zelf geen belang bij vaststelling van de exacte plaats van de voor hen gereserveerde plaatsen. [Y.] daarentegen heeft een aanzienlijk belang om eventueel wijziging aan te brengen.
Het hof voegt hieraan toe dat uit de overgelegde foto’s blijkt van parkeerplaatsen aldaar waar deze ook zijn aangegeven op de situatietekening bij de overeenkomst uit 2003, namelijk geheel aan de zijde van de kantoorruimte en niet aan de wegzijde (uit foto 15b bij conclusie van antwoord blijkt overigens dat de paaltjesafzetting is uitgebreid tot aan de wegzijde). Dat de parkeerplaatsen thans iets schuin zijn aangelegd, geeft geen grond voor toewijzing van de vordering.
4.6.5. [X.] voert in de (toelichting op de) grieven aan dat de kantonrechter voorbij zou zijn gegaan aan de gemaakte afspraken. Dit standpunt is onjuist. Het recht op het gebruik van parkeerplaatsen wordt erkend. Alleen herstel in de oude toestand wordt afgewezen.
Ook de grief tegen de overweging dat het parkeren grotendeels door klanten geschiedt en daarom van korte duur zal zijn wordt afgewezen. Deze vaststelling is juist. Dat er wel eens een klant wat langer parkeert doet daar niet aan af.
De klacht dat de kantonrechter mede heeft gelet op het feit dat de overige bedrijfsgebouwen niet zijn verhuurd faalt eveneens. Dit is een omstandigheid waarmee rekening kan worden gehouden. Overigens gaat de algemene stelling dat [Y.] er voor dient te zorgen dat haar bezoekers zich aan de huurovereenkomst hebben te houden, weliswaar op, maar het lijkt praktisch niet mogelijk derden voor te schrijven hoe zij van het voorterrein gebruik moeten maken. Het is een gegeven waarmee ook [X.] rekening mee heeft te houden. Overigens wordt de kwestie voldoende ondervangen door de hierna in rov. 4.13 genoemde voorziening.
In de toelichting op grief 23 stelt [X.] zich op het standpunt dat zij ongehinderd gebruik moet kunnen maken van het niet aan [Y.] verhuurde terrein en niet genoodzaakt wordt om elders op het perceel te moeten parkeren. Deze grief steunt op de het onjuiste uitgangspunt dat een deel van het terrein niet zou zijn meeverhuurd en faalt reeds daarom.
De grieven 24 en 25 behoeven geen bespreking omdat deze zich keren tegen ten overvloede gegeven overwegingen.