Parketnummer: 20-002383-10
Uitspraak: 5 juli 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849534-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1983],
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste is gelegd en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bij wege van voorschot zal toewijzen tot een bedrag van EUR 10.905,- (waarvan EUR 10.000,- aan immateriële schade en EUR 905,- aan materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, met toewijzing van de verzochte kosten rechtsbijstand, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, subsidiair 85 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] bij wege van voorschot zal toewijzen tot een bedrag van EUR 10.950,- (waarvan EUR 10.000,- aan immateriële schade en EUR 950,- aan materiële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, met toewijzing van de verzochte kosten rechtsbijstand, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag, subsidiair 85 dagen hechtenis.
Door de raadsman van verdachte is bepleit dat het onder 1 primair en onder 2 primair niet bewezen kan worden verklaard. Subsidiair is door de raadsman het verzoek gedaan om de straf te matigen.
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf, de strafmotivering en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], en onder aanvulling van de bewijsmiddelen met de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 31 juli 2009 als na te melden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte, voor zover hier van belang,
- zakelijk weergegeven - verklaard:
Ik heb op 6 juli 2009 omstreeks 23.00 uur op de Parallelweg te ’s-Hertogenbosch
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] met een vuurwapen neergeschoten;
Tijdens het verhoor door de rechter-commissaris van 31 juli 2009 heeft de verdachte als volgt verklaard:
“Ik ben met het pistool naar buiten gegaan. [benadeelde 1] heeft toen bij zijn bus het geld laten zien. (…) Toen [benadeelde 1] in zijn bestelbus stond, trok ik het pistool en heb meer dan 1 keer op hem geschoten. (…) Ik pakte vervolgens zijn jas die op de grond lag. Daarin zat het geld. Ik zag dat de chauffeur van de bestelbus een beweging naar voren maakte met zijn arm. (…) Ik heb 1 keer geschoten op deze man.”
Voor wat betreft de stelling van verdachte dat hij heeft gehandeld in - zo begrijpt het hof - gedrogeerde toestand in opdracht van een derde genaamd [naam] overweegt het hof dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep nog steeds geen nadere concrete gegevens heeft verstrekt omtrent die door hem genoemde persoon.
Bij gebreke van die gegevens en overeenkomstig de gronden van de rechtbank zoals opgenomen in het beroepen vonnis d.d. 9 juni 2010 is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in gedrogeerde toestand heeft gehandeld in opdracht van een derde, genaamd [naam].
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – althans zo begrijpt het hof – dat het onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, nu geen sprake is geweest van voorbedachte rade.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris d.d. 31 juli 2009 verklaard als boven omschreven.
Op grond van die verklaring van verdachte acht het hof niet alleen bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk van het leven te beroven, maar ook dat hij dat heeft gedaan met voorbedachte rade. Naar het oordeel van het hof staat vast dat verdachte ten aanzien van beide slachtoffers de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen besluit en er voor verdachte voldoende gelegenheid is geweest om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan twee pogingen tot moord alsmede aan opzetheling.
De rechtbank heeft verdachte ter zake deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ter zake van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat bij de bepaling van de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard onder invloed van een middel en onder bedreiging het feit te hebben gepleegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de raadsman met betrekking tot
de gedrogeerde toestand van verdachte en de gestelde druk die door een ander op verdachte zou zijn uitgeoefend zoals reeds uit het hierboven overwogene volgt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. De verdachte heeft op de openbare weg, te weten aan de achterzijde van het Centraal Station te ’s-Hertogenbosch, twee volstrekt weerloze personen van dichtbij met een vuurwapen neergeschoten. Het slachtoffer [benadeelde 1] is in de laadruimte van een bestelauto volledig verrast door verdachte, die twee keer gericht op hem heeft geschoten. Daarbij is [benadeelde 1] achtereenvolgens in zijn buik en in zijn hand geraakt. Kort daarop heeft verdachte het slachtoffer [benadeelde 2], die gezeten was op de bestuurdersstoel van de bestelauto en net als [benadeelde 1] volledig werd verrast door verdachte, van dichtbij in zijn buik beschoten. Direct daarna is verdachte gevlucht en heeft de slachtoffers aan hun lot overgelaten.
Beide slachtoffers zijn in het ziekenhuis opgenomen en hebben behalve blijvende littekens tevens psychische klachten aan het bewezen verklaarde overgehouden. Het feit dat de slachtoffers de schietpartij hebben overleefd is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest.
Het hof heeft voorts ten bezware van de verdachte acht geslagen op de volgende omstandigheden:
- de mate waarin de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten in de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust teweeg brengt;
- de omstandigheid dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten heeft geleid tot groot persoonlijk leed en ernstig lichamelijk letsel bij het slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake geweldsdelicten is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de feiten;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof oordeelt als volgt.
In de regel wordt voor een feit dat wordt gekwalificeerd als “moord” geen lagere straf opgelegd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Nu in het onderhavige geval sprake is van “poging tot moord”, zal het hof - mede gelet op het bepaalde in artikel 45 van het wetboek van strafrecht - uitgaan van een gevangenisstraf van kortere duur.
Daarnaast houdt het hof wel rekening met de omstandigheid dat in casu tweemaal poging tot moord bewezen is geacht en verdachte tevens voor een derde feit wordt veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin in het bijzonder de ernst van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Alles overwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. In hetgeen door de raadsman is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 67.043,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 10.600,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voorts heeft de benadeelde partij de kosten van rechtsbijstand verhoogd met EUR 963,99, waardoor het gevorderde bedrag aan rechtsbijstand komt op EUR 4.447,89.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 10.000,- aan immateriële schade als voorschot en EUR 494,95 aan materiële schade (te weten EUR 209,95 aan kosten schoenen, EUR 130,- aan kosten broek en EUR 155,- aan eigen bijdrage medische behandelingen). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 41.739,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 10.600,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Voorts heeft de benadeelde partij de kosten van rechtsbijstand verhoogd met EUR 1.052,55, waardoor het gevorderde bedrag aan rechtsbijstand komt op EUR 2.611,93.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 10.000,- aan immateriële schade als voorschot en EUR 405,- aan materiële schade (te weten EUR 250,- aan kleding en voor het jaar 2009 EUR 155,- aan eigen bijdrage medische behandelingen). Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof merkt daarbij nog op dat [benadeelde 2] bij brief van zijn advocaat d.d. 25 maart 2011 een stuk heeft overgelegd waaruit naar voren komt dat de eigen bijdrage medische behandelingen voor het jaar 2010 EUR 165,- is. Nu het niet is toegestaan om de vordering in hoger beroep te vermeerderen, is [benadeelde 2] niet ontvangen in een deel van de vordering.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 10.494,95 (tienduizend vierhonderdvierennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit EUR 494,95 (vierhonderdvierennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en EUR 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 4.447,89 (vierduizend vierhonderdzevenenveertig euro en negenentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van EUR 10.494,95 (tienduizend vierhonderdvierennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit EUR 494,95 (vierhonderdvierennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en
EUR 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 (zevenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 10.405,00 (tienduizend vierhonderdvijf euro) bestaande uit EUR 405,00 (vierhonderdvijf euro) materiële schade en EUR 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op EUR 2.611,93 (tweeduizend zeshonderdelf euro en drieënnegentig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van EUR 10.405,00 (tienduizend vierhonderdvijf euro) bestaande uit EUR 405,00 (vierhonderdvijf euro) materiële schade en EUR 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 87 (zevenentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis, waarvan beroep, voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. M. Rutgers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 5 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.