Parketnummer : 20-003130-09
Uitspraak : 8 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-775085-09 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [dag] 1989,
wonende te [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Door de verdediging is bepleit primair dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat aan verdachte een geldboete met een groter voorwaardelijk deel dan wel een taakstraf wordt opgelegd.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2008 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, met een auto voorzien van het kenteken [kenteken], taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
1. Door de verdediging is bepleit dat het openbaar ministerie in de vervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat verdachte middels het vragen naar de ritprijs door de verbalisanten zou zijn uitgelokt tot het verrichten van illegaal taxivervoer.
Daartoe is aangevoerd dat de verdachte slechts vervoer aanbood omdat hij wilde helpen, zonder dat hij de bedoeling had daarvoor geld te vragen. De verdachte werd echter overrompeld door de vraag van de verbalisanten wat het zou moeten kosten en werd eerst op aandringen van de verbalisanten op het idee gebracht om een prijs te noemen. Verdachte had derhalve aanvankelijk in het geheel niet de intentie om personen te vervoeren tegen betaling en is door het optreden van de verbalisanten uitgelokt tot het verrichten van illegaal taxivervoer.
Bovendien valt de handelwijze van de verbalisanten niet binnen de grenzen van een rechtmatige opsporingsmethode.
2. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
2.1. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2008 van de verbalisanten C.G.J. Bertrums, R.A.J. Langenhuizen en A.A.E. Knipping blijkt het volgende.
Sedert lange tijd bestaat er in de binnenstad van de gemeente ’s-Hertogenbosch overlast van zogenaamde zwarte taxi’s of ‘snorders’. Ondanks het regelmatig aanspreken van de ‘snorders’, het wijzen op eventuele consequenties bij het opmaken van proces-verbaal en het uitspreken van behoorlijke geldstraffen en/of verbeurdverklaring van gebruikte voertuigen, blijven de ‘snorders’ zwarte taxi rijden.
De overlast die ‘snorders’ veroorzaken, bestaat uit opdringerig en ongewild aanspreken en aanklampen van bezoekers van de binnenstad en het veelvuldig rondrijden met de auto in het beperkte centrum. Voor de reguliere taxibedrijven ontstaat een economisch nadeel.
2.2. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt voorts het volgende.
Op zondag 21 december 2008, omstreeks 03.10 uur, waren de verbalisanten, gekleed in burger, in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch belast met controle op – kort samengevat –het verrichten van illegaal taxivervoer. De verbalisanten zagen dat twee jongens in hun richting liepen, waaronder verdachte. Verbalisant Bertrums had deze jongens al twee keer eerder in een Saab zien langsrijden, waarbij verdachte bestuurder was. De verbalisanten hoorden duidelijk dat verdachte riep: “Wilt er hier nog iemand naar huis?”, waarbij hij keek in de richting van verbalisant Langenhuizen. Deze verbalisant zei dat zij naar de Vierde Haren wilden, waarop verdachte zei dat dit geen probleem was en vroeg of de verbalisanten mee wilden lopen. De verbalisanten zijn vervolgens naar de Saab gebracht. Beide jongens maakten de achterbank van de Saab vrij zodat de drie verbalisanten achterin konden plaatsnemen. De verbalisanten vroegen vervolgens aan de twee jongens: “Wat gaat dat eigenlijk kosten?”, waarop verdachte antwoordde: “Wat kost een normale taxi?”. Op de opmerking van verbalisant Langenhuizen dat zij dat niet wisten heeft verdachte een bedrag van 20 euro voorgesteld.
2.3 Uit het proces-verbaal van verbalisant A.A.E. Knipping d.d. 15 januari 2009 blijkt dat de maximum ritprijs voor genoemde rit ongeveer EUR 14,-- bedraagt.
2.4 Het hof stelt voorop dat het door de verbalisanten ter opsporing van illegaal taxivervoer ingaan op een aanbod tot vervoer, zoals dit in de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden, onder de genoemde omstandigheden niet onrechtmatig is, ook niet indien door hen, als reactie op dat aanbod, wordt gevraagd naar de prijs.
Het hof heeft bij dit oordeel betrokken de overlast die door de zogenaamde ‘snorders’ wordt veroorzaakt, de hardnekkigheid van het probleem van illegaal taxivervoer en het economisch nadeel voor diegenen die op legale wijze taxivervoer verrichten.
2.5 Uit de hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven gang van zaken leidt het hof af dat de verdachte de intentie had om personen te vervoeren per auto tegen betaling en dat die intentie niet eerst is ontstaan door de vraag van de verbalisanten wat het ging kosten.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het vorenstaande niet aannemelijk geworden dat verdachte door de verbalisanten is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht.
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2008 te 's-Hertogenbosch met een auto voorzien van het kenteken [kenteken], taxivervoer heeft verricht zonder een daartoe verleende vergunning.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, juncto artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten en strafbaar gesteld bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 2°, van de Wet op de economische delicten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de omstandigheid dat de verdachte terzake van soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld.
Anders dan de verdediging acht het hof oplegging van een werkstraf in plaats van een geldboete niet passend gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf mede betrokken de financiële draagkracht van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 4 en 103 van de Wet personenvervoer 2000, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de geldboete mag worden voldaan in 10 (tien) termijnen van 1 maand, elke termijn groot EUR 150,00 (honderdvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. E.F. Stamhuis,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 8 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.F. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.