7.1. De door de kantonrechter in 2.1 en 2.2. van het vonnis waarvan beroep vastgestelde feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Het gaat in hoger beroep om het volgende.
a. [Y.], geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 januari 1989 voor gemiddeld 15 tot 20 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij mevrouw [Z.] in de functie van fysiotherapeute. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de vrijgevestigde fysiotherapeuten van toepassing. Per 1 januari 1992 is [Y.] in dienst gekomen van de inmiddels opgerichte besloten vennootschap [X.] (prod. 1 inl dgv). Naast mevrouw [Z.] en [Y.] werkte bij [X.] een balie-assistente, mevrouw [A.].
b. Ingevolge de arbeidsovereenkomst vonden de salarisbetalingen aan [Y.] plaats op basis van voorschotten. Na afloop van een kalenderjaar diende het definitieve salaris te worden berekend aan de hand van een percentage van door [Y.] behaalde omzetten.
c. In 2005 is tussen partijen onenigheid ontstaan over de juistheid van de loonbetalingen van [X.] aan [Y.].
d. Van 18 november 2005 tot en met 2 december 2005 is [Y.] arbeidsongeschikt geweest. Aanleiding hiervoor was in de visie van [Y.] het werkoverleg van 16 november 2005.
e. Na een gesprek tussen de broer van [Y.] en de accountant van [X.] op 7 februari 2006 en een vervolggesprek tussen dezelfde personen op 23 februari 2006, waarbij ook de mogelijkheid van beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde is gekomen, is een volgende afspraak tussen partijen niet doorgegaan. Vanaf februari 2006 kwam [Y.] pas vanaf 15.00 uur in de praktijk werken; [X.] verliet de praktijk op dat tijdstip.
f. De salarisproblematiek heeft geleid tot een loonvorderingsprocedure die is uitgemond in het vonnis van 10 oktober 2007 van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht. [X.] is in dat vonnis - kort gezegd - veroordeeld om aan [Y.] achterstallig loon over de periode 3 april 2001 tot ultimo december 2005 en vakantiebijslag over 2004 en 2005 te voldoen (prod. 3 inl dgv). Dit vonnis heeft kracht van gewijsde.
g. Op 24 september 2007 heeft [Y.] zich wegens tussen partijen opgelopen spanningen opnieuw ziek gemeld. Op 12 oktober 2007 (herhaald op 14 november 2007) heeft de verpleegkundige van Arbodienst Maetis aan [X.] bericht dat [Y.] niet meer arbeidsongeschikt wegens ziekte of gebrek werd geacht per 29 oktober 2007, doch dat werkhervatting zonder oplossing van het geschil niet wenselijk werd geacht omdat het gezondheidsrisico groot was. Geadviseerd werd een mediator in te schakelen (prod. 4 inl dgv). De via de Arbodienst ingeschakelde mediator heeft met partijen eind oktober afzonderlijke gesprekken gevoerd. Tot een gezamenlijk gesprek met de mediator is het niet gekomen. Op 5 december 2007 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen mr. Canisius, de toenmalige gemachtigde van [X.], en de broer van [Y.] namens [Y.], doch ook dat gesprek leidde tot niets.
h. Op 12 december 2007 heeft [X.] aan de CWI toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met [Y.] te mogen opzeggen wegens de verstoorde arbeidsrelatie tussen [X.] en [Y.] (prod. 6 inl dgv). De CWI heeft op 26 maart 2008 aan [X.] deze toestemming verleend wegens de ernstig en duurzaam verstoorde relatie tussen partijen, mede gelet op de kleine samenstelling van de onderneming. Partijen zijn volgens de CWI in een totaal onwerkbare situatie terecht gekomen, waarbij de noodzakelijke vertrouwensbasis is komen te vervallen. Herstel van de relatie werd niet meer mogelijk geacht (prod. 8 inl dgv).
i. [X.] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juli 2008.
j. Het verzoek van [Y.] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is afgewezen bij beschikking van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht van 1 juli 2008 omdat de arbeidsovereenkomst niet meer ‘existeerde’, zodat [Y.] geen belang had bij haar verzoek.
k. Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht van 3 juli 2008 is de vordering van [Y.] tot doorbetaling van haar loon vanaf 30 oktober 2007 tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd toegewezen. [Y.] heeft bij de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht (opnieuw) een loonvorderingsprocedure aanhangig gemaakt tegen [X.]. Het is het hof niet bekend of de kantonrechter inmiddels uitspraak heeft gedaan in die zaak.
l. [Y.] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, kort gezegd gevorderd:
- te verklaren voor recht dat de door [X.] gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is in de zin van artikel 7: 681 BW;
- een door [X.] te betalen bedrag van € 100.713,71 bruto ter zake van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- een door [X.] te betalen bedrag van € 3.015,=, vermeerderd met 19% btw aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
m. De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep de gevorderde verklaring voor recht toegewezen, de gevorderde schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 55.000,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2008 en de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen tot een bedrag van € 1.785,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2008. De kantonrechter heeft onder meer overwogen, dat onvoldoende aannemelijk is, zoals [X.] heeft gesteld, dat de verstoorde arbeidsrelatie een fundamenteel andere achtergrond heeft gehad dan de loonkwestie. De verstoring moet aan [X.] worden toegerekend gelet op het feit dat in het vonnis van 10 oktober 2007 is overwogen dat het [X.] duidelijk moet zijn geweest dat zij structureel niet betaalde hetgeen zij aan [Y.] was verschuldigd. Ook acht de kantonrechter het aan [X.] verwijtbaar dat zij het mediationtraject geen verdere kans heeft willen geven. Gelet op de lange duur van het dienstverband, de leeftijd van [Y.], alsmede de omstandigheid dat [Y.] er (nog) niet in is geslaagd een nieuwe baan als 1e lijns fysiotherapeute te vinden, acht de kantonrechter de opzegging zonder toekenning van enige vergoeding kennelijk onredelijk.