ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7963

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.059.148
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van de kantonrechtersformule in het kader van een sociaal plan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Flextronics International Europe B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Roermond, waarin de kantonrechter een vordering van [X.] had toegewezen op basis van een sociaal plan. Het hof behandelt de uitleg van artikel 7.3.2. van het sociaal plan, dat betrekking heeft op de berekening van gewogen dienstjaren. Flextronics betwist de uitleg van de kantonrechter en stelt dat de berekening van [X.] niet correct is. Het hof oordeelt dat de bepalingen van het sociaal plan, zoals de weging van dienstjaren, strikt moeten worden geïnterpreteerd. Het hof komt tot de conclusie dat alleen volledige dienstjaren meetellen voor de hoogste categorie in de berekening, wat leidt tot een totaal van 46 gewogen dienstjaren voor [X.]. De kantonrechter had ten onrechte de vordering van [X.] toegewezen, en het hof vernietigt het vonnis in die zin. Het hof wijst de vordering van [X.] af en veroordeelt hem in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke en objectieve interpretatie van de bepalingen in een sociaal plan, waarbij de intenties van de partijen niet relevant zijn als deze niet expliciet in de tekst zijn opgenomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.059.148
arrest van de achtste kamer van 14 juni 2011
in de zaak van
FLEXTRONICS INTERNATIONAL EUROPE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats],
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.M. Pals,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 februari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo gewezen vonnis van 9 december 2009 tussen appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel - Flextronics - als gedaagde en geïntimeerde in principaal appel, appellant in incidenteel appel - [X.] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 250857/ CV EXPL. 09-2954)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven met twee producties heeft Flextronics twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van [X.] met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel met twee producties heeft [X.] de grieven in principaal appel bestreden. [X.] heeft zelf in incidenteel appel één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover de kantonrechter het meerdere van de vorderingen van [X.] boven het toegewezen bedrag van € 5.236,= heeft afgewezen en, kort gezegd, tot toewijzing van een totaalbedrag in hoofdsom groot € 10.480,= bruto, vermeerderd met wettelijke rente met veroordeling van Flextronics in de kosten van beide instanties. [X.] heeft derhalve zijn vordering die hij bij conclusie van repliek had verminderd tot € 5.236,= in hoofdsom weer vermeerderd tot € 10.480,= bruto in hoofdsom.
2.3. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft Flextronics de grief in incidenteel appel bestreden.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven in principaal appel en de memorie van grieven in incidenteel appel.
4. De beoordeling
In principaal en incidenteel appel
4.1.1. Het hof stelt allereerst vast dat de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de retentiebonus niet wordt bestreden door enige grief, zodat deze in appel niet (meer) ter discussie staat. De door de kantonrechter in overwegingen 2.1 tot en met 2.4. van zijn vonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2. Tussen Flextronics enerzijds en FNV Bondgenoten en De Unie anderzijds is in verband met een reorganisatie een Sociaal Plan, ‘Sociaal Plan Flextronics International Europe BV 1 augustus 2006 tot en met 31 december 2009” overeengekomen op 2 mei 2007, welk plan integraal als productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd.
4.1.3. Artikel 7.3.2. van het Sociaal Plan (hierna SP) bepaalt:
“Aan de werknemer wordt naar aanleiding van de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst een eenmalige voorziening verstrekt. De voorziening is gebaseerd op het bruto salaris, de lengte van het dienstverband en de leeftijd van de werknemer. Met deze voorziening wordt beoogd de werknemer een tegemoetkoming te verstrekken voor de eventuele achteruitgang in inkomen en andere arbeidsvoorwaarden welke ontstaat als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De hoogte van de bruto uitkering wordt als volgt vastgesteld;
Vergoeding = A x B x C
Waarbij
A staat voor aantal (gewogen) dienstjaren. Deze dienstjaren worden als volgt gewogen: dienstjaren voor het 40ste levensjaar tellen voor 1, van het 40ste tot het 50ste voor 1,5 en elk dienstjaar vanaf het 50ste telt voor 2. Een half jaar of meer wordt als heel jaar gerekend.
Voor de weging van het aantal dienstjaren geldt hiernavolgend rekenvoorbeeld:
bij een werknemer van 54 jaar met 17 dienstjaren geldt: A= (3 x 1) + (10 x 1,5) = (4 x 2) = 26.
B staat voor de vaste beloning per maand, zijnde het bruto salaris
C is de correctiefactor welke vastgesteld is op 0,8 (…)”
4.1.4. [X.] is geboren op [geboortedatum] 1951. [X.] is op 1 november 1973 in dienst getreden bij Rank Xerox, de rechtsvoorganger van Flextronics. De arbeidsovereenkomst met [X.] is per 30 juni 2008 beëindigd. [X.] was toen 56 jaar.
Het in deze voor factor B in de formule van artikel 7.3.2. SP relevante salaris van [X.] bedroeg per 30 juni 2008 € 6.545,80 bruto per maand inclusief vakantietoeslag.
4.1.5. Partijen verschillen niet van mening over het totaal aantal dienstjaren van [X.]. Dat bedraagt in beider berekening afgerond 35 jaar.
4.1.6. Het debat tussen partijen – ook in hoger beroep - gaat over de berekening van factor A uit de in artikel 7.3.2. SP opgenomen formule. Flextronics komt op basis van de door haar verdedigde uitleg van artikel 7.3.2. tot 46 gewogen dienstjaren, hetgeen na toepassing van dit gegeven in de A x B x C formule van artikel 7.3.2. SP, een bedrag oplevert van € 240.886,= (zie productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). Dit bedrag is aan [X.] uitbetaald.
[X.] komt op basis van de door hem verdedigde uitleg van artikel 7.3.2. SP tot respectievelijk 48 en 47 gewogen dienstjaren. De kantonrechter heeft de vordering van [X.] op basis van 47 gewogen dienstjaren toegewezen, zijnde naast voormeld bedrag een bedrag van € 5.236,00 bruto, naast afwijzing van de vordering van [X.] ter zake van de retentiebonus die in hoger beroep niet aan de orde is.
4.1.7. Zowel Flextronics als [X.] heeft zich beroepen op de zogenaamde CAO-norm die huns inziens in het kader van uitleg van artikel 7.3.2. SP moet worden gehanteerd. In hoger beroep hebben zij allebei bepleit dat met het SP geen volledige aansluiting is beoogd bij de – in 2008 gehanteerde kantonrechtersformule inclusief de daarbij horende aanbevelingen en toelichting.
4.1.8. Hetgeen partijen ook in hoger beroep verdeeld houdt is de uitleg van de begrippen “dienstjaren voor het 40ste levensjaar” en “elk dienstjaar vanaf het 50ste levensjaar”, alsook de vraag of voor de bepaling van het aantal gewogen dienstjaren per categorie - als in artikel 7.3.2. SP vermeld, te weten “voor 40ste levensjaar”; “van het 40ste tot het 50ste’’en “vanaf het 50ste” - per categorie mag worden afgerond. [X.] heeft verdedigd dat “40ste” respectievelijk “50ste” levensjaar begint op de dag waarop de werknemer respectievelijk 39 en 49 geworden is. Verder heeft [X.] verdedigd dat indien het laatste dienstjaar van [X.] niet naar boven wordt afgerond alvorens te worden gewogen, er dan een dienstjaar van 11 maanden naar nul zou worden afgerond en slechts een (totale) diensttijd van 34 jaar zou resteren.
Flextronics heeft bepleit dat ingevolge artikel 7.3.2. SP slechts volledige dienstjaren vanaf de 40ste verjaardag respectievelijk 50ste verjaardag meetellen en kunnen worden gewogen door benutting van respectievelijk factor 1,5 en 2. Flextronics heeft hierbij gewezen op het in artikel 7.3.2. SP opgenomen rekenvoorbeeld, dat - aldus Flextronics - slechts op één wijze kan worden uitgelegd en dat aangeeft hoe partijen de weging van de dienstjaren per categorie dienen te berekenen.
4.2. Het hof oordeelt als volgt.
Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van een CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. (onder meer HR 10-12-2004, JAR 2005, 31, LJN AR1049). Beide partijen hebben terecht toepassing van deze norm bepleit voor de uitleg van het Sociaal Plan, dat als CAO is aangemeld bij het Ministerie van Sociale Zaken. Met grief 1 in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel hebben Flextronics en [X.] ieder de door de kantonrechter gegeven uitleg van artikel 7.3.2. SP ten aanzien van factor A bestreden, voor zover deze aansluiting heeft gezocht bij de kantonrechtersformule en daarbij vervolgens uit een oogpunt van redelijkheid en billijkheid heeft gekozen voor de rekenkundige uitkomst van de “werknemersvriendelijke”versie van de zogenaamde Tavola berekeningsformule 2008.
4.3. Aan [X.] kan worden toegegeven dat een “levensjaar” van een natuurlijk persoon strikt naar de letter begint bij de eerste dag ervan, zodat het 40ste levensjaar begint op de 39ste verjaardag van die natuurlijk persoon. Als zodanig lijkt dit overigens te wringen met het feit dat in de eerste alinea van artikel 7.3.2. SP staat vermeld dat de voorziening is gebaseerd is op ‘de leeftijd van de werknemer’, waarbij in het spraakgebruik in de regel voor de telling pleegt te worden aangehaakt bij de laatst bereikte verjaardag en niet bij de nog te bereiken verjaardag.
4.4. Aan [X.] kan eveneens worden toegegeven dat in artikel 7.3.2. SP en wel in het gedeelte dat gaat over weging van dienstjaren, de zin staat ”Een half jaar of meer wordt als heel jaar gerekend”. Een vergelijkbare regel is overigens te vinden in artikel 2.1. SP (“definities”), waarin het volgende is bepaald over “dienstjaren”: “Het aantal dienstjaren wordt bepaald door het aantal jaren te tellen dat de werknemer aaneengesloten in loondienst is geweest van de werkgever tussen de datum van indiensttreding bij werkgever en de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt. (…) Meer dan 6 (zes) maanden wordt afgerond op een heel jaar.” Op zichzelf beschouwd kan de vraag rijzen of artikel 7.3.2. SP en artikel 2.1. SP beogen dezelfde afronding – ter vaststelling van het totaal aantal relevante dienstjaren – of verschillende afrondingen – namelijk die van het totaal aantal dienstjaren enerzijds (artikel 2.1) en van de gewogen dienstjaren anderzijds (artikel 7.3.2.) - te regelen.
4.5. Naar het oordeel van het hof is evenwel het rekenvoorbeeld, mede gezien de daaraan voorafgaande woorden "Voor de weging van het aantal dienstjaren geldt hiernavolgend voorbeeld”, bepalend voor de uitleg van 7.3.2. SP althans voor zover het de methode van weging van dienstjaren betreft. Met Flextronics is het hof van oordeel dat het rekenvoorbeeld tot geen andere uitleg kan leiden dan dat alleen volledige jaren in de hoogste categorie (factor 2) meetellen. In het rekenvoorbeeld wordt niet onderscheiden naar de vraag hoever de werknemer verwijderd is van een volgende verjaardag. Voor een werknemer van 54 jaar geldt in het rekenvoorbeeld dat deze op 4 jaren in de hoogste categorie aanspraak kan maken, zodat daartoe de vier verjaardagen 51, 52, 53 en 54 bepalend zijn.
4.6. In artikel 8.3. SP is in het kader van een vergelijkbare regeling, namelijk de “plaatsmakers regeling”, exact hetzelfde rekenvoorbeeld gebruikt ter bepaling van de gewogen dienstjaren.
Een vergelijkbare methode van berekening is verder te vinden in artikel 2.4. SP (‘Opzegtermijnen’), zij het dat in dat artikel de verwoording explicieter is vanwege het gebruik van ‘gehele jaren” en “na de 45ste verjaardag”.
Artikel 2.4. SP bepaalt onder meer:
Opzegtermijnen
“Schriftelijke opzegging door de werkgever met een termijn van tenminste zoveel weken als de dienstbetrekking na de meerderjarigheid van de werknemer gehele jaren heeft geduurd tot een maximum van 13 weken; deze termijn wordt voor werknemers ouder dan 45 jaar doch jonger dan 65 jaar verlengd voor elk jaar dienstverband na de 45ste verjaardag met een week, voor welke verlenging eveneens een maximum geldt van 13 weken(…)”.
De uitleg zoals hierboven weergegeven in onderdeel 4.5. sluit derhalve aan bij de in artikel 2.4. gehanteerde methodiek voor een berekening ten gunste van de werknemer, in dit geval de lengte van de door Flextronics te hanteren opzegtermijn.
4.7.1. Anders dan door [X.] is gesteld leidt het niet afronden van gewogen dienstjaren in de hoogste categorie (of de categorie daaronder) er niet toe dat aldus een dienstjaar vervalt of verdwijnt. Het totaal aantal daadwerkelijke dienstjaren staat immers vast. Na bepaling welke volle jaren met factor 2 respectievelijk 1,5 dienen te worden gewogen vallen de restantjaren (inclusief afronding) vervolgens in de laagste categorie.
4.7.2. [X.] was 56 jaar ten tijde van het ontslag. De verjaardagen 51,52,53,54,55 en 56 zijn volgens het rekenvoorbeeld bepalend. Dit levert zes jaar op in de hoogste categorie, hetgeen gewogen 12 jaar (6 x 2) oplevert. Tien jaar in de middencategorie levert gewogen 15 jaar op (10 x 1,5) . Negentien jaar in de laagste categorie levert gewogen 19 jaar (19 x 1) op. Aldus leveren 35 (6 + 10 + 19) dienstjaren totaal gewogen 46 (12 + 15 + 19) jaren op.
4.8. Dat de respectief door partijen bepleite interpretaties beide tot rechtsgevolgen leiden die op zich aannemelijk geacht kunnen worden doet aan het voorgaande niet af.
Aan de wijze waarop voorts de kantonrechtersformule die werd aanbevolen in 2006 (tot en met 2008) op dit punt in de praktijk placht te worden gehanteerd door middel van de zogenaamde werknemersvriendelijke variant kan geen betekenis worden gehecht. Dit niet zozeer vanwege het feit dat beide partijen in hoger beroep hebben aangegeven dat de kantonrechtersformule als aanbevolen in 2006 (tot en met 2008) en de daarbij horende toelichting in het geheel geen rol speelt bij de uitleg van artikel 7.3.2. SP. Dit beider standpunt laat immers onverlet dat het in artikel 7.3.2. SP en artikel 8.3 opgenomen rekenvoorbeeld exact overeen komt met het in de toelichting bij artikel 3.2. van de in 2006 tot en met 2008 aanbevolen kantonrechtersformule opgenomen rekenvoorbeeld. Dit rekenvoorbeeld in de kantonrechtersformule kan naar het oordeel van het Hof immers eveneens slechts op één wijze worden begrepen, namelijk die als weergegeven in onderdeel 4.5. van dit arrest.
Tenslotte kan in het geheel geen betekenis worden gehecht aan de per 1 januari 2009 aanbevolen kantonrechtersformule en de daarbij horende toelichting, in het bijzonder onderdeel 3.2. waarin twee zeer specifiek uitgewerkte rekenvoorbeelden worden gebruikt, nu deze formule ten tijde zowel van de totstandkoming van het SP, 2 mei 2007, als ten tijde van de door Flextronics gemaakte berekening van het aan [X.] uit hoofde van artikel 7.3.2. SP toekomende bedrag, 17 juni 2008, nog niet werd aanbevolen door de kring van kantonrechters.
4.9. Gezien het voorgaande slaagt de eerste grief van Flextronics en faalt de incidentele grief van [X.]. Aan [X.] komt geen bedrag toe bovenop het door Flextronics uitgaande van 46 gewogen dienstjaren reeds betaalde bedrag.
4.10. Nu de vorderingen van [X.] ten aanzien van het sociaal plan dienen te worden afgewezen en ook in eerste aanleg hadden moeten worden afgewezen slaagt grief 2 van Flextronics eveneens. Ten onrechte heeft de kantonrechter de kosten gecompenseerd, nu [X.] in eerste aanleg als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt en in de proceskosten van de eerste aanleg dient te worden veroordeeld.
4.11. Het vonnis van de kantonrechter zal voor zover het de in hoger beroep aan de orde zijnde delen betreft worden vernietigd. Het door [X.] in hoger beroep meer gevorderde zal worden afgewezen.
4.12. [X.] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van zowel het principaal appel als het incidenteel appel worden veroordeeld.
4.13. Beide proceskostenveroordelingen zullen conform het verzoek van Flextronics uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de toewijzing van € 5.236,= aan [X.] en de compensatie van kosten betreft;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de door [X.] in het kader van het Sociaal Plan gevorderde vergoeding af;
veroordeelt [X.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Flextronics worden begroot € 600,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 263,= aan verschotten en € 948,= aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest voor zover het de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde in hoger beroep af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk- van der Weijden en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juni 2011.