ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7695

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.079.191
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de wijziging van de alimentatiebijdrage voor de minderjarige kinderen van partijen, [A.] en [B.]. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep verzocht om de bijdrage van de man, verweerder, te verhogen van € 350,-- naar € 523,-- per kind per maand. De man heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank de draagkracht van de man correct heeft vastgesteld en gelijkelijk over de kinderen heeft verdeeld. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 april 2011, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere processtukken en de financiële situatie van beide partijen beoordeeld. De vrouw heeft aangevoerd dat de man onterecht dubbele woonlasten in rekening heeft gebracht en dat zijn nieuwe partner ook onderhoudsplichtig is voor hun kind. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto besteedbaar inkomen heeft van ongeveer € 4.061,-- per maand, en dat hij in staat is om de verzochte bijdrage te voldoen. Het hof oordeelt dat de draagkracht van de man over de drie kinderen gelijkelijk verdeeld dient te worden, maar dat de nieuwe partner van de man ook bijdraagt aan de kosten van hun kind. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man € 426,50 per kind per maand moet betalen, met ingang van 1 januari 2010. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 8 juni 2011
Zaaknummer: HV 200.079.191/01
Zaaknummer eerste aanleg: 98167 / FA RK 09-1750
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.H.J. van der Pluijm,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. de Bluts.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 december 2010, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking voor wat betreft de wijziging van het echtscheidingsconvenant/ouderschapsplan tussen partijen van 6 december 2005, in die zin, dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw zal hebben te betalen een bedrag van € 350,-- per maand per kind te vernietigen als onjuist en ongegrond en, opnieuw rechtdoende, onder verbetering van de gronden en te bepalen dat de man dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2010 met een bedrag van € 523,-- per kind per maand, althans met een bedrag en met ingang van een datum, zoals het hof juist acht.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 februari 2011, heeft de man verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep van de vrouw af te wijzen, althans zodanige voorzieningen te treffen, daarbij alle omstandigheden in aanmerking nemende, zoals het hof juist acht.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Pluijm;
- de man, bijgestaan door mr. De Bluts.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 april 2010;
- productie 13 van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 24 februari 2011.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 14 augustus 2001 te Leiderdorp gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [zoon] (hierna: [A.]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats];
- [dochter] (hierna: [B.]), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats].
[A.] en [B.] hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Partijen hebben op 21 december 2005 het huwelijk omgezet in een geregistreerd partnerschap en dit geregistreerd partnerschap vervolgens met wederzijds goedvinden laten ontbinden.
Ten aanzien van de gevolgen van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap hebben partijen op 6 december 2005 een echtscheidingsconvenant/ouderschapsplan opgesteld.
Voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en [B.] zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 1 december 2005 een bedrag van € 225,-- per kind per maand betaalt, te vermeerderen met de jaarlijkse wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2007.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het echtscheidingsconvenant/ouderschapsplan tussen partijen d.d. 6 december 2005 gewijzigd, in die zin, dat de man met ingang van 1 januari 2010 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en [B.] moet voldoen een bedrag van € 350,-- per kind per maand.
3.4. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De grieven van de vrouw richten zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de draagkracht van de man en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
Ingangsdatum wijziging
3.6. De ingangsdatum van de wijziging van de eerder tussen partijen overeengekomen onderhoudsbijdrage, zijnde 1 januari 2010, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte kinderen
3.7. De door de rechtbank vastgestelde behoefte van [A.] en [B.] ad € 523,-- per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil, zodat deze vast staat.
Wijziging verzoek eerste aanleg
3.8. Naar aanleiding van de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [A.] en [B.] heeft de vrouw in het beroepschrift de wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en [B.] verhoogd van € 512,-- per kind per maand naar € 523,-- per kind per maand.
Draagkracht van de man
3.9. De vrouw stelt dat de man de draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.] en [B.] van € 523,-- per kind per maand te kunnen voldoen.
3.10. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van de maand januari 2010 € 5.403,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
Daarnaast ontvangt hij een eindejaarsuitkering van € 3.240,80 bruto per jaar.
Het hof zal conform de beschikking van de rechtbank op jaarbasis rekening houden met een bedrag van:
- € 3.975,-- aan ingehouden pensioenpremie;
- € 1.763,-- aan VUT/FPU-premie;
- € 83,-- aan aanvullende pensioenpremie/premie reparatie WAO/WIA-gat.
De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten woning te [plaatsnaam 1.]
3.11. De vrouw stelt dat het een persoonlijke keuze van de man is om twee woningen aan te houden. De vrouw is van mening dat de man door twee woningen aan te houden extra kosten maakt, welke kosten niet ten laste van zijn draagkracht mogen komen. De vrouw voert aan dat de kosten van de woning in [plaatsnaam 1.] hoog zijn, in verhouding tot de betrekkelijke geringe tijd die de man daarin doorbrengt met de kinderen. De vrouw vindt het onredelijk dat de rechtbank naast de volledige woonlasten van de woning in [plaatsnaam 1.] rekening heeft gehouden met de reiskosten [plaatsnaam 2.]-[plaatsnaam 1.] in het kader van de zorgregeling.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de reistijd [plaatsnaam 2.]-[plaatsnaam 3.] voor de minderjarige kinderen van partijen te doen is. De man neemt tijdens de contactweekenden wél het kind uit zijn huidige relatie mee naar [plaatsnaam 1.].
De vrouw betwist dat het in het belang van de kinderen is dat het contact met de man in [plaatsnaam 1.] plaatsvindt. De vrouw stelt dat het juist in het belang van de kinderen is dat zij contact hebben met het halfzusje in [plaatsnaam 2.]. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep - bij gebrek aan wetenschap - betwist dat de woonruimte van de man en zijn partner in [plaatsnaam 2.] niet toereikend is om het contact daar te laten plaatsvinden.
Primair stelt de vrouw dat bij de berekening van de draagkracht van de man rekening dient te worden gehouden met de helft van de woonlasten van de woning te [plaatsnaam 2.] en de reis- en verblijfskosten [plaatsnaam 2.]-[plaatsnaam 3.] in het kader van de zorgregeling. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij het - gelet op de grote afstand - redelijk vindt om in afwijking met het Rapport Alimentatienormen dan wel rekening te houden met deze reiskosten.
Subsidiair stelt de vrouw dat rekening dient te worden gehouden met de volledige woonlasten van de woning van te [plaatsnaam 1.] en uitsluitend de verblijfskosten van de zorgregeling.
3.11.1. De man heeft tegen de stellingen van de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd. De man acht het juist in het belang van de minderjarige kinderen van partijen dat zij niet te veel hinder hebben van lange reistijden. Voorts is de woning in [plaatsnaam 2.] niet toereikend voor de beoogde zorgregeling. Bovendien woont de familie van de man in Limburg en acht de man het in het belang van de kinderen ook met hen contact te blijven houden. Ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat zijn huidige gezin deelneemt aan de contactweekenden in [plaatsnaam 1.].
De man erkent dat de woonlasten fors zijn in vergelijking tot de tijd die de man in de woning in [plaatsnaam 1.] doorbrengt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geen rekening gehouden met de woonlasten van de man in [plaatsnaam 2.]. De man is van mening dat de rechtbank alle omstandigheden zorgvuldig heeft afgewogen.
3.11.2. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het redelijk is om rekening te houden met de woonlasten van de woning te [plaatsnaam 1.], nu de minderjarige kinderen van partijen er belang bij hebben dat het contact met de man in [plaatsnaam 1.] kan plaatsvinden. Het hof acht het dan evenwel niet redelijk daarnaast nog rekening te houden met de helft van de woonlasten van de man in [plaatsnaam 2.]. Het hof gaat dan ook niet uit van dubbele woonlasten. Het hof zal geen rekening houden met de aan de zorgregeling verbonden reiskosten voor de afstand
[plaatsnaam 2.]-[plaatsnaam 1.]. Het is de persoonlijke keuze van de man om - in afwijking van de situatie ten tijde van het echtscheidingsconvenant - in [plaatsnaam 2.] te gaan wonen, welke keuze, naar het oordeel van het hof, geen negatieve gevolgen voor de kinderen mag hebben. Het door de vrouw onder grief 1 subsidiair gestelde slaagt derhalve.
Het hof houdt, conform de bestreden beschikking, rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 877,-- aan hypotheekrente;
€ 122,-- aan premie levensverzekering;
€ 95,-- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Kosten zorgregeling
3.12. Nu het hof, blijkens het hiervoren gestelde onder rubriek 3.10.2 rekening houdt met de lasten van de woning van de man te [plaatsnaam 1.], en niet met de reiskosten
[plaatsnaam 2.]-[plaatsnaam 1.], houdt het hof slechts rekening met de aan de zorgregeling verbonden verblijfskosten. Nu de man geen verweer heeft gevoerd tegen het door de vrouw becijferde bedrag van de kosten van de zorgregeling van € 43,-- per maand, zal het hof bij de berekening van de draagkracht van de man van dit bedrag uitgaan.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 117,-- aan basispremie en aanvullende premie Zorgverzekeringswet (ZVW);
€ 195,-- aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
€ 14,-- aan verplicht eigen risico;
minus € 44,-- zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Partneralimentatie
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw thans € 278,-- per maand betaalt. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met dit bedrag.
Netto besteedbaar inkomen en draagkracht
3.13. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 4.061,-- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
- de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
- het eigenwoningforfait, welk forfait het hof becijfert op € 1.254,--
- de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.14. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.940,-- per maand. Daarvan is 70%, derhalve € 1.358,- beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de drie kinderen. Op dit bedrag dient in mindering te komen de door de man betaalde partneralimentatie ad € 278,- en vermeerderd te worden met het belastingvoordeel over deze partneralimentatie ad € 145,- en vermeerderd met het fiscaal voordeel aftrek buitengewone uitgaven kinderen ad € 123,-. Per saldo is voor de drie kinderen derhalve beschikbaar € 1.348,-.
Verdeling draagkracht over de minderjarigen
3.15. De vrouw voert aan dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte de draagkracht van de man gelijkelijk over de drie kinderen heeft verdeeld. De vrouw stelt dat - op grond van artikel 1:392 BW - de nieuwe partner van de man voor de helft onderhoudsplichtig jegens hun kind. De vrouw is daarom van mening dat de beschikbare draagkracht van de man door 2,5 gedeeld dient te worden.
De vrouw stelt dat wanneer met het vorenstaande rekening wordt gehouden de man een draagkracht heeft om maandelijks volledig in de behoefte van de kinderen ad € 523,-- per kind per maand te kunnen voorzien.
3.15.1. De man voert hiertegen in zijn verweerschrift aan dat de rechtbank terecht zijn draagkracht over alle drie de kinderen gelijk heeft verdeeld. Ter zitting in hoger beroep heeft de man erkend dat zijn nieuwe partner dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind.
3.15.2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Ingevolge het Rapport Alimentatienormen dient de draagkracht van de man in beginsel over alle kinderen van de man voor wie hij onderhoudsplichtig is gelijk te worden verdeeld, tenzij er een aantoonbaar verschil in de behoefte bestaat. De draagkracht van de man dient derhalve over drie kinderen te worden verdeeld.
Nu er geen gegevens bekend zijn omtrent de hoogte van de behoefte van het kind dat de man met zijn nieuwe partner heeft, gaat het hof ervan uit dat deze behoefte eveneens op een bedrag van € 523,-- per maand kan worden gesteld.
Het hof is van oordeel dat de nieuwe partner van de man op grond van artikel 1:392 BW naast de man voor de helft onderhoudsplichtig is voor hun kind, nu de man niet heeft aangetoond dat zij daartoe niet in staat is. Er is dan ook aanleiding om de draagkracht van de man niet gelijkelijk over de drie kinderen te verdelen, doch het kind uit zijn nieuwe relatie voor de helft mee te tellen. De beschikbare draagkracht van de man dient, naar het oordeel van het hof, gelet op het vorenstaande, door 2,5 te worden gedeeld. Hieruit volgt dat de man de draagkracht heeft om de door de vrouw verzochte bijdrage van € 523,-- per kind per maand te kunnen voldoen.
Eigen aandeel van de vrouw in de kosten van de verzorging en opvoeding
3.16. Nu uit het vorenstaande is gebleken dat de man de draagkracht heeft om volledig in de behoefte van de minderjarige kinderen van partijen te kunnen voorzien, zal het hof - gelet op de devolutieve werking van het appel - achtereenvolgens de draagkracht van de vrouw en het aandeel van de vrouw in de kosten van de verzorging en opvoeding van [A.] en [B.] berekenen.
Draagkracht van de vrouw
3.17. De vrouw heeft een draagkrachtberekening overgelegd. De man heeft hiertegen in eerste aanleg noch in hoger beroep verweer gevoerd. Het hof zal daarom de inkomsten en lasten van de vrouw, zoals weergegeven in voornoemde draagkrachtberekening, overnemen.
Ter zitting van het hof is gebleken dat ten onrechte bij zowel de draagkrachtberekening van de man als bij de draagkrachtberekening van de vrouw de door de man betaalde partneralimentatie buiten beschouwing is gelaten. Het hof zal daarom het inkomen van de vrouw in de draagkrachtberekening vermeerderen met de door de vrouw ontvangen partneralimentatie van € 278,-- per maand.
Netto besteedbaar inkomen en draagkracht
3.18. Bovengenoemd inkomen van de vrouw resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.582,-- per maand, waarbij rekening is gehouden met:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de alleenstaande-ouderkorting;
- de aanvullende alleenstaande-ouderkorting;
- de combinatiekorting,
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget.
3.19. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de vrouw een draagkrachtruimte van € 349,-- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
Draagkrachtvergelijking en vaststelling alimentatie
De man dient met een percentage van 81,5% bij te dragen (€ 1.078,40 (draagkracht man) gedeeld door € 1.322,40 (totale draagkracht partijen) = afgerond 81,5%) in de kosten van beide kinderen.
De vrouw dient derhalve 18,5% voor haar rekening te nemen.
Het aandeel van de man komt daarmee op een bedrag van afgerond € 426,50 per kind per maand (81,5% van € 523,--zijnde de behoefte per kind per maand).
3.20. De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd.
Proceskosten
3.21. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 september 2010, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt het tussen partijen opgemaakte echtscheidingsconvenant/ouderschapsplan d.d. 6 december 2005, voor wat betreft de daarin overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [A.], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], en [B.], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 426,50 per kind per maand met ingang van 1 januari 2010, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, E.L. Schaafsma-Beversluis en C.E.M. Renckens en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.