GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.063.613
arrest van de achtste kamer van 31 mei 2011
1. STICHTING BEDRIJFSPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
2. STICHTING RISICOFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
3. STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET UITVOEREND TECHNISCH EN ADMINISTRATIEF PERSONEEL IN BOUWBEDRIJVEN,
4. STICHTING VROEGPENSIOENFONDS VOOR BOUWBEDRIJF,
alle gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
advocaat: mr. J.A. Trimbach,
AANNEMERS- EN TIMMERBEDRIJF GEBRS. [X.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.W.F. Kostons,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 december 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen gewezen vonnis van 30 september 2009 tussen appellanten – de Pensioenfondsen - als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie en geïntimeerde – [X.] BV - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 308599 CV EXPL 08-3657)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben de Pensioenfondsen zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep in conventie en, kort gezegd, gevorderd dat [X.] BV wordt veroordeeld om aan de Pensioenfondsen te voldoen de somma van € 11.844,65 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander met afwijzing van de vorderingen van [X.] BV en met veroordeling van [X.] BV in de kosten van beide instanties (de B.T.W. over de deurwaarderskosten daaronder begrepen).
2.2. [X.] BV heeft bij memorie van antwoord met een productie de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep in conventie met veroordeling van de Pensioenfondsen in de kosten van het appel, als uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.3. [X.] BV heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het hof stelt allereerst vast dat de beslissing in reconventie niet wordt bestreden door enige grief, zodat deze in appel niet (meer) ter discussie staat. De door de kantonrechter in overwegingen 1.1 tot en met 1.6 van zijn vonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1. De Pensioenfondsen zijn uitvoerders van pensioenregelingen voor ondernemingen in de bouw, als bij de CAO voor het Bouwbedrijf (hierna de CAO) in het leven geroepen. [X.] BV valt onder de werkingssfeer van deze CAO. Voor de Pensioenfondsen treedt Cordares Diensten BV (hierna Cordares) als administrateur op.
4.1.2. De op [X.] BV als werkgever rustende bijdrageverplichtingen aan de Pensioenfondsen worden bepaald op basis van door [X.] BV op grond van de Wet Walvis sinds 1 januari 2006 periodiek en wel per loontijdvak – in het geval van [X.] BV vierwekelijks - digitaal aan Cordares aangeleverde gegevens.
4.1.3. Indien een werkgever nalaat gegevens aan te leveren of volledige gegevens aan te leveren worden, nadat tweemaal een verzoek is gedaan om alsnog gegevens aan te leveren, door Cordares ambtshalve nota’s opgelegd op basis van hetzij gegevens uit het voorgaande loontijdvak, hetzij gegevens als blijkend uit de CAO. Cordares controleert drie weken na het loontijdvak of voor alle openstaande arbeidsverhoudingen een opgave loon en premie door de werkgever is ingediend.
4.1.4. Cordares voert daarnaast zogenaamde kwaliteitscontroles uit en wel tien dagen na verwerking van genoemde opgave loon en premie. Hierbij wordt gecontroleerd of de premieberekening correct is en of premie wordt afgedragen conform de bijdrageverplichtingen als gesteld in de CAO c.a. Indien onjuistheden worden geconstateerd wordt aan de werkgever een correctieverzoek verzonden, waarna vier weken later een tweede correctieverzoek wordt verstuurd. Veertien dagen na dit laatste verzoek volgt, indien geen gegevens conform het correctieverzoek worden aangeleverd, een ambtshalve door Cordares opgelegde nota. Bij niet tijdige betaling legt Cordares rentenota’s op.
4.1.5. Cordares heeft aan [X.] BV in juli, oktober 2007 en december 2007, als ook in februari 2008 en in april 2008 (zie producties 1 en 2 bij dagvaarding in eerste aanleg voor het overzicht en productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg voor de respectieve facturen) diverse facturen gestuurd in het kader van de uitvoering van de diverse reglementen als ten behoeve van de uitvoering van taken van de Pensioenfondsen opgesteld. Een deel van deze facturen betrof naar aanleiding van kwaliteitscontroles opgestelde ambtshalve nota’s ter correctie van opgaven door [X.] BV aangaande diverse loonvakperiodes uit 2006, waaronder pensioenpremies voor de directeur grootaandeelhouder van [X.] BV, alsook rentenota’s betreffende 2006 gedateerd 27 februari 2008.
4.1.6. [X.] BV heeft deze facturen, waarvan een deel na protest door Cordares is gecrediteerd, niet alle aan Cordares betaald. [X.] BV heeft volgens de Pensioenfondsen € 7.174,57 onbetaald gelaten.
4.1.7. [X.] BV heeft in eerste aanleg de verschuldigdheid van de door haar niet betaalde facturen, waaronder rentenota’s betwist, alsook de verschuldigdheid van een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. [X.] BV heeft in eerste aanleg in reconventie vergoeding van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten gevorderd.
4.1.8. [X.] BV heeft in eerste aanleg wel erkend dat zij de pensioenpremies voor haar directeur-grootaandeelhouder, de heer [Y.] (hierna de DGA-nota’s) verschuldigd is. Hiermee is een bedrag aan hoofdsom gemoeid van € 4.055,92.
4.1.9. De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep aan de Pensioenfondsen in conventie € 4.055,92 toegewezen en hetgeen overigens is gevorderd in conventie en reconventie afgewezen, alsook de kosten in conventie en in reconventie tussen partijen gecompenseerd.
4.2. Grief 1 betreft de door de kantonrechter in rechtsoverweging 2.2. van zijn vonnis gegeven omschrijving van de opbouw van de vordering van de Pensioenfondsen in eerste aanleg, en wel in het bijzonder “8 nota’s (…) van elk € 506,00” en‘8 nota’s (…) voor een totaalbedrag van € 2.317,73 (…) betrekking op afwijkende berekening van premie voor het deelfonds RFBW’’.
De Pensioenfondsen merken op zich terecht op dat de eerste groep facturen steeds een bedrag van € 506,99 per factuur heeft betroffen. Waar de kantonrechter echter als eindbedrag is uitgegaan van € 4.055,92 is evident sprake van een kennelijke verschrijving ten aanzien van het vermelde factuurbedrag en slaagt de grief op dit punt niet bij gebrek aan belang.
Zoals [X.] BV voorts heeft aangevoerd - onder overlegging van factuur 5957910 als productie 1 bij de memorie van antwoord, die ook als onderdeel van productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg door de Pensioenfondsen is overgelegd - is de factuur wel degelijk van 11 april 2008. Dat de aanmaakdatum van de nota 8 april 2008 is maakt dit niet anders. De factuur ziet inderdaad niet op premies van het deelfonds RFBW- zoals wel het geval is met de andere nota’s van 11 april 2008 – maar op premies voor andere deelfondsen. Anders dan de Pensioenfondsen stellen betreft het hier echter geen nota voor het deelfonds Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel (appellante sub 3) doch een nota voor premies van de andere drie appellanten (op het overzicht bij de nota afgekort met respectievelijk BPFBA, BPFBW en VPBW). Op zich slaagt deze grief voor zover het de door de kantonrechter gegeven omschrijving betreft. Of dit tot enige vernietiging dient te leiden zal hieronder worden bezien in het kader van de behandeling van grief 4.
4.3. Grief 4 bestrijdt de afwijzing door de kantonrechter van een gedeelte van de gevorderde hoofdsom, te weten voor zover gebaseerd op de nota’s van 11 april 2008.
Het standpunt van de Pensioenfondsen laat zich als volgt samenvatten. De nota’s van 11 april 2008 bevatten geen dubbeltelling. De nota’s zijn alle begeleid door een specificatie, zoals blijkt uit productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg. De specificatie vermeldt de grondslag waarmee [X.] BV heeft gewerkt (a); de grondslag waarmee [X.] BV had behoren te werken (b); de premie die in rekening is gebracht gebaseerd op grondslag ‘a’ (c); de premie die [X.] BV had behoren te voldoen op grondslag ‘b’ (d) en tenslotte welk bedrag [X.] BV nog dient te betalen (e).
[X.] BV had voorts bezwaar kunnen maken tegen de nota’s door alsnog de juiste gegevens aan te leveren maar dat heeft [X.] BV nagelaten, aldus de Pensioenfondsen.
4.4. [X.] BV heeft – in aansluiting op haar betoog in eerste aanleg - zich verweerd met de stellingname dat onduidelijk is en blijft wat de grondslag voor de betreffende premienota’s is. [X.] BV heeft expliciet verwezen naar haar gemotiveerde stellingname in eerste aanleg dat het hier een dubbeltelling zou betreffen. [X.] BV heeft kort gezegd gewezen op het feit dat in het begin van 2006 door werknemers onbetaalde dagen zijn opgenomen, die nog niet ten laste van het Tijdspaarfonds – als per 1 januari 2006 ingevoerd – konden worden gebracht, omdat er nog onvoldoende rechten in 2006 waren opgebouwd. Deze onbetaalde dagen zijn dan ook onder het oude systeem ten laste van de reserveringen in het vakantiefonds gebracht, en daarvoor waren al in 2005 premies afgedragen. De Pensioenfondsen willen niettemin dat nogmaals premies, en derhalve voor de tweede keer, over deze dagen worden betaald, aldus [X.] BV.
Bezwaar maken heeft voorts geen zin, gezien de opstelling van de Pensioenfondsen dat dan wel de in haar visie juiste gegevens moeten worden aangeleverd, aldus [X.] BV.
4.5. Het hof oordeelt als volgt. Gezien het door [X.] BV gevoerde concrete verweer in eerste aanleg mocht van de Pensioenfondsen worden verwacht dat zij in hoger beroep nader zouden toelichten waarom het betoog van [X.] BV onjuist is en waarom toch de opgelegde nota’s van 11 april 2008 gerechtvaardigd zijn. De Pensioenfondsen hebben dit nagelaten en hebben volstaan met hetgeen in onderdeel 4.3. is weergeven. Waarom – in het kader van het door de Pensioenfondsen gevoerde betoog - echter (b) en (d) zijn zoals de Pensioenfondsen stellen, en dus [X.] BV steeds het verschil met eerdere opgaves, namelijk (e), alsnog moet voldoen, wordt in het geheel niet onderbouwd. Aldus hebben de Pensioenfondsen gezien het door [X.] BV gevoerde verweer hun vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd.
4.6. Uit de door de Pensioenfondsen zelf betrokken stellingname dat [X.] BV (enkel) bezwaar kon maken door alsnog de ‘juiste gegevens’ aan te leveren blijkt naar het oordeel van het hof dat geen reële bezwaarmogelijkheid aanwezig is geweest. Namens de Pensioenfondsen schrijft haar administrateur Cordares dat ook op 13 mei 2008 aan [X.] BV (productie F bij conclusie van antwoord in conventie van [X.] BV in eerste aanleg):
“ Bezwaar maken op een opgelegde nota heeft dan ook geen toegevoegde waarde. De ontbrekende gegevens dienen digitaal te worden verstrekt. Mocht u toch van mening zijn dat u of uw administrateur tijdig de correcte gegevens heeft kenbaar gemaakt, kunt u toch kiezen voor de optie om bezwaar te maken. De betaalverplichting wordt door een ingediend bezwaarschrift echter niet opgeschort”.
Aldus bestaat er geen mogelijkheid voor werkgevers zoals [X.] BV om de door de Pensioenfondsen gestelde onjuiste opgave ter discussie te stellen. Het door de Pensioenfondsen aan [X.] BV op dit punt gemaakte verwijt is dan ook onterecht. Grief 4 faalt.
4.7. Grief 3 bestrijdt de afwijzing door de kantonrechter van de door de Pensioenfondsen gevorderde vertragingsrente ad € 887,40, als gebaseerd op als onderdeel van productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde rentenota’s van 27 februari 2008, als tevens vermeld op productie 6 bij conclusie van repliek in conventie in eerste aanleg.
De Pensioenfondsen stellen dat [X.] BV deze rentenota’s verschuldigd is. [X.] BV heeft zich verweerd met de stelling dat de Pensioenfondsen wettelijke rente vordert over ambtshalve opgelegde nota’s die later gecrediteerd zijn terwijl door [X.] BV de gecorrigeerde nota’s vervolgens wel tijdig zijn voldaan. Dit druist in tegen haar rechtsgevoel en ook tegen het Nederlandse rechtssysteem, aldus [X.] BV.
4.8. Naar het oordeel van het hof dient voor de beoordeling van verschuldigdheid van wettelijke rente te worden onderscheiden tussen premienota’s die [X.] BV ook naar eigen zeggen verschuldigd is geweest, maar niet tijdig heeft betaald, en ambtshalve opgelegde premienota’s die [X.] BV heeft betwist en die later door de Pensioenfondsen zijn gecorrigeerd.
4.9. Door [X.] BV zijn de DGA-nota’s niet tijdig betaald, terwijl [X.] BV – in de procedure in eerste aanleg - heeft erkend dat zij deze nota’s wel verschuldigd was. Verschuldigdheid van wettelijke rente over daadwerkelijk verschuldigde maar niet tijdig betaalde nota’s is als zodanig niet in strijd met het Nederlandse rechtssysteem. Uit de als productie 10 aan de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie gehechte verklaring blijkt dat de betaling van de DGA-premies wordt beheerst door de ouderdomspensioenregeling van appellante sub 1.
Door de Pensioenfondsen is – door [X.] BV onweersproken - artikel 6 lid 5 van het Pensioenreglement Bouwpensioen geciteerd (MvG punt 16, pagina 11) dat bepaalt:
“Is een premie niet tijdig voldaan, dan is door de premiedebiteur(en) de wettelijke rente over het premiebedrag verschuldigd(…)”. Artikel 6 lid 1a van genoemd reglement regelt het moment van premiebetaling.
Op basis van het voorgaande dienen de door de Pensioenfondsen vóór de procedure in eerste aanleg gestuurde rentenota’s van 27 februari 2008, die cijfermatig niet door [X.] BV zijn betwist, te weten nota [notanummer 1.] (ad € 51,70); nota [notanummer 2.] (ad € 48,84); nota [notanummer 3.] (ad € 37,43); nota [notanummer 4.] (ad € 60,28); nota [notanummer 5.] (ad € 57,42); nota [notanummer 6.] (ad € 46,00); nota [notanummer 7] (ad € 65,98); nota [notanummer 8.] (ad € 68,84), nota [notanummer 9.] (ad € 63,12) en nota [notanummer 10.] (ad € 40,28) zijnde in totaal € 539,89, en welke nota’s alle vermelden dat zij zien op “[Y.]”, te worden beoordeeld.
Het hof stelt vast dat de rentenota’s ieder voor zich zien op een periode in 2006. De door [X.] BV erkende nota’s betreffen echter alle perioden uit 2007, zoals blijkt uit productie 3 bij de dagvaarding in eerste aanleg. Zonder nadere toelichting- die ontbreekt- kan het hof geen wettelijke rente, als neergelegd in periodieke rentenota’s, toewijzen die een periode betreffen van vóór het respectieve moment van verschuldigdheid van de DGA-nota’s. In zoverre faalt grief 3 derhalve. Voor zover de hierboven genoemde rentenota’s behoren tot de hieronder in onderdeel 4.10 te bespreken categorie nota’s geldt hetgeen aldaar zal worden beslist.
4.10. Wat de andere rentenota’s betreft is door de Pensioenfondsen nader betoogd – naar het hof begrijpt - dat ook als een nota later wordt gecorrigeerd en volledig gecrediteerd, dit onverlet laat dat [X.] BV over het gedurende een bepaalde periode niet betalen van die later gecorrigeerde nota toch rente, en wel over het volledig bedrag van die nota, verschuldigd is. [X.] BV is derhalve de rentenota’s verschuldigd, mede vanwege de verplichting tijdig de juiste loongegevens aan te leveren, aldus de Pensioenfondsen. [X.] BV heeft dit standpunt weersproken.
4.11. Zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – kan het hof de Pensioenfondsen niet volgen in hun betoog dat [X.] BV wettelijke rente verschuldigd is en blijft over gecrediteerde nota’s. De door de Pensioenfondsen in onderdeel 16 van de Memorie van Grieven geciteerde bepalingen uit de van toepassing zijnde reglementen bieden daarvoor geen enkele basis. Hetzelfde geldt voor zover de Pensioenfondsen hebben willen betogen dat de respectieve rentenota’s als boetenota’s dienen voor te late aanlevering van gegevens respectievelijk door de Pensioenfondsen als juist aangemerkte gegevens.
Door de Pensioenfondsen is verder niet gespecificeerd waar de nota’s exact op zien en evenmin aangegeven welk deel (mogelijk) betrekking heeft op per saldo wel door [X.] BV verschuldigde en niet tijdige betaalde bedragen. Dit deel van de vordering van de Pensioenfondsen is derhalve onvoldoende onderbouwd en in zoverre faalt grief 3.
Grief 3 faalt derhalve in haar geheel.
4.12. Grief 2 bestrijdt de afwijzing door de kantonrechter van de door de Pensioenfondsen gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, vanwege - kort gezegd - het niet op efficiënte manier door de Pensioenfondsen en [X.] BV met elkaar communiceren, het niet gebruiksvriendelijk zijn van het door Cordares sinds 1 januari 2006 gehanteerde administratieve systeem en de daaruit voor beide partijen voortvloeiende extra werkzaamheden. Op dezelfde gronden heeft de kantonrechter de door [X.] BV in eerste aanleg in reconventie gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen. Dit oordeel in reconventie is in hoger beroep niet aan de orde nu [X.] BV zich daarbij heeft neergelegd (memorie van antwoord onderdeel 16).
4.13. De Pensioenfondsen stellen dat er wel degelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, dat [X.] BV heeft nagelaten tijdig zorg te dragen voor aanlevering van gegevens en voor betaling van (ambtshalve) premienota’s en dat de Pensioenfondsen geen verwijt kan worden gemaakt van niet efficiënte communicatie. [X.] BV heeft de gestelde werkzaamheden als onvoldoende gespecificeerd betwist en aangevoerd dat door [X.] BV steeds tijdig gegevens zijn aangeleverd en ook de naar aanleiding daarvan opgelegde nota’s tijdig zijn betaald - behoudens wellicht de DGA-nota’s -, terwijl [X.] BV voorts stelt dat de discussie met Cordares en de incassogemachtigde vanaf 25 november 2007 over de ambtshalve opgelegde nota’s niet onder de noemer ‘buitengerechtelijke kosten’ kan vallen.
4.14. Nu [X.] BV de DGA-nota’s niet heeft voldaan, zijn in ieder geval daarvoor door de incassogemachtigde van de Pensioenfondsen terecht buitengerechtelijke werkzaamheden verricht. Dat over het saldo ad € 4.055,92 [X.] BV het bedrag als primair gevorderd verschuldigd zou zijn, is onvoldoende onderbouwd.
Aan buitengerechtelijke kosten wordt dan ook toegewezen een bedrag ad € 714,= inclusief BTW, berekend overeenkomstig het staffeltarief van de kantonrechters (bijlage bij NVvR-rapport VoorWerk II, in werking getreden per 1 april 2001), zulks gelet op de hoogte van het te incasseren bedrag, zijnde het uiteindelijk toe te wijzen bedrag aan hoofdsom en rente, en op hetgeen met betrekking tot de (feitelijke verrichte) buitengerechtelijke incassowerkzaamheden bij dagvaarding in eerste aanleg is vermeld en uit de overgelegde productie 5 bij genoemde dagvaarding, waaronder een schikkingsvoorstel van 14 december 2007, blijkt. Grief 2 slaagt gedeeltelijk. Het vonnis van de kantonrechter zal op dit punt dan ook worden vernietigd.
4.15. Het voorgaande leidt ertoe dat het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk zal worden vernietigd en dat aan de Pensioenfondsen in totaal – gezien het te bekrachtigen deel van het vonnis in eerste aanleg en het in dit arrest toe te wijzen bedrag - zal worden toegewezen € 4.769,92, vermeerderd met de wettelijke rente over € 4.055,92 vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg, 26 september 2008 tot de dag der algehele voldoening, waarbij het hof aantekent dat uiteraard tussentijdse betalingen op de in artikel 6:44 BW voorgeschreven wijze dienen te worden verwerkt. De veroordeling tot betaling van het bij dit arrest toe te wijzen bedrag zal zoals door de Pensioenfondsen verzocht uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.16. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt grief 6 gedeeltelijk, namelijk voor zover het de toe te wijzen buitengerechtelijke kosten betreft.
De compensatie van proceskosten in eerste aanleg hebben de Pensioenfondsen bestreden met grief 5, en het eveneens tegen de compensatie van kosten in eerste aanleg gerichte deel van grief 6. Het hof oordeelt ter zake als volgt.
Ook met inachtneming van de gedeeltelijke vernietiging van het vonnis in eerste aanleg heeft voor de eerste aanleg nog steeds te gelden dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zodat compensatie van kosten in de rede ligt, zoals [X.] BV eveneens heeft betoogd. Grief 5 en het genoemde deel van grief 6 falen derhalve.
Het vonnis in eerste aanleg voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal behoudens het deel als in onderdeel 4.15. genoemd, worden bekrachtigd.
4.17. De Pensioenfondsen zullen als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in hoger beroep. Deze proceskostenveroordeling zal eveneens zoals door [X.] BV verzocht uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de afwijzing van buitenrechtelijke incassokosten tot een bedrag van € 714,= betreft;
veroordeelt [X.] BV om aan de Pensioenfondsen te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 714,= ter zake buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt de Pensioenfondsen in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [X.] BV begroot tot op heden op € 263,= ter zake verschotten (griffierecht) en € 632,= ter zake salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt voor het overige het vonnis in conventie waarvan beroep .
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.E.L.M. Smeenk- Van der Weijden en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2011.