ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001459-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en werkstraf voor deelname aan criminele organisatie en overtredingen van de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder het handelen in strijd met de Opiumwet, wapenbezit en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte was betrokken bij het opbouwen en afbreken van hennepkwekerijen en het leveren van hennepstekken. Het hof oordeelde dat de verdachte, als lid van de organisatie, een wezenlijk aandeel had in gedragingen die verband hielden met het plegen van misdrijven zoals bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot diefstal van stroom, omdat er geen bewijs was dat hij daadwerkelijk stroom had afgenomen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaarde de verdachte schuldig aan de onder 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. De op te leggen straf bestond uit een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij in de tussenliggende periode geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001459-09
Uitspraak : 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 april 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-889025-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1952],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2, onder 3 en onder 5 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 en onder 5 ten laste gelegde en dat hem ingeval van veroordeling geen onvoorwaardelijke doch een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, eventueel gecombineerd met een werkstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het op onderdelen niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog van belang - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2008, in elk geval in de periode van 28 juni 2005 tot en met 11 februari 2008 te Blerick, gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een bedrijfspand aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door het aanbrengen van een of meer voorzieningen en/of aanpassingen aan de elektriciteitsmeter en/of -toevoer van genoemd bedrijfspand;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 11 februari 2008, in elk geval in de periode van 28 juni 2005 tot en met 11 februari 2008 te Blerick, gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit een bedrijfspand aan de [adres] aldaar, weg te nemen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), en zich daarbij die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meer voorzieningen en/of aanpassingen aan de elektriciteitsmeter en/of -toevoer van voornoemd bedrijfspand heeft aangebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2008 te Boxtel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van 5596 gram, in ieder geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 11 februari 2008 te Boxtel een wapen van categorie III, te weten een pistool (9 mm), en/of een patroonhouder en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
[betrokkene] en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7] en/of
een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeven van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
A1
Het hof is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
A2
Op 11 februari 2008 werd, op grond van informatie dat verdachte bezig was een hennepkwekerij op te zetten, een doorzoeking verricht in de loods / het bedrijfspand [adres] te Venlo. Verdachte werd bij het pand aangetroffen. Tijdens de doorzoeking werd een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Tevens werd geconstateerd dat op illegale wijze twee kabels waren aangesloten op de netkabel van [bedrijf] vóór de hoofdzekering. Deze kabels liepen naar de loods [adres] waar in het plafond een beveiligingskast met zekeringen gemaakt was. Verdachte had ten aanzien van het pand [adres] een voorlopig koopcontract gesloten met de eigenaar van het pand, medeverdachte [medeverdachte 2]. In het pand zat een oude hennepkwekerij die verdachte gedeeltelijk heeft opgeruimd met [medeverdachte 2].
[medeverdachte 2] had er later mee ingestemd dat verdachte een hennepkwekerij zou opbouwen en eerst een hennepoogst zou hebben alvorens hij de loods zou betalen.
A3
Op grond van hetgeen is aangetroffen op 11 februari 2008 in de loods aan de [adres] te [woonplaats] kan niet worden vastgesteld dat op die datum ook daadwerkelijk illegaal stroom (voor de nieuw in te richten hennepkwekerij) werd afgenomen. Er is immers geen in werking zijnde apparatuur aangetroffen, zodat het feitelijk afnemen / gebruiken van stroom niet is waargenomen. Het enkele aantreffen van illegale leidingen kan geen bewijs opleveren voor diefstal zodat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom zoals onder 1 primair ten laste gelegd.
A4
Anders dan de advocaat-generaal, kan naar het oordeel van het hof evenmin worden bewezen dat verdachte gepoogd heeft stroom te stelen nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een begin van uitvoering in die zin dat verdachte een begin heeft gemaakt met het wegnemen van de stroom. Op grond van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat er illegale leidingen waren aangelegd in het pand [adres] te Venlo, doch niet of deze leidingen waren aangelegd ten behoeve van de in aanbouw zijnde hennepkwekerij. Het is evengoed mogelijk dat deze leidingen er nog lagen in verband met de oude kwekerij. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat sprake is van een begin van uitvoering, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van stroom zoals onder 1 subsidiair ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, onder 3 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2:
hij op 11 februari 2008 te Boxtel opzettelijk aanwezig heeft gehad in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van 5596 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 11 februari 2008 te Boxtel een wapen van categorie III, te weten een pistool 9 mm, en een patroonhouder en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[betrokkene] en
[medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5] en
[medeverdachte 7],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B3
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw voert hiertoe – kort gezegd – aan dat, zo er al sprake zou zijn van een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, verdachte niet als deelnemer van die organisatie kan worden aangemerkt.
B4
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep vastgesteld kan worden dat in de periode
1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, bezig heeft gehouden met het bedrijfsmatig telen en bewerken van grote hoeveelheden softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 5 bewezen verklaarde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat [medeverdachte 6]als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt.
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak.
[betrokkene] gaf leiding aan de organisatie. Hij zocht kopers of huurders voor de panden waarin de kwekerijen gevestigd konden worden en onderhield de contacten met de verhuurders of eigenaren van de panden. Tevens zocht hij locaties waar geknipt kon worden en waar de stekken gekweekt werden en nam hij contact op met personen die konden knippen en helpen met het vervoeren van stekken en geknipte of te knippen hennep. [medeverdachte 3]was de rechterhand van [betrokkene] en is daarnaast betrokken bij het af- en vervoeren van hennep en/of hennepgerelateerde producten. [medeverdachte 2] en zijn zoon[medeverdachte 4] zorgden voor de panden waar hennepkwekerijen in ondergebracht konden worden en voor ruimte waarin geknipt kon worden. Verdachte en [medeverdachte 5] zorgden voor het opkweken van hennepstekken. Verdachte voerde daarnaast dakwerkzaamheden uit in de panden waar hennepkwekerijen waren ondergebracht en [medeverdachte 5] was betrokken bij het knippen van de hennep. [medeverdachte 1]was een soort klusjesman en werd ingezet voor het vervoeren en afleveren van hennepstekken en hennepplanten, het knippen van hennep en het afvoeren van de geknipte hennep en voor diverse onderhoudswerkzaamheden in de panden waar de kwekerijen waren ondergebracht. [medeverdachte 7]was de huurder van één van de panden ([woonplaats]) en stelt dit pand ter beschikking ten behoeve van het onderbrengen van een hennepkwekerij.
De leden van de organisatie hadden regelmatig telefonisch contact met elkaar. Bij de inbraak in het pand aan de[adres] werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] door het alarmsysteem gebeld. Vervolgens werden [medeverdachte 2], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] direct door [betrokkene] telefonisch op de hoogte gebracht van de inbraakmelding. Voorts zijn bij verschillende personen uit de organisatie vuurwapens, technische hulpmiddelen (jammer), hennep en hennepgerelateerde goederen aangetroffen.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
B5
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd c.q. zijn gepleegd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
B6
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast.
- Uit diverse tapgesprekken in de periode januari en februari 2008 blijkt dat verdachte contacten heeft met medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3]. Er wordt in deze contacten gesproken in bedekte termen.
(dossierpagina’s 1243-1245)
- In een garagebox aan de van [adres] in Eindhoven die gehuurd werd op naam van de ex-partner van [betrokkene] ([getuige]) zijn op 26 februari 2008 diverse goederen aangetroffen die noodzakelijk zijn voor de inrichting van een hennepkwekerij. Tevens is een brief aangetroffen met het adres van verdachte ([adres] te[woonplaats]) er op geschreven.
(dossierpagina’s 1369-1370)
- De getuige [getuige] (ex-partner van [betrokkene]) heeft verklaard dat zij
[betrokkene] in 2006 heeft leren kennen en dat hij op dat moment volop in de hennepkwekerijen zat. Zij bevestigde dat er een garagebox op haar naam werd gehuurd door [betrokkene] en zij verklaarde verder dat zij 3 tot 4 keer in een [adres] is geweest waar hennep werd geknipt.
(dossierpagina’s 1387-1391)
- Verdachte verklaarde op 11 februari 2008 dat het pand [adres] te Venlo eigendom is van medeverdachte [medeverdachte 2], dat hij met [medeverdachte 2] een voorlopig koopcontract had gesloten, dat er een complete hennepkwekerij in het pand zat en dat hij die af heeft gebroken en samen met [medeverdachte 2] een aantal goederen heeft afgevoerd naar een loods van [betrokkene] in [woonplaats] Verdachte verklaarde verder dat [medeverdachte 2] en [betrokkene] ermee akkoord gingen dat verdachte eerst een hennepoogst zou hebben alvorens te betalen voor het pand.
(dossierpagina’s 1402, 1403, 1409)
- Op 11 februari 2008 is een doorzoeking verricht in het pand [adres] te Venlo en er is aldaar een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Verdachte was op dat moment aanwezig in het pand.
(dossierpagina’s 720 e.v)
- Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde ook over de loods in Venlo en het contact dat zijn vader ([medeverdachte 2]) hierover had met verdachte.
(dossierpagina’s 1427-1429)
- Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde dat hij het pand [adres] te Venlo direct nadat hij het gekocht had in 2005 verhuurd heeft aan een persoon genaamd [naam] uit [woonplaats].
(dossierpagina 237)
Uit onderzoek blijkt er niemand in Nederland voor te komen met de opgegeven persoonsgegevens van deze [naam].
(dossierpagina 759)
- Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde dat hij vanaf 15 november 2007 een pand huurde op de [adres] en dat [betrokkene] een hennepkwekerij wilde onderbrengen in dit pand. Verdachte is op verzoek van [betrokkene] bij dat pand geweest voor reparatiewerkzaamheden.
(dossierpagina’s 1561-1564 en verklaring [medeverdachte 7] bij de raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2011)
- Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat hij verschillende klusjes deed voor [betrokkene] en verdachte, dat hij in de garage van verdachte wel eens dozen met hennepstekjes gezien heeft en dat hij voor verdachte hennepplanten vervoerd heeft.
(dossierpagina’s 1287-1290)
- Verdachte verklaarde op 11 februari 2008 dat hij ongeveer een half jaar een hennepstekkerij in de garage van zijn woning had en dat hij twee keer hennepstekken geleverd heeft aan [betrokkene].
(dossierpagina 410)
- Bij de doorzoeking in de woning van verdachte ([adres] te [woonplaats]) op
11 februari 2008 werden onder meer ruim 5 kilogram hennep, een hennepknipperij en een vuurwapen en bijbehorende munitie en patroonhouder aangetroffen
(dossierpagina’s 956-959)
B7
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte (in ieder geval) contact had met [betrokkene], [medeverdachte 2], [medeverdachte 7], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. In verschillende telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2], tussen verdachte en [medeverdachte 1] en tussen verdachte en [medeverdachte 3] werd in versluierd taalgebruik gesproken.
Verdachte is actief betrokken geweest bij de panden [adres] en
[adres] te Venlo in welke panden in aanbouw zijnde hennepkwekerijen zijn aangetroffen. Verdachte was in ieder geval op de hoogte van de hennepkwekerij die in het pand [adres] zou worden aangelegd en daarnaast heeft hij ook geholpen met het opruimen van de oude kwekerij.
In de woning van verdachte zijn ruim vijf kilogram hennep, verschillende hennepgerelateerde goederen en een vuurwapen aangetroffen. Verdachte verklaarde bovendien ook een hennepstekkerij in de garage van zijn woning te hebben gehad en stekken te hebben geleverd aan [betrokkene]. Dit wordt ook bevestigd in de verklaring van [medeverdachte 1].
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, leidt het hof af dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen en dat verdachte daarvan in de periode van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 deel heeft uitgemaakt en zich binnen dat samenwerkingsverband (onder meer) bezig heeft gehouden met het opbouwen en afbreken van hennepkwekerijen en het leveren van stekken. Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
B8
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder B3 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3 aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
C1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een half jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het telen en bewerken van (grote) hoeveelheden softdrugs;
- Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeldcircuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten;
- Verdachte zorgde binnen de organisatie voor het opbouwen en afbreken van hennepkwekerijen. Hij had een stekkerij opgezet en heeft verschillende keren stekken geleverd aan de organisatie;
- (Soft) Drugs als de onderhavige levert, eenmaal in handen van gebruikers (grote) gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
- bij verdachte thuis is een hennepknipperij, een hoeveelheid van ruim vijf kilogram hennep en een vuurwapen met bijbehorende munitie aangetroffen;
C3
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
C4
Bij de straftoemeting heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim drie jaar is verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan (andere) misdrijven.
C5
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot deels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en deels een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor na te melden duur.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, onder 3 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2, onder 3 en onder 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, onder 3 en onder 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en de verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.