ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001500-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie in softdrugs met vrijspraak voor hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met softdrugs. De verdachte was beschuldigd van het vervoeren van hennep ten behoeve van de organisatie, wat volgens het hof een wezenlijk aandeel in de criminele activiteiten betekende. De verdachte werd echter vrijgesproken van de betrokkenheid bij een hennepkwekerij, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat hij het pand had bezocht waar de kwekerij was aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen onvoldoende bewijs boden voor deze beschuldiging.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband dat zich bezighield met het telen en verwerken van hennep. De organisatie had als doel het plegen van misdrijven, zoals bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet. De verdachte werd gezien als de rechterhand van de leider van de organisatie en was betrokken bij het af- en vervoeren van hennep. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte strafbaar was voor zijn deelname aan de organisatie.

De opgelegde straf bestond uit een werkstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sinds de bewezenverklaring geen nieuwe misdrijven waren gepleegd. De beslissing om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, werd gemotiveerd door de tijd die was verstreken sinds de feiten en de positieve ontwikkeling van de verdachte in de tussenliggende periode.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001500-09
Uitspraak : 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 april 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-889023-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1953],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het op onderdelen niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1300, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven, locatie: perceel [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
[betrokkene] en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5]en/of [medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
A1
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende
A2
Op 10 januari 2008 werd in de woning [adres] te Eindhoven een in werking zijnde hennepkwekerij met ongeveer 1300 hennepplanten aangetroffen.
Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat het pand [adres] te Eindhoven in de periode voorafgaand aan 9 januari 2008 regelmatig werd bezocht door een man met lang haar (in een staart), rijdend in een zilvergrijze [auto] Hoewel verdachte in overwegende mate voldoet aan het door [getuige 2] en [getuige 1] gegeven signalement en rijdt in een zilvergrijze [auto], is naar het oordeel van het hof niet met zekerheid vast te stellen of verdachte degene is geweest die [getuige 1] en [getuige 2] hebben gezien. Vast staat immers ook dat het pand [adres] regelmatig is bezocht door andere personen die eveneens aan de omschrijving van [getuige 1] en [getuige 2] zouden kunnen voldoen. Zo blijkt uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] dat medeverdachte [medeverdachte 5] ook lang haar heeft en dit draagt in een staart. Uit het dossier blijkt dat deze [medeverdachte 5] in ieder geval regelmatig het pand [adres] heeft bezocht. In welke auto deze [medeverdachte 5] toen reed is op grond van het dossier niet vast te stellen en bovendien blijkt uit het dossier dat de auto van verdachte ook door anderen werd gebruikt. Voorts blijkt niet dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zijn geconfronteerd met (een foto van) verdachte.
A3
Alles overwegende is naar het oordeel van het hof op basis van de verklaringen van genoemde getuigen niet met zekerheid vast te stellen of verdachte degene is geweest die (regelmatig) het pand [adres] te Eindhoven heeft bezocht in de ten laste gelegde periode. Nu ook uit de overige bewijsmiddelen in het dossier niet blijkt dat verdachte in deze periode het pand [adres] te Eindhoven heeft bezocht of anderszins op de hoogte was van de in dat pand aanwezige hennepkwekerij, kan onvoldoende overtuigend vast worden gesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de in dat pand aangetroffen hennepkwekerij, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en, bijgevolg, eveneens van het onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[betrokkene] en
[medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B2
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe – kort gezegd – aan dat, zo er al sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 11a Opiumwet, verdachte niet als deelnemer van die organisatie aangemerkt kan worden.
B3
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep vastgesteld kan worden dat in de periode 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, bezig heeft gehouden met het bedrijfsmatig telen en bewerken van (grote) hoeveelheden softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat [medeverdachte 6] als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt.
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak.
[betrokkene] gaf leiding aan de organisatie. Hij zocht kopers of huurders voor de panden waarin de kwekerijen gevestigd konden worden en onderhield de contacten met de verhuurders of eigenaren van de panden. Tevens zocht hij locaties waar geknipt kon worden en waar de stekken gekweekt werden en nam hij contact op met personen die konden knippen en helpen met het vervoeren van stekken en geknipte of te knippen hennep. Verdachte was de rechterhand van [betrokkene] en was daarnaast betrokken bij het af- en vervoeren van hennep en/of hennepgerelateerde producten. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zorgden voor de panden waar hennepkwekerijen in ondergebracht konden worden en voor ruimte waarin geknipt kon worden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] zorgden voor het opkweken van hennepstekken. [medeverdachte 3] voerde daarnaast regelmatig dakdekkerswerkzaamheden uit in de panden waar hennepkwekerijen waren ondergebracht en [medeverdachte 5] was betrokken bij het knippen van de hennep. [medeverdachte 1] was een soort klusjesman en werd eveneens ingezet voor het vervoeren en afleveren van hennepstekken en hennepplanten en voor het knippen van hennep en het afvoeren van de geknipte hennep en voor diverse onderhoudswerkzaamheden in de panden waar de kwekerijen waren ondergebracht. [medeverdachte 7] was de huurder van één van de panden ([woonplaats]) en stelde dit pand ter beschikking ten behoeve van het onderbrengen van een hennepkwekerij.
De leden van de organisatie hadden regelmatig telefonisch contact met elkaar. Bij de inbraak in het pand aan de [adres] werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] door het alarmsysteem gebeld. Vervolgens werden verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] direct door [betrokkene] telefonisch op de hoogte gebracht van de inbraakmelding. Voorts zijn bij verschillende personen uit de organisatie vuurwapens, technische hulpmiddelen (jammer), hennep en hennepgerelateerde goederen aangetroffen.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
B4
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd c.q. zijn gepleegd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
B5
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast.
- Op 9 januari 2008 is door meerdere personen getracht hennep uit de woning [adres] te Eindhoven te stelen. Tijdens deze inbraak werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] gebeld door het alarmsysteem. [betrokkene] heeft direct daarna verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] gebeld.
(dossierpagina 18-19)
- Uit diverse tapgesprekken blijkt dat verdachte ([verdachte]) contacten had met medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5]. Er wordt in deze contacten gesproken in bedekte termen.
(dossierpagina’s 1437-1442)
- De getuige [getuige 5] (ex-partner van [betrokkene]) verklaarde dat zij [betrokkene] in 2006 heeft leren kennen en dat hij op dat moment volop in de hennepkwekerijen zat. Zij verklaarde verder dat zij de naam van verdachte vaak gehoord had omdat [betrokkene] veel zaken met hem deed en hem vaker belde.
(dossierpagina’s 1386-1387))
- Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat hij verdachte wel eens gezien had bij
[betrokkene], dat hij verdachte meerdere keren bij de knipperij in de loods van [medeverdachte 2] heeft gezien en dat verdachte de geknipte hennep daar ophaalde in blauwe tonnen met een bus van [betrokkene].
(dossierpagina’s 143, 144)
- Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde ten overstaan van de politie dat hij een deel van de schuur achter zijn woning vanaf medio 2007 aan [betrokkene] had verhuurd, dat hij na enige tijd zag dat er hennep werd geknipt in de schuur en dat hij daar verdachte, [betrokkene] en [medeverdachte 1] heeft gezien.
(dossierpagina’s 234, 235, 237, 250)
- Enkele getuigen en medeverdachten verklaren dat verdachte de compagnon van
[betrokkene] werd genoemd.
(dossierpagina’s 1302, 1413, 1472, 1499)
- Bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 11 februari 2008 werd onder meer een GSM-jammer aangetroffen.
(dossierpagina 293)
B6
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte een contact was van [medeverdachte 1], [medeverdachte 3],
[medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [betrokkene]. In verschillende telefoongesprekken tussen deelnemers uit de organisatie werd verdachte genoemd en met versluierd taalgebruik gesproken. Contact met de (leiding van) de organisatie blijkt verder uit het feit dat
[betrokkene] direct na de inbraakmelding in het pand [adres] te Eindhoven contact opneemt met verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
Verdachte werd bestempeld als de compagnon van [betrokkene] en is (in ieder geval) behulpzaam geweest in de loods van [medeverdachte 2] op de [adres] met het afvoeren van hennep en/of hennepgerelateerde producten. Het hof gaat hierbij onder meer uit van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] ten overstaan van de politie zoals hiervoor weergegeven. Het hof ziet geen reden om deze verklaring als ongeloofwaardig ter zijde te schuiven. Deze verklaring wordt bovendien op dit punt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en getuige [getuige 5].
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, leidt het hof af dat sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen en dat verdachte daarvan in de periode van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 deel heeft uitgemaakt en zich binnen dat samenwerkingsverband (onder meer) bezig heeft gehouden met het vervoeren van hennep. Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
B7
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder B2 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde en levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
C1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- Verdachte heeft gedurende een periode van enkele maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het telen en verwerken van (grote) hoeveelheden softdrugs;
- Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeldcircuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten;
- Verdachte was binnen de organisatie de rechterhand van de leider van de organisatie en betrokken bij het knippen van hennep en het vervoeren van de geknipte hennep.
- (Soft) Drugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers (grote) gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
C3
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
C4
Bij de straftoemeting heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan (andere) misdrijven.
C5
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, doch tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur.
Beslag
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien dit voorwerp kan dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan en dit voorwerp toebehoort aan verdachte en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enig in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
In beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
-gsm jammer PCB1030, CPB10106223119, kleur zwart, bps 08-019206.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.