ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6871

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001478-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en veroordeling tot werkstraf in softdrugszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en verwerking van softdrugs. De verdachte had een pand ter beschikking gesteld voor het vestigen van hennepkwekerijen en was betrokken bij de organisatie die grote hoeveelheden hennep teelde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld, maar het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de tenlastelegging van diefstal van stroom, omdat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk stroom had afgenomen. Het hof heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de deelname aan de criminele organisatie en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een werkstraf van 240 uren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de maatschappelijke impact van dergelijke criminele activiteiten. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij in de tussenliggende periode geen andere misdrijven had gepleegd. De uitspraak benadrukt de ernst van deelname aan criminele organisaties en de gevolgen daarvan voor de samenleving.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001478-09
Uitspraak : 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 april 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-889022-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1954],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 4, 5 en 7 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 en onder 7 ten laste gelegde en dat hem ingeval van veroordeling een werkstraf wordt opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderwerpen – zal worden vernietigd omdat het op onderdelen niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – en voor zover thans nog van belang ten laste gelegd dat:
4.
hij op of omstreeks 11 februari 2008 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, een wapen van categorie III, te weten een startrevolver, en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 11 februari 2008, in elk geval in de periode van 28 juni 2005 tot en met 11 februari 2008 te Blerick, gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een bedrijfspand aan de [adres] aldaar heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming, te weten door het aanbrengen van een of meer voorzieningen en/of aanpassingen aan de elektriciteitsmeter en/of -toevoer van genoemd bedrijfspand;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 februari 2008, in elk geval in de periode van 28 juni 2005 tot en met 11 februari 2008 te Blerick, gemeente Venlo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand aan de [adres] aldaar, weg te nemen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), en zich daarbij die weg te nemen hoeveelheid elektriciteit onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een of meer voorzieningen en/of aanpassingen aan de elektriciteitsmeter en/of -toevoer van voornoemd bedrijfspand heeft aangebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en/of eenof meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
[betrokkene] en/of
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6]en/of
[medeverdachte 7] en/of
een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
A1
Het hof is van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
A2
Op 11 februari 2008 werd een doorzoeking verricht in de loods / het bedrijfspand [adres] te Venlo. Verdachte was op dat moment de eigenaar van dit pand. Tijdens deze doorzoeking werd een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Tevens werd geconstateerd dat op illegale wijze twee kabels waren aangesloten op de netkabel van [bedrijf] vóór de hoofdzekering. Deze kabels liepen naar de loods [adres] waar in het plafond een beveiligingskast met zekeringen gemaakt was. Verdachte was er van op de hoogte dat men in het pand een hennepkwekerij wilde opzetten.
A3
Op grond van hetgeen is aangetroffen op 11 februari 2008 in de loods aan de [adres] te [woonplaats] kan niet worden vastgesteld dat op die datum ook daadwerkelijk illegaal stroom (voor de nieuw in te richten hennepkwekerij) werd afgenomen. Er is immers geen in werking zijnde apparatuur aangetroffen, zodat het feitelijk afnemen / gebruiken van stroom niet is waargenomen. Het enkele aantreffen van illegale leidingen kan geen bewijs opleveren voor diefstal zodat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom zoals onder 5 primair ten laste gelegd.
A4
Anders dan de advocaat-generaal, kan naar het oordeel van het hof evenmin worden bewezen dat verdachte gepoogd heeft stroom te stelen nu uit het dossier niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een begin van uitvoering in die zin dat verdachte een begin heeft gemaakt met het wegnemen van de stroom. Op grond van het dossier kan enkel worden vastgesteld dat er illegale leidingen waren aangelegd in het pand [adres] te Venlo, doch niet of deze leidingen waren aangelegd ten behoeve van de in aanbouw zijnde hennepkwekerij. Het is evengoed mogelijk dat deze leidingen er nog lagen in verband met de oude kwekerij. Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat sprake is van een begin van uitvoering, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van stroom zoals onder 5 subsidiair ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 en onder 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
4.
hij op 11 februari 2008 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, een wapen van categorie III, te weten een startrevolver, en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
7.
hij in de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[betrokkene] en
[medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5] en
[medeverdachte 7],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en verwerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B3
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 7 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe – kort gezegd – aan dat verdachte niet als deelnemer van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband kan worden aangemerkt.
B4
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep vastgesteld kan worden dat in de periode
1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, bezig heeft gehouden met het bedrijfsmatig telen en bewerken van grote hoeveelheden softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat [medeverdachte 6]als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt.
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak.
[betrokkene] gaf leiding aan de organisatie. Hij zocht kopers of huurders voor de panden waarin de kwekerijen gevestigd konden worden en onderhield de contacten met de verhuurders of eigenaren van de panden. Tevens zocht hij locaties waar geknipt kon worden en waar de stekken gekweekt werden en nam hij contact op met personen die konden knippen en helpen met het vervoeren van stekken en geknipte of te knippen hennep. [medeverdachte 2]was de rechterhand van [betrokkene] en was daarnaast betrokken bij het af- en vervoeren van hennep en/of hennepgerelateerde producten. Verdachte en zijn zoon [medeverdachte 4] zorgden voor de panden waar hennepkwekerijen in ondergebracht konden worden en voor ruimte waarin geknipt kon worden. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5]zorgden voor het opkweken van hennepstekken. [medeverdachte 3] voerde daarnaast regelmatig dakwerkzaamheden uit in de panden waar hennepkwekerijen waren ondergebracht en [medeverdachte 5] was betrokken bij het knippen van de hennep. [medeverdachte 1]was een soort klusjesman en werd ingezet voor het vervoeren en afleveren van hennepstekken en hennepplanten, het knippen van hennep en het afvoeren van de geknipte hennep en voor diverse onderhoudswerkzaamheden in de panden waar de kwekerijen waren ondergebracht. [medeverdachte 7] was de huurder van één van de panden ([woonplaats]) en stelde dit pand ter beschikking ten behoeve van het onderbrengen van een hennepkwekerij.
De leden van de organisatie hadden regelmatig telefonisch contact met elkaar. Bij de inbraak in het pand aan de [adres] te [woonplaats] werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] door het alarmsysteem gebeld. Vervolgens werden verdachte, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] direct door [betrokkene] telefonisch op de hoogte gebracht van de inbraakmelding. Voorts zijn bij verschillende personen uit de organisatie vuurwapens, technische hulpmiddelen (jammer), hennep en hennepgerelateerde goederen aangetroffen.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
B5
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd c.q. zijn gepleegd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
B6
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast.
- Op 9 januari 2008 is door meerdere personen getracht hennep uit de woning aan de [adres] te [woonplaats] te stelen. Tijdens deze inbraak werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] gebeld door het alarmsysteem. [betrokkene] heeft direct daarna verdachte en medeverdachten [medeverdachte 4] (zoon verdachte), [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] gebeld.
(dossierpagina’s 18-19)
- Uit diverse tapgesprekken in de periode januari en februari 2008 blijkt dat verdachte contacten had met medeverdachte [medeverdachte 3]. In deze gesprekken werd ook de zoon van verdachte, [medeverdachte 4], betrokken. Er werd in deze contacten gesproken in bedekte termen.
(dossierpagina’s 1356-1363)
- De getuige [getuige] (ex-partner van [betrokkene]) verklaarde dat zij [betrokkene] in 2006 heeft leren kennen en dat zij wist dat hij zich bezig hield met hennepkwekerijen..Zij verklaarde verder dat zij 2 keer in een schuur in [woonplaats] is geweest waar hennep werd geknipt en dat [betrokkene] daar een keer boos is geworden, omdat er blauwe tonnen met hennep(afval) buiten stonden.
(dossierpagina’s 1388-1391)
- Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde dat verdachte in een boerderij woont en dat hij meerdere keren met andere personen, waaronder [medeverdachte 5] is wezen knippen in een schuurtje bij de boerderij van verdachte. [medeverdachte 2] is daar ook meerdere keren geweest. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in opdracht van [betrokkene] wel eens een blauw vat af moeten geven bij verdachte.
(dossierpagina’s 1290, 1291)
- Verdachte verklaarde ten overstaan van de politie dat hij een deel van de schuur achter zijn woning ([adres] te [woonplaats]) in 2007 aan [betrokkene] had verhuurd, dat hij na enige tijd zag dat er hennep werd geknipt in de schuur en dat hij daar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gezien.
(dossierpagina’s 234, 235, 237, 250)
- Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde in februari 2008 dat het pand [adres] te Venlo eigendom is van verdachte, dat hij met verdachte een voorlopig koopcontract had gesloten en dat verdachte en [betrokkene] ermee akkoord gingen dat [medeverdachte 3] eerst een hennepoogst zou hebben alvorens te betalen.
(dossierpagina’s 1402, 1403)
- [medeverdachte 3] verklaarde dat in het pand [adres] te Venlo een complete lege hennepkwekerij stond toen hij er voor de eerste keer kwam en dat verdachte heeft geholpen met het verhuizen van de goederen uit dit pand naar [woonplaats].
(dossierpagina 1405, 1406 en 1409)
- Op 11 februari 2008 is een doorzoeking verricht in het pand [adres] te Venlo en er is aldaar een in aanbouw zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
(dossierpagina’s 720 e.v)
- Medeverdachte [medeverdachte 4] bevestigde dat zijn vader na enige tijd ontdekt heeft dat er hennep werd geknipt in de schuur achter zijn woning en dat zijn vader de schuur heeft leeg geruimd na het overlijden van [betrokkene] in januari 2008. Tevens verklaarde hij over de loods in Venlo en het contact dat zijn vader hierover had met [medeverdachte 3].
(dossierpagina’s 1427-1429)
- Verdachte verklaarde dat hij het pand [adres] te Venlo direct nadat hij het gekocht had in 2005 verhuurd heeft aan een persoon genaamd [naam] uit Weert. Uit onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie blijkt er niemand in Nederland voor te komen met de opgegeven persoonsgegevens van deze [naam].
(dossierpagina 759)
- Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde dat hij vanaf 15 november 2007 een pand huurde op de [adres] en dat [betrokkene] een hennepkwekerij wilde onderbrengen in dit pand. Verdachte en zijn zoon [medeverdachte 4] waren ingehuurd door [betrokkene] en hebben bij dat pand graafwerkzaamheden verricht en een gleuf van de weg naar de loods gegraven.
(dossierpagina’s 1561-1564 en verklaring [medeverdachte 7] bij de raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2011)
- Bij de doorzoeking in de woning van verdachte ([adres] te [woonplaats]) op 11 februari 2008 werden onder meer diverse blauwe regentonnen met hennepresten en een vuurwapen aangetroffen. (dossierpagina 849)
B7
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte contact had met [betrokkene], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. In verschillende telefoongesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 3] werd in versluierd taalgebruik gesproken. Contact met de (leiding van) de organisatie blijkt verder uit het feit dat [betrokkene] direct na de inbraakmelding in het pand [adres] te Eindhoven contact opneemt met verdachte, [medeverdachte 1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5].
Verdachte is actief betrokken geweest bij de panden [adres] en [adres] te Venlo in welke panden hennepkwekerijen zijn aangetroffen. Verdachte was in ieder geval op de hoogte van de hennepkwekerij die in het pand [adres] zou worden aangelegd en daarnaast heeft hij ook geholpen met het opruimen van de oude kwekerij in dat pand. In de loods van verdachte op de [adres] te [woonplaats] werd ten slotte hennep geknipt en opgehaald door verschillende personen uit de organisatie.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, leidt het hof af dat verdachte in de periode van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 behoorde tot het onder B4 bedoelde samenwerkingsverband en zich binnen dat samenwerkingsverband (onder meer) bezig heeft gehouden met het ter beschikking stellen van onroerend goed ten behoeve van het vestigen van hennepkwekerijen en het verwerken van de hennep. Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
B8
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder B3 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 4 bewezen verklaarde, is voorzien bij artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 7 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
C1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- Verdachte heeft gedurende een periode van enkele maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het telen en verwerken van grote hoeveelheden softdrugs;
- Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeldcircuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten;
- Verdachte stelde ten behoeve van de organisatie (met zijn zoon) onroerend goed beschikbaar waarin hennepkwekerijen onderbracht konden worden en waarin hennep kon worden geknipt.
- (Soft) Drugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers (grote) gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
- Bij verdachte thuis is een alarm- startpistool met bijbehorende munitie aangetroffen;
C3
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
C4
Bij de straftoemeting heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan (andere) misdrijven.
C5
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot deels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en deels een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, en de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 en onder 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 4 en onder 7 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 en onder 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en de verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enig in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.