ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6870

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001477-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en werkstraf in verband met handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor het telen van hennep en deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, een professioneel ingerichte hennepkwekerij had opgezet in een pand dat hij ter beschikking had gesteld. De verdachte had in de periode van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat zich bezighield met het telen en verwerken van grote hoeveelheden softdrugs. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de hennepkwekerij, maar ook dat hij een wezenlijk aandeel had in de criminele organisatie. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, maar het hof vernietigde dit vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 126 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uren. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn persoonlijke omstandigheden. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van dergelijke criminele organisaties en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001477-09
Uitspraak : 1 juni 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 april 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-889021-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en onder 3 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans nog van belang – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/ofbewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1300, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf; (Artikel 3 Opiumwet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
[betrokkene] en/of
[medeverdachte1] en/of
[medeverdachte 2]en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6]en/of
[medeverdachte 7],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft geteeld, in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van ongeveer 1300 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, zulks terwijl hij,verdachte, en zijn mededaders voormeld opzettelijk telen hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten:
[betrokkene] en
[medeverdachte1] en
[medeverdachte 2] en
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5] en
[medeverdachte 7],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bewerken van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
A3
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat verdacht dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu – kort gezegd – niet bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte was van het feit dat er een hennepkwekerij aanwezig was in zijn pand aan de [adres] te Eindhoven.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A4.1
Uit de gebezigde bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren.
In de aan verdachte in eigendom toebehorende woning, gelegen aan de
[adres] te Eindhoven, werd bij een ter zake ingesteld politieonderzoek op 10 januari 2008, verdeeld over diverse kamers een professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen met ruim 1300 volgroeide hennepplanten.
(dossierpagina’s 712-713).
De aangetroffen hennepkwekerij bleek te zijn voorzien van een draadloos alarmsysteem dat werd geactiveerd door een bewegingsmelder. Bij onderzoek bleek dit alarmsysteem op
9 januari 2008 te zijn geactiveerd. Door het alarmsysteem bleek die avond het gsm-nummer van [betrokkene] te zijn aangebeld. Na onderzoek bleek dat [betrokkene] als reactie op het alarmsignaal gebeld heeft naar het gsm-nummer van verdachte en naar de gsm-nummers van [medeverdachte 5] en medeverdachten [medeverdachte1], [medeverdachte 4] en
[medeverdachte 2].
(dossierpagina’s 18-19)
A4.2
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar eigenaar is van het pand aan de [adres], doch dat hij niets wist van de in dat pand aangetroffen hennepkwekerij, nu de woning vanaf 15 juli 2007 was verhuurd aan een door [betrokkene] aangedragen huurder genaamd [naam]. Ten bewijze hiervan heeft verdachte een huurcontract overgelegd dat geldig was vanaf 15 juli 2007. Ten tijde van het sluiten van dit huurcontract zou de [naam] volgens de verklaring van verdachte een geldig rijbewijs hebben overgelegd, voorzien van het nummer [nummer]. Verdachte heeft verder verklaard dat de huur van de woning in contanten door een buitenlands persoon werd betaald en dat hij in overleg met [betrokkene] rolluiken heeft laten aanbrengen in het pand, omdat hiermee het vervangen van de in slechte staat verkerende kozijnen uitgesteld kon worden. Toen verdachte via zijn vader hoorde dat [betrokkene] in de hennep zat is hij – aldus zijn verklaring – enkele keren langs het pand in de [adres] gereden en zag dat de rolluiken altijd allemaal gesloten waren.
(dossierpagina’s 463, 476-478 en verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep
d.d. 20 mei 2011)
A4.3
De [naam] heeft alle betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontkend. Hij heeft op
16 januari 2008 tegenover de politie verklaard dat hij nog nooit een woning heeft gehuurd en bij zijn ouders in [woonplaats] woont, dat hij nooit, zoals in dat huurcontract staat, in Eindhoven heeft gewoond en dit contract niet heeft ondertekend. Bij het huurcontract is een nummer van het rijbewijs van De [naam] gevoegd. De [naam] heeft verklaard dat hij zijn rijbewijs op 25 september 2006 is verloren en daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. (dossierpagina’s 1653-1656)
Uit onderzoek blijkt dat De [naam] inderdaad op 25 september 2006 aangifte heeft gedaan van vermissing van bedoeld rijbewijs.
(dossierpagina 1657)
A5
Het hof acht volstrekt ongeloofwaardig de verklaring van verdachte dat hij de rolluiken op het betreffende pand heeft laten aanbrengen met het doel de vervanging van in slechte staat verkerende kozijnen uit te stellen. Het altijd in neergelaten toestand zijn van de rolluiken duidt naar het oordeel van het hof meer op het verduisteren van het pand ten behoeve van de in te richten hennepkwekerij.
Het hof acht voorts de verklaring van De [naam] betrouwbaar, nu deze steun vindt in de door hem gedane aangifte van diefstal van zijn rijbewijs.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof geen sprake geweest van verhuur van het pand [adres] door verdachte aan De [naam].
Door zich desondanks te beroepen op het bestaan van een dergelijk contract heeft verdachte er blijk van gegeven de waarheid te hebben willen verdoezelen, namelijk dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen hennepplantage in genoemd pand. Gelet op de betrokkenheid van (in ieder geval) ook [betrokkene], [medeverdachte1] en [medeverdachte 5]bij deze kwekerij, heeft verdachte door zijn pand daartoe ter beschikking te stellen, tezamen en in vereniging met anderen hennep geteeld in het pand aan de [adres] te [woonplaats]. Gelet op de omvang en de professionaliteit van de hennepkwekerij is het hof van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten de hennep hebben geteeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
A6
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe – kort gezegd – aan dat verdachte niet als deelnemer van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband kan worden aangemerkt.
A7
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen.
Het hof is van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep vastgesteld kan worden dat in de periode
1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, bezig heeft gehouden met het bedrijfsmatig telen en bewerken van (grote) hoeveelheden softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat [medeverdachte 6] als deelnemer van de organisatie kan worden aangemerkt.
Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak.
[betrokkene] gaf leiding aan de organisatie. Hij zocht kopers of huurders voor de panden waarin de kwekerijen gevestigd konden worden en onderhield de contacten met de verhuurders of eigenaren van de panden. Tevens zocht hij locaties waar geknipt kon worden en waar de stekken gekweekt werden en nam hij contact op met personen die konden knippen en helpen met het vervoeren van stekken en geknipte of te knippen hennep. [medeverdachte 2] was de rechterhand van [betrokkene] en was daarnaast betrokken bij het af- en vervoeren van hennep en/of hennepgerelateerde producten. Verdachte en zijn vader [medeverdachte 4] zorgden voor panden waar hennepkwekerijen in ondergebracht konden worden en voor ruimte waarin geknipt kon worden. [medeverdachte 3]en [medeverdachte 5] zorgden voor het opkweken van hennepstekken. [medeverdachte 3] voerde daarnaast dakwerkzaamheden uit in de panden waar hennepkwekerijen waren ondergebracht en [medeverdachte 5] was betrokken bij het knippen van de hennep. [medeverdachte1] was een soort klusjesman en werd ingezet voor het vervoeren en afleveren van hennepstekken en hennepplanten, het knippen van hennep en het afvoeren van de geknipte hennep en voor diverse onderhoudswerkzaamheden in de panden waar de kwekerijen waren ondergebracht. [medeverdachte 7] was de huurder van één van de panden ([woonplaats]) en stelde dit pand ter beschikking ten behoeve van het onderbrengen van een hennepkwekerij.
De leden van de organisatie hadden regelmatig telefonisch contact met elkaar. Bij de inbraak in het pand aan de [adres] werd het stil alarm geactiveerd en werd [betrokkene] door het alarmsysteem gebeld. Vervolgens werden verdachte, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] direct door [betrokkene] telefonisch op de hoogte gebracht van de inbraakmelding. Voorts zijn bij verschillende personen uit de organisatie vuurwapens, technische hulpmiddelen (jammer), hennep en hennepgerelateerde goederen aangetroffen.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
A8
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd c.q. zijn gepleegd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
A9
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende vast.
- Verdachte was de eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Op 9 januari 2008 is door meerdere personen getracht hennep uit deze woning te stelen. Tijdens deze inbraak is het stil alarm geactiveerd en is
[betrokkene] gebeld door het alarmsysteem. [betrokkene] heeft direct daarna verdachte en medeverdachten [medeverdachte 4] (vader verdachte), [medeverdachte1],
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] gebeld.
(dossierpagina’s 18-19).
- Bij een ter zake ingesteld politieonderzoek op 10 januari 2008, werd in deze woning, verdeeld over diverse kamers een professioneel ingerichte hennepkwekerij aangetroffen met ruim 1300 volgroeide hennepplanten.
(dossierpagina’s 712-713)
- Uit diverse tapgesprekken in januari 2008 blijkt dat [medeverdachte 4] contacten heeft met medeverdachte [medeverdachte 3] en met verdachte. In deze gesprekken wordt in bedekte termen gesproken.
(dossierpagina’s 1356-1363)
- De getuige [getuige] (ex-partner van [betrokkene]) verklaarde dat zij [betrokkene] in 2006 heeft leren kennen en dat hij zich bezig hield met hennepkwekerijen. Zij verklaarde verder dat zij twee keer in een schuur in Heeze is geweest waar hennep werd geknipt en dat [betrokkene] daar een keer boos is geworden, omdat er blauwe tonnen met hennep(afval) buiten stonden.
(dossierpagina’s 1388-1391)
- Medeverdachte [medeverdachte1] verklaarde dat [medeverdachte 4] in een boerderij woont en dat hij meerdere keren met andere personen, waaronder [medeverdachte 5] is wezen knippen in een schuurtje bij de boerderij van [medeverdachte 4]. [medeverdachte 2] is daar ook meerdere keren geweest. Daarnaast heeft [medeverdachte1] in opdracht van [betrokkene] wel eens een blauw vat af moeten geven bij [medeverdachte 4].
(dossierpagina’s 1290, 1291)
- Verdachte woonde in de ten laste gelegde periode in het huis van zijn vader, medeverdachte [medeverdachte 4] aan [adres]. [medeverdachte 4] verklaarde ten overstaan van de politie dat hij een deel van de schuur achter zijn woning in 2007 aan [betrokkene] had verhuurd, dat hij na enige tijd zag dat er hennep werd geknipt in de schuur en dat hij daar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte1] heeft gezien.
(dossierpagina’s 234, 235, 237, 250)
- Verdachte bevestigde dat zijn vader na enige tijd (in de tweede helft van 2007) ontdekt heeft dat er hennep werd geknipt in de schuur achter zijn woning en dat zijn vader de schuur heeft leeg geruimd na het overlijden van [betrokkene] in januari 2008. Tevens verklaarde verdachte over de loods in [adres]) en het contact dat zijn vader hierover had met [medeverdachte 3].
(dossierpagina’s 1427-1429)
- Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde dat hij vanaf 15 november 2007 een pand huurde op de [adres] en dat [betrokkene] een hennepkwekerij wilde onderbrengen in dit pand. Verdachte en zijn vader ([medeverdachte 4]) waren ingehuurd door [betrokkene] en hebben bij dat pand graafwerkzaamheden verricht en een gleuf van de weg naar de loods gegraven.
(dossierpagina’s 1561-1564 en verklaring [medeverdachte 7]bij de raadsheer-commissaris d.d. 4 april 2011)
- Bij de doorzoeking in de woning [adres] (woning verdachte en [medeverdachte 4]) op 11 februari 2008 werden onder meer diverse blauwe regentonnen met hennepresten en een vuurwapen aangetroffen.
(dossierpagina 849).
A10
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte (in ieder geval) contact had met [betrokkene], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7]. In telefoongesprekken tussen
[medeverdachte 4] en verdachte werd in versluierd taalgebruik gesproken. Contact met de (leiding van) de organisatie blijkt verder uit het feit dat [betrokkene] direct na de inbraakmelding in het pand [adres] te Eindhoven contact opnam met verdachte, [medeverdachte1], [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5].
Verdachte is actief betrokken geweest bij de hennepkwekerij in het pand aan de
[adres] te Eindhoven. Verdachte heeft daarnaast werkzaamheden verricht aan het pand te [woonplaats] waar ook een hennepkwekerij zou worden ondergebracht. In de loods bij het huis waar verdachte woonachtig was ([adres]) werd ten slotte hennep geknipt en opgehaald door verschillende personen uit de organisatie en verdachte was hiervan ook op de hoogte.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, leidt het hof af dat verdachte in de periode van 1 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 behoorde tot het onder B4 bedoelde samenwerkingsverband en zich binnen dat samenwerkingsverband (onder meer) bezig heeft gehouden met het ter beschikking stellen van onroerend goed ten behoeve van het vestigen van hennepkwekerijen. Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
A11
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder A6 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, derde lid van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a van de Opiumwet, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde, en levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
B1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
B2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- Verdachte heeft gedurende een periode van ruim een half jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig heeft gehouden met het telen en verwerken van grote hoeveelheden softdrugs;
- Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeldcircuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten;
- Verdachte stelde ten behoeve van de organisatie (met zijn vader) onroerend goed beschikbaar waarin hennepkwekerijen onderbracht konden worden, zoals het pand waarin een hennepkwekerij met ruim 1300 hennepplanten aanwezig was;
- (Soft) Drugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers (grote) gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
B3
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat in beginsel niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
B4
Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor overtreding van artikel 3, onder B, van de Opiumwet bij een hoeveelheid van 1000 hennepplanten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken als passend kunnen worden beschouwd. Het hof zoekt voor wat betreft het onder 1 bewezen verklaarde, gelet op de in het pand van verdachte aangetroffen hoeveelheid van ruim 1300 planten, aansluiting bij dit oriëntatiepunt.
B5
Bij de straftoemeting heeft het hof anderzijds rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
B6
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot deels een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en deels een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en onder 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en de verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 126 (honderdzesentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 1 juni 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J.C. de Moor-van Vugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.