Parketnummer : 20-003420-10
Uitspraak : 31 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 september 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-889097-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1962],
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
waarbij:
- verdachte ter zake van doodslag werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- aan de verdachte werd opgelegd de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 6.711,17, subsidiair 68 dagen hechtenis;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] werd toegewezen tot een bedrag van EUR 6.711,17;
- ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen geen beslissing is genomen door de rechtbank.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis wordt vernietigd en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar met aftrek van het voorarrest en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2009 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal,
- voornoemde [slachtoffer] met een bijl, althans met een hard en/of zwaar en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd en/of lichaam geslagen, en/of,
- (met kracht) de/het o(o)g(en) van voornoemde [slachtoffer] ingedrukt, en/of
- (met kracht) de keel vastgepakt en/of dichtgedrukt,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
1. Een proces-verbaal van bevindingen voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Op woensdag 28 oktober 2009, omstreeks 19.40 uur kregen wij, verbalisanten, het verzoek om te gaan naar de [adres] te Helmond. Ter plaatse stappen wij tegelijk met de broeders van de ambulance uit ons dienstvoertuig. Ik zie dat de voordeur van perceel [nummer] open staat. Ik, [verbalisant], zie dat er achter de voordeur een persoon onder aan de trap ligt. Ik zie een geheel bebloede man liggen en ik zie dat de man grote verwondingen heeft aan zijn hoofd. Ik, [verbalisant], hoor van de ambulancebroeder dat de man is overleden.
Ik, [verbalisant], zie een manspersoon voor perceel [nummer] op een motorkap van een auto zitten. Ik, [verbalisant], zie dat de man op de motorkap bebloede kleding aan heeft, en bloed heeft op handen en in het gezicht. Daarop spreek ik [verbalisant] deze bebloede man aan en vraag aan hem: “Wat is er gebeurd”. Daarop hoor ik dat de man zegt. We kregen ruzie binnen.
Ik [verbalisant] hoorde dat de verdachte opgaf te zijn:
[verdachte], [verdachte]
Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
[adres] te [woonplaats]
Op mijn vraag wie de man binnen in zijn woning was, hoorde ik dat de verdachte mij antwoordde dat het zou gaan om [slachtoffer].
Ter bevestiging van hun bevindingen sloten de ambulancebroeders een apparaat aan ter meting van het hartritme van het slachtoffer. Ik, [verbalisant] zag dat het apparaat geen enkel hartritme aantoonde. Ter bevestiging van de constatering van de dood werd aan mij, [verbalisant] een uitdraai afgegeven door de ambulancebroeders. Op de uitdraai staat een tijdstip 19.48 uur constateren dood vermeld.
2. Een proces-verbaal van bevindingen voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Ter plaatse op de [adres] vroeg verbalisant [verbalisant], of wij de aangehouden verdachte voor dit incident, genaamd [verdachte], wilden transporteren naar het politiehoofdbureau te Eindhoven. In het politievoertuig onderweg naar het hoofdbureau van politie hoorde ik, verbalisant, dat de [verdachte] spontaan een aantal zaken over het incident begon te verklaren. Wij, verbalisanten, hoorden dat [verdachte] vertelde dat er een worsteling is ontstaan tussen verdachte en de man die [verdachte] kende. Wij verbalisanten hoorden dat [verdachte] vertelde dat hij vervolgens bij de man met wie hij een worsteling had zijn ogen indrukte. Wij verbalisanten hoorden dat [verdachte] vertelde dat hij zich niet liet bedreigen met een vuurwapen in zijn eigen woning.
3. Een proces-verbaal sporenonderzoek voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Op woensdag 28 oktober 2009 omstreeks 20.25 uur tot donderdag 29 oktober 2009 omstreeks 08.00 uur stelden wij een sporenonderzoek in naar aanleiding van het aantreffen van een dode man in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
Op het afdakje boven de voordeuren van de panden [adres] en [nummer] zagen wij een kloofbijl liggen. De bijlkop en steel waren besmeurd met bloed.
Ter hoogte van de woningen [adres] en [nummer] stond een grijze bestelbus, [kenteken], geparkeerd. In een open opbergvak onder de stuurkolom werd een paspoort ten name van [slachtoffer], aangetroffen.
De navolgende sporen werden in beslag genomen:
SIN: AABO6011NL
Referentie: AABO6011NL
Type: (kloof)bijl
Plaats veiligstellen: op het dakje [adres]
4. Een proces-verbaal sporenonderzoek voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Naar aanleiding van de feiten en omstandigheden voortkomende uit het rechercheonderzoek genaamd [naam], stelden wij een forensisch technisch sporenonderzoek in, in de woning gesitueerd op het adres [adres] te [woonplaats].
Onderzoek geweldsporen
Gedurende het onderzoek van de plaats delict nabij de woning, werd op een afdakje van een buurwoning een zogenaamde kloofbijl aangetroffen, welke was besmeurd met bloed. In de hal van de voornoemde woning werden door ons scherprandige beschadigingen waargenomen. Deze beschadigingen zagen wij in het kozijn en deur van de toegang tot de woonkamer en in het stucwerk van de wanden van de toegangshal. De beschadigingen bevonden zich verspreid in het stucwerk van alle wanden van de hal. Wij zagen dat het aantal scherprandige beschadigingen zich concentreerden in de muur achter de plaats waar het slachtoffer met zijn hoofd had gelegen. Wij zagen dat alle scherprandige beschadigingen hier nagenoeg verticaal waren aangebracht. Door ons verbalisanten werd vervolgens vastgesteld dat het zeer wel mogelijk was dat deze beschadigingen werden aangebracht met de scherpe zijde danwel stompe zijde van de voornoemde kloofbijl.
5. Een raamproces-verbaal forensisch technisch onderzoek voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt:
Conclusie:
Naar aanleiding van het door mij, verbalisant, tezamen met alle eerder genoemde forensisch onderzoekers, ingestelde onderzoek en de daarbij gedane waarnemingen wordt door mij gesteld:
Met betrekking tot het gevecht dat in de woning plaatsvond:
- gezien de aard en de plaats van de beschadigingen in de wanden van de gang van de woning, daarbij speciaal gelet op de hoek van de gang voor de trapopgang;
- gezien de plaats en wijze van aantreffen van de bierflesjes, kapotte mok, glad en asbak bij de zithoek;
- gezien de aanwezigheid van de sleutelbos van het slachtoffer [slachtoffer] in de woonkamer achter de gangdeur en de kastdeur;
- gezien de plaats en wijze van aantreffen van het slachtoffer [slachtoffer];
- gezien de bij de sectie vastgestelde verwondingen;
- gelet op het gestelde in het rapport Bloedsporen Patroon Analyse;
- gezien de aangetroffen kloofbijl en de bloedsporen hierop;
wordt gesteld dat:
- het gevecht zeer waarschijnlijk een aanvang nam in de woonkamer.
- er bij dit gevecht geslagen is met de aangetroffen kloofbijl.
- er in het smalle gangdeel een aantal malen geslagen werd met de kloofbijl, waarbij met de bijlkop, maar ook het uiteinde van de bijlsteel de wanden geraakt werden.
- het slachtoffer [slachtoffer], al dan niet ten gevolge van opgelopen verwondingen, ruggelings ten val is gekomen voor de trapopgang, danwel op de onderste treden van de trap, waarna nog een aantal malen met name op het hoofd van het liggende slachtoffer werd ingeslagen. Hierbij werd de kloofbijl met de scherpe zijde naar beneden, nagenoeg vertikaal van boven naar beneden gebracht.
- deze laatste slagen dermate gecentreerd waren dat hier van weerstand van het slachtoffer geen sprake meer was.
Met betrekking tot het onderzoek aan de kloofbijl:
- gezien de hoeveelheid bloed op de kloofbijl;
- gezien de sporen, met name in de gang van de woning [adres] en de kennelijke intensiteit van het gevecht in deze woning;
- gelet op de afweerverwondingen van het slachtoffer [slachtoffer];
wordt gesteld dat:
- het zeer aannemelijk is dat de verwondingen van het slachtoffer [slachtoffer] veroorzaakt zijn met de onderzochte kloofbijl;
- er DNA-materiaal van het slachtoffer [slachtoffer] en mogelijk ook van de [verdachte] op de steel van de kloofbijl is aangetroffen;
- er geen DNA-materiaal van andere personen is aangetroffen;
- de aanwezigheid van DNA-sporen van zowel de verdachte als het slachtoffer waarschijnlijk te verklaren is door contact van beiden met de bijl, tijdens het gevecht, waarbij de verwondingen van het slachtoffer [slachtoffer] zeer aannemelijk maken dat deze zich verdedigde tegen slagen met de kloofbijl.
Met betrekking tot het aantal bij de vechtpartij betrokken personen:
- gezien het in de woning aangetroffen sporenbeeld;
- gelet op de onderzochte sporendragers;
wordt gesteld dat:
- er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er ten tijde van het gevecht in de woning [adres] te Helmond, andere personen aanwezig waren dat het slachtoffer [slachtoffer] en [verdachte].
6. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [1961], is het navolgende gebleken:
Bij sectie werden aan met name het hoofd vele huidletsels gezien. Er waren circa 40 huidklievingen en vele tientallen krassen en grote gebieden met een kneuzing. Er was een meervoudige breuk van met name de aangezichtsbeenderen aan de rechter zijde van het hoofd en de rechter zijde van de bovenkaak. Er was kneuzing van de hersenen en er was veel bloed onder de harde en zachte hersenvliezen. Dit alles was het gevolg van herhaaldelijke inwerking van heftig uitwendig botsend mechanisch geweld zoals kan optreden bij het herhaaldelijk slaan met een kantig voorwerp.
Er was kneuzing van de borsthuid met breuk van het borstbeen en vele ribben. Ook dit was het gevolg van inwerking van hevig uitwendig mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld bij zeer hard vallen, trappen of een combinatie van dergelijke geweldinwerkingen zou kunnen optreden. Ook aan de rug werden kneuzingen gevonden waarvoor een overeenkomende verklaring kan gelden. Al met al kan gesteld worden dat, gezien de bloeduitstortingen en de weefselreacties (een groot deel) van de letsels bij leven waren opgelopen en ze verklaren het intreden van de dood zonder meer op basis van hersenbeschadiging met uitval van hersenfuncties, bloedverlies en weefselschade.
Bij [slachtoffer], oud 48 jaren, was hersenschade met uitval van hersenfuncties, bloedverlies en weefselschade ten gevolge van veelvuldig heftig botsend mechanisch geweld op het hoofd de oorzaak van het intreden van de dood.
7. Het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Overzicht te onderzoeken materiaal
Identiteitszegel Omschrijving
AABO6011NL een bijl
Overzicht eerder onderzocht materiaal
Identiteitszegel Omschrijving
AABZ4373NL een referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer]
(geboren op [1961])
RES344 een referentiemonster van de verdachte [verdachte]
(geboren op [1962])
Onderzoek naar biologische sporen
Een bijl [AABO6011NL]
Bloed
De bijl [AABO6011NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Bij dit onderzoek is op zowel de kop als de steel van de bijl bloed aangetroffen. Twee bloedsporen zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn als [AABO6011NL]#01 en #02 veiliggesteld voor DNA-onderzoek.
Biologische contactsporen
De onderste rand en de beschadigingen van de steel van de bijl [AABO6011NL] zijn gezamenlijk bemonsterd. De bemonstering is als [AABO6011NL]#03 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten
Van het DNA in de bemonsteringen [AABO6011NL]#01 tot en met #03 van de bijl zijn DNA-profielen verkregen. Deze DNA-profielen zijn met elkaar en met de DNA-profielen van het slachtoffer [slachtoffer] [AABZ4373NL] en de verdachte [verdachte] [RES344] vergeleken.
Interpretatie en conclusie
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
1. Van het DNA in de bemonsteringen [AABO6011NL]#01 en #02 van de bijl zijn DNA-profielen verkregen van een man. Deze DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] [AABZ4373NL] en matchen niet met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RES344]. Dit betekent dat het bloed in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van beide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
2. Van het DNA in de bemonstering [AABO6011NL]#03 van de steel van de bijl is een DNA-mengprofiel verkregen dat DNA-kenmerken bevat van minimaal twee personen, waarvan ten minste één man. Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man wiens celmateriaal prominent in de bemonstering aanwezig is. Daarnaast zijn in dit DNA-mengprofiel additionele, relatief zeer zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar van ten minste één andere persoon.
Het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] [AABZ4373NL] matcht met het afgeleide DNA-hoofdprofiel. Dit betekent dat deze bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat die afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer]. De berekende frequentie van beide DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
8. Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Onderzoekslocatie
Een eengezinstussenwoning, perceel [adres] te [woonplaats].
Op 29 oktober 2009 is het verzoek gekomen om een Bloedspoor Patronen Analyse onderzoek uit te voeren op bovengenoemde locatie.
Waarnemingen en interpretatie
Op diverse locaties zijn sporen van bloed aangetroffen. De positie en het voorkomen van de aangetroffen bloedsporen op het stoffelijk overschot en de naastgelegen muren duiden op een positieverandering cq activiteiten tijdens of na ontstaan van de bebloeding. Het geprojecteerde bloed op beide muren kan zijn veroorzaakt als gevolg van geweldsinwerking in bloed. Het aantreffen van het stoffelijk overschot op die plaats en in combinatie met de resultaten zoals vermeld in het sectierapport bevestigen het beeld dat er geweldsinwerking is geweest op het slachtoffer in de hoek bij de trap. Geskeletteerde bloedspatten worden veroorzaakt doordat de nog vloeibare bloedspatten worden geveegd als gevolg van contact met een bewegend oppervlak waardoor de randen van de bloedspat die als eerste drogen achter blijven. Dit is een indicatie op een actie (contact) waarbij deels opgedroogde bloedsporen zijn weggeveegd. De bloedspatjes op de muur, op de vensterbank en de luxaflex betreffen geprojecteerd bloed en kunnen zijn gerelateerd aan aangetroffen patronen op de muur onder de vensterbank. De bloedspatjes op de vloer nabij de radiator betroffen geprojecteerd bloed. De sporen van bloed nabij het stoffelijk overschot betroffen sporen die direct gerelateerd konden worden aan de verwondingen van het stoffelijk overschot als uitgelopen bloed.
Conclusie
De in de hoek onderaan de vaste trap waargenomen geprojecteerde bloedsporen indiceren krachtsinwerking op bloed op deze locatie .
9. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 juni 2010, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 28 oktober 2009 heb ik [slachtoffer] gebeld. Hij kwam ongeveer 10 tot 15 minuten later bij mij langs. Hij is daarna weggegaan. Tot mijn verbazing kwam hij omstreeks half zeven ’s avonds terug. De worsteling is in de woonkamer begonnen en toen zijn we de gang in gegaan. Ik heb hem toen van de trap af getrapt en toen heb ik buiten proportioneel geweld toegepast. Ik wilde hem uitschakelen. Hij lag toen beneden op de grond. Hij lag schuin halfliggend op zijn rug. Ik stootte hem een paar keer op zijn hoofd met de bijl. Ik heb hem vijf of zes keer op zijn hoofd geraakt. Daarna deed hij niet veel meer. Ik heb hem geschopt op de trap. Ik heb 112 gebeld. Ik heb de meldkamer aan de lijn gehad. Ik heb gezegd dat er ‘een dooie’ lag. Ik ben eerst naar de familie [getuige 1] gelopen. Toen ik naar hen toeliep, gingen ze allemaal naar binnen. Ik heb toen de bijl op het dakje gegooid en ben terug gelopen naar mijn huis. Omdat ik het te lang vond duren voordat de politie arriveerde, heb ik bij buurman [getuige 6] aangebeld. Toen ik op de trap stond en [slachtoffer] trapte, raakte ik hem op zijn gezicht of borst.
10. De verklaring van [getuige 6] voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op woensdag 28 oktober 2009, omstreeks 18.30 uur bevond ik mij, samen met mijn vrouw en dochtertje, in mijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Op dezelfde dag omstreeks 19.30 uur hoorde ik de deurbel en heb de deur open gedaan. Ik zag [verdachte], onze buurman van [adres], op de motorkap van onze auto zitten. Ik hoorde hem vragen of ik 112 wilde bellen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Er is iets ergs gebeurd”. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Die man is dood”.
11. De verklaring van[getuige 7], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Woensdagavond 28 oktober 2009 omstreeks 19.15/19.30 uur belde iemand aan bij mij thuis. Ik hoorde aan de stem dat onze buurvrouw aan de deur stond. Ik hoorde dat de buurvrouw zei dat ze de hele tijd gegil hoorde en de kreten help, help of woorden van gelijke strekking. De buurvrouw woont op de [adres] te Helmond. Ik hoorde dat de buurvrouw zei dat de hulpkreten van bij haar langs kwamen. Die moeten dus van [nummer] geweest zijn, anders hadden wij het ook moeten horen. Verder hoorde ik dat ze zei dat die kreten al een kwartier tot een half uur aan de gang waren. Op dat moment stonden mijn twee dochters inmiddels aan de deur erbij. We stonden met zijn vijven aan de deuropening of dicht daar in de buurt. Toen wij daar stonden kwam opeens de buurman van [nummer] naar buiten. Hij noemt zichzelf [verdachte] of [verdachte]. Zijn achternaam is [verdachte]. Ik zag dat de buurman van [nummer] richting een busje liep. Ik zag dat de buurman een hamer tegen het busje aan zette. Op het moment dat de buurman van [nummer] de hamer neer zette hoorde ik dat hij zei: “Ik heb hem dood geslagen”. Ik hoorde dat hij dat de hele tijd zei. De buurman van [nummer] was rustig op dat moment. Ik hoorde dat hij zei: “Kom maar kijken, ik heb hem doodgeslagen”. Mijn dochters, mijn man, de buurvrouw [nummer] en ik hebben dus allemaal gezien wat de buurman deed en hoorden wat hij allemaal zei.
Ongeveer tien minuten tot een kwartier later zag ik dat de buurman van [nummer] voor de deur stond. Ik hoorde dat de buurman van [nummer] aan mij vroeg: “Buurvrouw wil jij mijn hamer af doen? Er zit bloed aan.” Ik zei dat ik me daar niet mee bemoeide. Ik zag dat de buurman zich omdraaide en wegliep richting zijn woning.
12. De verklaring van [getuige 3], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben woonachtig op de [adres] te Helmond. Gisteren, woensdag 28 oktober 2010 was ik thuis. Ik zat voor de televisie te wachten tot het nieuws van 19.30 uur zou beginnen. Ik hoorde op een gegeven moment omstreeks 19.20 uur een hoop herrie bij de buren van [nummer] vandaan komen. Op een gegeven moment omstreeks het genoemde tijdstip, besefte ik dat het geluid dat ik hoorde anders was dan normaal. Ik hoorde meerdere keren een hard bonkend geluid. Ik dacht op dat moment direct: ‘dit klopt niet’. Ik raakte best een beetje in paniek en ik dacht eigenlijk dat er werd gevochten bij de buren. Ik heb hierop gelijk mijn huissleutels gepakt en ben naar [getuige 7] en [getuige 8] op [nummer] gelopen. Enkele minuten nadat ik was binnen gekomen hoorde ik dat er bij hun werd aangebeld. Ik herkende de stem als die van mijn buurman van [nummer].
13. De verklaring van [getuige 3], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op woensdag 28 oktober 2009 hoorde ik iets bij de buren maar het klonk anders. Ik heb dat ongeveer 10 minuten gehoord toen ik zeker dacht dat het niet [naam] was die aan het stoeien was. Ik ben vervolgens naar de hal van mijn woning gelopen om beter te kunnen luisteren. Ik hoorde een bonkend geluid. Ik denk dat ik wel 4 of 5 bonken hoorde. Ik dacht dat de buurman werd geslagen of dat de buurman zijn zoon aan het slaan was. Ik hoorde ook iemand “help” roepen. Ik hoorde iemand schreeuwen alsof hij pijn had. Ik hoorde een mannenstem een aantal keren help roepen, ik denk dat het wel 3 of 4 keer was. Ik hoorde het geschreeuw en gebonk in de hal van het huis van [nummer] Ik kon horen dat iemand aan het pijn lijden was. Ik ben daarom mijn huis uit gevlucht. Ik belde aan bij [nummer]. Ik zei tegen hen dat er iets gaande was bij de buurman. Ik ben met [getuige 8], [getuige 9], [getuige 7] en [getuige 1] naar buiten gegaan. Wij stonden allemaal voor de deur van [getuige 8]. Ik zag dat mijn buurman van [nummer] naar buiten kwam, toen wij buiten stonden. Ik zag dat hij met een grote lange staaf naar buiten kwam.
14. De verklaring van [getuige 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik woon op de [adres] te Helmond. Op woensdag 28 oktober 2009 kwam ik rond 18.30 uur van mijn werk gefietst. Toen ik de straat in kwam fietsen kwam uit tegengestelde richting een grijze bestelbus aan rijden. Ik zag dat de bus voor de woning [nummer] parkeerde. Ik zag een man als bestuurder van deze bus uitstappen en bij [nummer] naar binnen gaan. Later hoorde ik de buurvrouw van [nummer] aan de deur. Ik hoorde de buurvrouw zeggen tegen mijn vader dat ze iemand om hulp had horen roepen en dat ze gebonk had gehoord. Ik hoorde de buurvrouw vragen of wij wilden gaan kijken. Op het moment dat de buurvrouw aan onze voordeur stond liep ik een stukje naar buiten. Ik liep in de richting van [nummer]. Ik hoorde bonken komen uit de gang van pand[nummer]. Meteen hierop zag ik dat [verdachte] naar buiten kwam lopen. Ik zag dat [verdachte] een soort bijl in zijn handen had. Ik hoorde vervolgens [verdachte] tegen mij zeggen: “Kom kijken, er ligt hier een dooie”. Ik zei tegen [verdachte]: “Eerst dat ding weggooien anders kom ik niet”. Met dat ding bedoelde ik die bijl. Vervolgens hoorde ik [verdachte] zeggen: “Wacht even, hij is nog niet dood”. Ik zag hierop dat [verdachte] terug de woning in liep. Ik zag dat [verdachte] de bijl mee naar binnen nam. Ik hoorde vervolgens twee of drie bonken. Ik dacht toen dat [verdachte] iemand met die bijl sloeg. Ik ben vervolgens terug gelopen naar ons huis. Na ongeveer vijf minuten werd aan de voordeur gebeld. Ik hoorde [verdachte] zeggen tegen mijn moeder: “Wilde da zuiver maken?”. Ik hoorde mijn moeder zeggen: “Nee daar bemoei ik me niet mee”.
Meteen daarop hoorde ik een bonk. Ik zag later op het afdakje boven onze voordeur die bijl liggen. Ik zag dat [verdachte] bij de auto van de buurman van [nummer] stond.
15. De verklaring van [getuige 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kan mij herinneren dat de buurvrouw aan de deur kwam en zei dat ze hulp had horen roepen uit dat huis van [verdachte]. Ik ben met mijn vader naar buiten gegaan. Ik zag [verdachte] naar buiten komen. Hij had een bijl in zijn handen en zei tegen mij: “Er ligt hier een dooie”. Ik bleef stokstijf staan. Ik schrok. Hij zei: “Hij is niet dood”. [verdachte] liep terug en ik hoorde meermalen gebonk. Mijn vader stond op dat moment bij onze voordeur. Voordat de deur open ging heb ik een schaduw gezien van iemand die daar stond. Dat was door de geopende horizontale jaloezieën. Dat was aan het raam links naast de voordeur. Ik zag iemand staan en bewegen. Ik weet zeker dat hij gezegd heeft “wacht effe, hij is nog niet dood”. Ik heb hem na het bonken niet meer naar buiten zien komen.
16. De verklaring van [getuige 8], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik woon op het adres [adres] te [woonplaats]. Op 28 oktober 2009 tussen 19.15 uur en 19.30 uur ging de deurbel. Ik ben richting de hal gelopen en toen bleek dat de buurvrouw, genaamd [getuige 3], van een paar deuren verder aan de deur was gekomen. Ik zag dat [getuige 3] helemaal in paniek was. [getuige 3] vertelde dat ze allemaal gebonk had gehoord bij de buurman en dat er iemand om hulp had geroepen. Ik ben toen naar buiten gelopen zag toen [verdachte] uit de voordeur van zijn woning komen. Bij mij was ook mijn dochter [getuige 1]. [verdachte] zei: “Er ligt een dooie kom maar kijken”. Ik zag toen dat [verdachte] een hamer in zijn handen had. Kort nadat de voordeur was dicht gedaan ging de bel van de voordeur en werd de voordeur door mijn vrouw open gedaan. Ik hoorde dat mijn vrouw in gesprek ging met [verdachte]. Ik hoorde [verdachte] aan mijn vrouw vragen of “ze de hamer schoon kon maken”. Ik hoorde mijn vrouw zeggen “ik wil hier niks mee te maken hebben”.
17. De verklaring van [getuige 8], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Toen [verdachte] naar buiten kwam stond ik met [getuige 1] buiten bij mijn voordeur op de stoep. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Meissie, kom eens kijken hier ligt een dooie”. Hierop kreeg ik de indruk dat hij tegen mijn dochter [getuige 1] praatte. [getuige 1] wilde in de richting van [verdachte] lopen. Ik bleef staan bij mijn voordeur. Ik zag dat [verdachte] een hamer in zijn hand had. Ik ben in de deuropening gaan staan. [getuige 7] en de buurvrouw stonden achter mij in de hal. Alleen [getuige 1] stond nog buiten. Ik wist op dat moment niet of dat er wat gaande was bij [verdachte].
18. De verklaring van [getuige 9], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 28 oktober 2009 in de avond na het eten was ik thuis op de [adres] te Helmond. De buurvrouw van [nummer] kwam aan de deur. De buurvrouw was in paniek. Ze vertelde dat ze dacht dat er iets aan de hand was. Ik heb gehoord dat zij vertelde dat zij iemand om hulp had horen roepen in de woning naast haar. De buurman van de buurvrouw heet [verdachte], dat is op [adres] [nummer]. Op het moment dat de buurvrouw binnen kwam, was ik heel even buiten met mijn zus en vader en moeder. Ik heb [verdachte] nog horen roepen: “Kom eens kijken, hier ligt een dooie!”. Dat zei hij tegen mijn zus. Ik dacht dat hij die man had geslagen omdat hij tegen mijn zus had gezegd: “Wacht effe, want hij is nog niet dood”. Ik heb dit later van mijn zus gehoord in de woonkamer van ons huis.
Toen kwam [verdachte] aan de deur. Ik hoorde dat hij zei: “Buurvrouw, kunt u dat ding even schoonmaken”. Mijn moeder zei: “Hier wil ik absoluut niks mee te maken hebben”. Even later hoorden we een ‘boem’ en zagen we een bijl op een afdakje, liggen.
19. De verklaring van [getuige 9], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben samen met mijn vader, de buurvrouw en mijn zus [getuige 1] naar buiten gegaan. Ik heb gehoord dat mijn zus werd geroepen door de heer [verdachte]. Ik heb hem tegen mijn zus horen zeggen: “Kom eens kijken er ligt hier een dooie”. Op een gegeven moment is mijn zus samen met mijn vader terug de woning in gekomen. Mijn zus heeft in de woonkamer verteld wat er buiten gezegd was door [verdachte]. Hij vroeg of zij wilde komen kijken. Ze liep naar hem toe. Vervolgens zou [verdachte] hebben gezegd “Oh wacht effe, hij is nog niet dood”.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (moord) en veroordeeld ter zake van doodslag op [slachtoffer] .
De officier van justitie is tegen dit vonnis in beroep gegaan en de advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd verdachte te veroordelen ten aanzien van moord op [slachtoffer]. Door de verdediging is hieromtrent geen uitdrukkelijk standpunt ingenomen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
A2
Voor het aannemen van voorbedachte raad is het voldoende als kan worden vastgesteld dat verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
A3
Het Hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen het volgende vast.
a. Op 28 oktober 2009 omstreeks half zeven ’s avonds gaat [slachtoffer] de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] binnen.
(bewijsmiddelen 9 en 14).
b. Op enig moment hierna ontstaat er in de woonkamer onenigheid en een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] waarbij verdachte op enig moment de kloofbijl hanteert. Het gevecht verplaatst zich vervolgens naar de hal van de woning van verdachte.
(bewijsmiddelen 2, 4, 5, 8 en 9)
c. Omstreeks 19.20 uur hoort de buurvrouw van [adres] [nummer], mevrouw [getuige 3], een hoop herrie bij de buren. Nadat ze dat enige tijd had gehoord is ze naar de gang gelopen om het geluid beter te kunnen waarnemen. Ze hoort dan meerdere keren een hard bonkend geluid en denkt dat de buurman geslagen wordt of dat de buurman aan het slaan is. Ze hoort iemand schreeuwen alsof hij pijn heeft en hoort een mannenstem een aantal keren om hulp roepen. [getuige 3] hoort dat het geschreeuw en gebonk uit de hal van het huis van haar buurman op de [adres] [nummer] komt.
(bewijsmiddelen 12 en 13)
d. [getuige 3] raakt in paniek van de geluiden die zij hoort in de hal van de woning naast haar woning en gaat naar de woning van de familie [naam] op [nummer].
(bewijsmiddelen 12 en 13)
e. Omstreeks 19.30 uur belt mevrouw [getuige 3] aan bij de familie [naam] op [adres]. Ze vertelt dat ze gegil en hulpkreten hoort in de hal van de woning op [adres]. Ze vertelt dat dit al een kwartier tot een half uur aan de gang is. (bewijsmiddelen 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18)
f. De heer [getuige 8]gaat met zijn dochter [getuige 1] naar buiten om te kijken terwijl mevrouw [getuige 7] , [getuige 9] en mevrouw [getuige 3] bij de deur blijven staan.
(bewijsmiddelen 14, 15, 16, 18 en 19)
g. [getuige 1] loopt in de richting van de woning op [adres] [nummer] en hoort gebonk uit de woning komen. Zij ziet ook iemand bewegen achter het raam in de hal van de woning [adres].
(bewijsmiddelen 14 en 15)
h. Vervolgens komt verdachte naar buiten gelopen met een bijl in zijn handen en roept naar [getuige 1] en haar vader [getuige 8] dat er “een dooie binnen ligt”. Tegen [getuige 1]zegt hij even later “wacht effe, hij is nog niet dood”. Verdachte loopt hierop met de bijl in zijn handen zijn woning binnen. [getuige 1] hoort daarop enkele bonken uit de woning van verdachte komen, gaat terug naar huis en gaat met haar vader [getuige 8] terug haar woning aan de [adres] binnen. (bewijsmiddelen 14, 15, 16, 17, 18, 19)
i. Ongeveer vijf minuten daarna belt verdachte aan bij de familie [naam] en vraagt aan [getuige 7] of zij de bijl voor hem wil schoon maken. [getuige 7] deelt verdachte mede zich er niet mee te bemoeien en sluit te deur. Verdachte gooit hierop de bijl op het afdakje van de woningen [adres].
(bewijsmiddelen 9, 11, 12, 14, 16, 18)
j. Op 28 oktober 2009 om 19.37 uur wordt er door de bewoner van [adres], de heer [getuige 6] op verzoek van verdachte gebeld naar 112. (bewijsmiddelen 9 en 10)
k. De politie treft om 19.45 uur in de woning van verdachte, een geheel bebloed persoon liggend onder aan de trap aan. Deze persoon is het slachtoffer [slachtoffer] en blijkt reeds te zijn overleden.
(bewijsmiddel 1)
l. Op het afdakje boven de voordeuren van de woningen [adres] wordt een met bloed (afkomstig van [slachtoffer]) besmeurde kloofbijl aangetroffen.
(bewijsmiddelen 3, 4, 7)
m. Bij sectie van het slachtoffer werden aan met name het hoofd vele huidletsels gezien. Er waren onder meer circa 40 huidklievingen en vele tientallen krassen en grote gebieden met een kneuzing. Een groot deel van de bij het slachtoffer aangetroffen letsels bleken bij leven te zijn opgelopen en verklaren het intreden van de dood op basis van hersenbeschadiging met uitval van hersenfuncties, bloedverlies en weefselschade.
(bewijsmiddel 6)
n. Uit het forensisch technisch onderzoek dat plaatsgevonden heeft in de woning van verdachte blijkt dat, gelet op de aard en de plaats van de beschadigingen in de wanden van de gang van de woning, in het bijzonder de hoek van de gang voor de trapopgang, en de aangetroffen bloedsporen, het gevecht zich heeft geconcentreerd in de hal van de woning van verdachte en dat in het smalle gangdeel een aantal malen is geslagen met de kloofbijl en (nadat het slachtoffer ruggelings op de grond terecht is gekomen) nog een aantal malen op het hoofd van het liggende slachtoffer werd ingeslagen.
(bewijsmiddelen 4, 5, 7, 8)
A4.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat er op
28 oktober 2009 op enig moment tussen ongeveer 18.30 uur en ongeveer 19.15 uur in de woning van verdachte tussen verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer] een gevecht is ontstaan waarbij de kloofbijl is gehanteerd.
Gelet op de omstandigheden dat in de woonkamer niets is aangetroffen dat wijst op kloofinslagen, het metaal van de kloofbijl diverse keren de wanden van de gang van de woning en in het bijzonder de hoek van de gang voor de trapopgang heeft geraakt, de hoge concentratie van bloed in de hal en het feit dat met de bijl in het bloed is geslagen alsmede het feit dat er in de woonkamer nagenoeg geen bloedsporen zijn aangetroffen, moet het met de bijl op het hoofd van [slachtoffer] slaan grotendeels in de hal hebben plaats gevonden. De getuige [getuige 3] heeft gedurende een periode van ten minste 10 minuten meerdere keren gegil, gebonk en een mannenstem om hulp horen roepen in de hal van de woning naast haar. Ze heeft nog even staan luisteren en is toen naar de bewoners van [nummer] gelopen. Het om hulp roepen en het gebonk duidt er reeds op dat een persoon ([slachtoffer]) zich aan het verdedigen dan wel verweren was tegen slagen van verdachte. Als de [getuige 8] en zijn dochter [getuige 1]nadat de buurvrouw haar verhaal heeft gedaan buiten gaan kijken, ziet [getuige 1] in eerste instantie beweging in de hal van de woning van verdachte, waarop verdachte met de bijl naar buiten komt.
Het slaan door verdachte moet naar het oordeel van het hof derhalve minstens hebben geduurd vanaf het moment dat [getuige 3] in de hal om hulp hoorde roepen, tot dat [getuige 1] beweging zag in de hal van de woning van verdachte en verdachte vervolgens naar buiten kwam met de bijl. Eén en ander wordt ook ondersteund door het feit dat (naast een groot aantal andere verwondingen) een veertigtal huidklievingen worden aangetroffen op het hoofd van het slachtoffer. Bovendien is vastgesteld dat (een groot aantal van) deze letsels bij leven zijn toegebracht. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt vervolgens dat verdachte nadat hij buiten is geweest met de bijl, nog terug de woning is ingegaan met de bijl in zijn hand omdat het slachtoffer ‘nog niet dood was’. [getuige 1] hoort daarna (weer) een aantal bonken.
In tegenstelling tot de rechtbank acht het hof deze verklaring betrouwbaar. Het hof heeft geen enkele reden om aan te nemen dat deze getuige op dit punt niet de waarheid spreekt. Het is zeer wel mogelijk dat [getuige 8] niet heeft gehoord dat verdachte dit riep omdat er een moment is geweest dat hij bij de deur van zijn woning stond, terwijl [getuige 1] verder op straat, dichter in de buurt van verdachte, stond. De verklaring van [getuige 1] vindt bovendien steun in de verklaring van [getuige 9].
Het hof leidt uit het voorgaande (in samenhang bezien met de inhoud van bewijsmiddel 9) af dat verdachte nadat hij weer zijn woning was binnengegaan het nog in leven zijnde slachtoffer [slachtoffer] wederom enkele malen met de kloofbijl op het hoofd heeft geslagen, en enige tijd later de dood van [slachtoffer] werd geconstateerd.
A5
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat er zich een scenario heeft afgespeeld waarin verdachte gedurende een periode van 10 tot 15 minuten in de hal van zijn woning bezig is geweest [slachtoffer] te slaan met een bijl. Binnen die periode moeten er momenten zijn geweest waarop verdachte gelegenheid heeft gehad zich te beraden op de betekenis of de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Die gelegenheid is er in ieder geval geweest op het moment dat verdachte buiten is geweest, de buren aansprak en daarna opnieuw naar binnen ging omdat [slachtoffer] nog niet dood zou zijn.
Derhalve acht het hof het impliciet primair ten laste gelegde (moord) wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de hiervoor onder A3 door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals die naar voren komen uit de daaraan onder 1 tot en met 19 opgenomen bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten), in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof het aan verdachte impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat hij:
op 28 oktober 2009 te Helmond opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, voornoemde [slachtoffer] met een bijl tegen het hoofd en lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
B1
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien hem met betrekking tot de ten laste gelegde moord op [slachtoffer] een beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat verdachte handelde ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B2
Verdachte heeft omtrent hetgeen is voorgevallen op 28 oktober 2009 in zijn woning onder meer het volgende verklaard:
Op 28 oktober 2009 heb ik [slachtoffer] gebeld. Hij kwam ongeveer tien tot vijftien minuten later bij mij langs. Toen hij binnenkwam trok hij meteen een pistool en dit heeft hij op mijn hoofd gericht. Hij is daarna weggegaan. Tot mijn verbazing kwam hij omstreeks half zeven ’s avonds terug. We hebben binnen rustig zitten praten. Ik ben op een gegeven moment naar boven gelopen. Toen ik beneden kwam stond [slachtoffer]bij de achterdeur met die bijl. Nadat ik was opgesprongen maakte [slachtoffer] een slaande beweging met die bijl naar mij. Tijdens de worsteling in de woonkamer hebben we elkaar allebei wel een keer op het hoofd geraakt met die bijl. We belandden in de gang. We vochten om de bijl. Ik heb de bijl losgelaten en ben de trap op gegaan. Hij raakte mij toen met de bijl op mijn voet. Ik heb hem de trap afgeschopt. [slachtoffer] viel van de trap achterover. Ik heb hem nog een paar klappen gegeven. Ik wilde hem uitschakelen om er zeker van te zijn dat hij geen vuurwapen kon gebruiken. Ik wilde er voor zorgen dat hij niet in staat was om het vuurwapen te gebruiken. Op dat moment heb ik de bijl opgeraapt. Ik stootte hem een paar keer op zijn hoofd met de bijl. (verklaring verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 16 juni 2010)
B3.1
De getuige [getuige 4], [naam], heeft – zakelijk weergegeven- onder meer het volgende verklaard:
Woensdag 28 oktober 2009, omstreeks 17.23 uur heeft [verdachte] mij gebeld. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij een probleem had met [slachtoffer] (het hof begrijpt [slachtoffer]). [slachtoffer] was bij hem geweest in de [adres]denk ik. En [verdachte]vertelde mij dat [slachtoffer] terug zou komen.
Ik merkte dat het [verdachte]verbaasde dat de [slachtoffer]was langs gekomen. [verdachte] heeft tegen mij in het Engels gezegd “nobody puts a gun on me”.
Tijdens de autorit naar de winkel kreeg ik een sms bericht van [verdachte]. Ik heb dit bericht meteen in de auto gelezen. Ik zag dat het bericht was “baby this [slachtoffer] put a gun on me unbelieveble”. Ik heb [verdachte] een bericht terug gestuurd met de inhoud “Something is wrong with him, please don’t make anything now”.
(dossierpagina’s 189-195)
B3.2
De getuige [getuige 10] zoon van het slachtoffer [slachtoffer], heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
Op 28 oktober 2009 was mijn vader thuis. Ik ben samen met mijn vader en zus [naam] naar de Elzaspassage in Helmond geweest. Ik denk dat we rond 18.00 uur in de auto terug naar huis zijn gegaan. We zaten in de auto en toen kreeg hij telefoon. Ik hoorde dat mijn vader zei: je hebt mij bedreigd. Is goed ik kom zo. Toen zei mijn vader dat het [verdachte] (het hof begrijpt verdachte) was. Mijn vader heeft mij en mijn zusje thuis afgezet. Hij bleef in de auto en zei: ik ga naar [verdachte]. Ik ga het wel even goed praten.
Er lag een pistool in de la die heeft mijn vader nog aan mij laten zien gisteren voordat hij naar [verdachte] ging. Ik heb gezien dat mijn vader het vuurwapen uit de la van het bureau haalde en van alle kanten liet zien. Ik zag toen dat mijn vader het vuurwapen terug legde in de la.
(dossierpagina’s 227-239)
B3.3
Op donderdag 29 oktober 2009 is de woning van het slachtoffer [slachtoffer] doorzocht. In het proces-verbaal van bevindingen dat naar aanleiding van deze doorzoeking is opgemaakt staat onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen:
Op onze vraag of [getuige 10]wist waar zijn vader (slachtoffer) een vuurwapen had verstopt zagen wij verbalisanten dat [getuige 10] op een bureau afliep. We zagen dat de bureaula waar het vuurwapen in lag op slot zat. Wij zagen dat [getuige 10] met geweld de la open trok. Hierop zagen wij een zilverkleurig vuurwapen met patronen in de la liggen. Naast het zilverkleurig vuurwapen zagen wij tevens een zwart vuurwapen liggen.
(dossierpagina’s 275-276)
B3.4
Uit onderzoek van de GSM van verdachte blijkt dat verdachte op 28 oktober 2009 tussen 17.00 uur en 19.00 uur verschillende malen telefonisch contact heeft gehad met [getuige 5] Om 18.15 uur stuurt verdachte een sms naar [getuige 4] met de tekst “Baby this [slachtoffer] put a gun on me unbelievable” waarop [getuige 4] een sms terug stuurt met de tekst “Something is wrong with him, please don’t make anything now”. (dossierpagina’168-169)
B3.5
Verdachte heeft op 28 oktober 2009 in het politievoertuig onderweg naar het hoofdbureau van politie spontaan een aantal zaken over het incident verklaard aan de betreffende verbalisanten. Hij vertelde daarbij onder meer dat hij zich niet liet bedreigen met een vuurwapen in zijn eigen woning.
(dossierpagina 50)
B3.6
De getuige [getuige 3], wonend in de woning op [adres], verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op woensdag 28 oktober 2009 hoorde ik iets bij de buren maar het klonk anders dan dat [naam]over de trap rent en schreeuwt. Ik heb dat ongeveer 10 minuten aangehoord toen ik zeker wist dat het niet [naam] was die aan het stoeien was. Ik heb daarom het geluid van de televisie zachter gezet. Ik ben naar de hal van mijn woning gelopen om beter te kunnen luisteren. Ik hoorde ook iemand “help” roepen. Ik hoorde iemand schreeuwen alsof hij pijn had. Ik hoorde een mannenstem een aantal keren help roepen, ik denk dat het wel 3 of 4 keer was. Ik hoorde het geschreeuw en gebonk in de hal van het huis van [nummer] Ik kon horen dat iemand aan het pijnlijden was.
(dossierpagina 113)
B3.7
De getuige [getuige 1], wonend in de woning op [adres], verklaarde onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende:
Op woensdag 28 oktober 2009 kwam ik rond 18.30 uur van mijn werk gefietst. Toen ik de straat in kwam fietsen kwam uit tegengestelde richting een grijze bestelbus aan rijden. Ik zag dat de bus voor de woning [nummer]parkeerde. Ik zag een man als bestuurder van deze bus uitstappen en bij [nummer]naar binnen gaan. Ik heb de man alleen naar binnen zien gaan. Ik heb niet gezien dat de man die uit het busje stapte de bijl die [verdachte] later in zijn handen had, in zijn handen had toen hij uitstapte. Als hij deze bijl zelf bij zich had dan zou ik het wel gezien kunnen hebben. Die man stapte uit en ik zag verder niets aparts bij die man.
(dossierpagina’s 117, 124 en 125)
B3.8
Er is aanvullend onderzoek ingesteld bij de politieambtenaren die persoonlijk contact hebben gehad met [verdachte]. Uit het aanvullend proces-verbaal dat is opgemaakt blijkt dat de betreffende politieambtenaren onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende hebben verklaard of waargenomen:
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-140, d.d. 20 februari 2010, opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant]
Ik, [verbalisant], had op 28 oktober 2009 het eerste contact met [verdachte]. [verdachte] heeft mij, noch het ambulancepersoneel geen enkele keer aangegeven dat hij medische verzorging wilde gedurende ons contact. Ik, [verbalisant] zag dat [verdachte] geen uiterlijk letsel had in de vorm van een bloedende wond of iets dergelijks. Ik, [verbalisant] zag dat [verdachte] een mutsje droeg tijdens ons contact. Ik, [verbalisant] zag dat er vanonder [verdachte]’s mutsje geen bloed sijpelde. Ik, [verbalisant] zag enkel bloedvegen op het gelaat van [verdachte].
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-139, d.d. 12 februari 2010, opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant]:
Verbalisant [verbalisant] vroeg ons of wij [verdachte] wilden transporteren naar het hoofdbureau van politie. Tijdens het vervoer van de verdachte hebben wij, verbalisanten, geen letsel bij de verdachte waargenomen. Tevens heeft de verdachte niet aangegeven dat hij op dat moment pijn of letsel had. Tijdens ons gehele contact met de verdachte, heeft de verdachte ons niet om een dokter c.q. arts verzocht.
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-142, d.d. 16 maart 2010, opgemaakt door [verbalisant]:
Er is een onderzoek ingesteld bij de afdeling arrestantenverzorging. De afdeling arrestantenverzorging deelde mij mede dat elk verzoek om een arts of verstrekking van een medicijn in het computersysteem wordt vastgelegd. Zij deelde mij mede dat:
Vanaf het moment dat [verdachte] op de afdeling kwam tot hij na voorgeleiding en lichting werd overgebracht naar het huis van bewaring heeft hij niet gevraagd om een arts. Ook heeft [verdachte] niet om pijnstillende medicatie gevraagd.
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-137, d.d. 12 februari 2010, opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant]:
De tijd dat wij met [verdachte] tijdens het onderzoek doorbrachten, hebben wij bij de verdachte geen verwondingen geconstateerd aan zijn hoofd. Ook heeft [verdachte] aan ons niet kenbaar gemaakt dat hij verwondingen had, danwel dat hij om een arts heeft verzocht.
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-143, d.d.22 maart 2010, opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant]:
Op 31 oktober 2009 waren wij verbalisanten belast met het verhoor van [verdachte]. Nadat ik de beelden had terug gekeken bleek dat [verdachte] ons verbalisanten had gevraagd of zijn haar goed zat. [verdachte] gaf hierop de opmerking dat de scheermesjes niet geweldig zijn. Ik, verbalisant zag dat [verdachte] een beetje bloed op de rechterbovenzijde van zijn hoofd had. Wij verbalisanten hebben niet gehoord van [verdachte] of van anderen dat [verdachte] bezoek wenste van een arts.
Proces-verbaal van bevindingen 2009181536-144, d.d. 19 maart 2010, opgemaakt door [verbalisant]:
Op vrijdag 19 maart 2010 werden door mij, verbalisant, de beelden bekeken van de verhoren van [verdachte]. Ik zag op de DVD van het eerste verhoor dat de verdachte geen verwondingen aan zijn hoofd had. Ik hoorde niet dat de verdachte om een arts vroeg aan de verhorende verbalisanten. Ik zag op de DVD van het tweede verhoor dat de verdachte geen verwondingen op zijn hoofd had. Ik hoorde wel dat er gesproken werd over een wondje op het hoofd van verdachte, maar die was ontstaan door het scheren van zijn hoofd.
B3.9
Op grond van de verklaring van verdachte dat hij in de woonkamer met de bijl op het hoofd is geslagen door [slachtoffer]heeft onderzoek aan het hoofd van verdachte plaatsgevonden door forensisch arts [naam] van het NFI. De conclusie op pagina 5 van zijn rapport (d.d. 3 mei 2010) luidt:
Bij onderzoek van het hoofd van [verdachte] werden twee huidverkleuringen waargenomen, passend bij littekens na huidklieving en/of verscheuring, opgelopen door scherprandig en / of stomp botsend mechanisch geweld. Het is niet mogelijk om nader uitspraak te doen over de wijze waarop deze huidklievingen en / of -verscheuringen zijn opgelopen. Huidklievingen en / of verscheuringen gaan ondermeer gepaard met bloedverlies en de vorming van een korstje waardoor het niet waarschijnlijk is dat [verdachte] het letsel rechts aan de voorzijde van het hoofd heeft opgelopen zonder dat dit uitwendig waarneembaar was. Beide littekens in de hoofdhuid vertoonden kenmerken van een resttoestand na de remodelleringsfase van wondgenezing en passen derhalve meer bij ouder letsel, dan bij letsel met een ouderdom van circa 6 maanden.
Ter hoogte van het litteken rechts aan de voorzijde in de schedelhuid leek een gering niveauverschil in de schedel voelbaar, dat kan passen bij een oude afwijking aan de schedel, of een normale vormvariant van het schedelbot. Omdat een schedelfractuur doorgaans gepaard gaat met uitwendig zichtbare afwijkingen, is het niet waarschijnlijk dat
[verdachte] een schedelfractuur had opgelopen, zonder dat dit uitwendig waarneembaar was.
Wie heeft zich bewapend met de bijl?
B4
Het hof leidt uit de hierboven onder B3 weergegeven feiten en omstandigheden over hetgeen in de woning van verdachte is voorgevallen op 28 oktober 2009 af dat [slachtoffer], nadat hij eerder op de dag (mogelijk met pistool) bij verdachte was geweest, thuis is geweest en zonder pistool weer vertrokken is. Door niemand is gezien of verklaard dat [slachtoffer] toen met een bijl naar verdachte is gegaan. De getuige [getuige 1] verklaart ook heel stellig dat zij niet heeft gezien dat [slachtoffer] een bijl bij zich had toen hij naar de woning van verdachte liep. Het hof acht het tijdens het onderzoek ter terechtzitting allerminst waarschijnlijk geworden dat [slachtoffer] de bijl mee heeft genomen naar de woning van verdachte, te meer nu hij, indien hij bewapend naar verdachte had willen gaan, wel (opnieuw) zijn pistool had mee genomen. Dat dit niet is gebeurd staat vast op grond van het feit dat het pistool bij [slachtoffer] thuis in zijn woning is aangetroffen en in de woning van verdachte (bij het slachtoffer [slachtoffer]) geen vuurwapen is aangetroffen. Dat een derde de bijl via de achterdeur zou hebben aangereikt toen [slachtoffer] in de woning van verdachte was, zoals door verdachte is beweerd, is ook op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
B5
Het hof gaat er gelet op het vorenstaande van uit dat de bijl op enig moment door verdachte te voorschijn is gehaald en dat verdachte (en niet [slachtoffer]) zich heeft bewapend met de bijl en vervolgens is begonnen met het hanteren van de bijl. Dat verdachte zich had bewapend jegens [slachtoffer] vindt ook enige steun in zijn eigen verklaring tegen de verbalisanten in de auto dat hij zich niet laat bedreigen en de verklaring van de getuige [getuige 4] dat verdachte tegen haar had gezegd: “nobody put a gun on me”.
Hoe is het gevecht tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan?
B6
Wat zich exact heeft afgespeeld tussen verdachte en [slachtoffer] voordat verdachte de bijl is gaan hanteren jegens [slachtoffer] is naar het oordeel van het hof niet vast te stellen. Naar het oordeel van het hof zijn twee scenario’s mogelijk. Enerzijds is het mogelijk dat verdachte zich op enig moment heeft bewapend met de bijl om zich te verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding van [slachtoffer] (scenario 1). Anderzijds kan verdachte degene zijn geweest die [slachtoffer] is gaan aanvallen, zonder dat hier een wederrechtelijke aanval of dreiging van [slachtoffer] aan vooraf ging (scenario 2).
B7
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht dient verdachte het feit te hebben begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van een eigen of anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Bij de beoordeling of de verdediging geboden was zal het hof betrekken de vraag naar de keuze van het verdedigingsmiddel alsmede de wijze waarop daarvan gebruik is gemaakt (proportionaliteitseis).
Bij de beoordeling van de vraag of de verdediging noodzakelijk was zal het hof betrekken de vraag of de verdediging gepast was (subsidiariteitseis).
Is er sprake van noodweer(exces), uitgaande van scenario 1?
B8
Uitgaande van scenario 1 moet er naar het oordeel van het hof van worden uitgegaan dat er sprake was van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding van het lijf van verdachte door [slachtoffer] waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Geenszins is tijdens het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat het conflict tussen verdachte en [slachtoffer] zich op enig moment in een dermate stadium bevond dat (onmiddellijk) levensgevaar dreigde voor verdachte.
Verdachte heeft anders dan [slachtoffer], geen enkele zichtbare verwonding opgelopen die redelijkerwijs het gevolg kan zijn geweest van excessief geweld. Het letsel aan de enkel van verdachte als weergegeven op de foto in het dossier duidt op een oppervlakkige verwonding en is naar zijn uiterlijk, zeker indien dit letsel wordt vergeleken met de verwondingen van [slachtoffer], een geheel andere verwonding. Bovendien, als deze verwonding - zoals door de verdediging is gesteld - zou zijn ontstaan doordat [slachtoffer] toen verdachte op de trap stond hem met een bijl sloeg en de bijl zijn enkel schampte, dan zou er een bijlinslag of op zijn minst een beschadiging aan de traptrede zijn opgetreden. Daarvan is niet gebleken. Uit het onderzoek dat aan het hoofd van verdachte heeft plaatsgevonden blijkt ook dat het allerminst waarschijnlijk is dat de aangetroffen (kleine) letsels enig verband hebben met het incident dat op 28 oktober 2009 in zijn woning plaatsvond. Uit de verschillende processen-verbaal die zijn opgemaakt door verbalisanten die verdachte op 28, 29 en 31 oktober 2009 hebben gezien en gesproken blijkt bovendien ook niets van waargenomen verwondingen of letsels aan het hoofd of op andere delen van het lichaam van verdachte.
De aanval of dreiging door [slachtoffer] is mede gelet op het voorgaande derhalve hoogstens een handgemeen geweest.
Tegen die aanval of dreigende aanval had verdachte zich met minder vergaande middelen kunnen en moeten verdedigen, bijvoorbeeld door terug te slaan of door het enkele dreigend tonen van de bijl.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat verdachte buitenproportioneel heeft gehandeld door veelvuldig en lang met een bijl gericht op het hoofd en lichaam van [slachtoffer] in te slaan en daarmee de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Een verdediging van verdachte was weliswaar toegelaten, maar verdediging op deze wijze was niet noodzakelijk noch geboden.
Een beroep op noodweer faalt derhalve.
B9
Subsidiair is door de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is in het geheel niet aannemelijk geworden dat, voorafgaand aan het bewezen verklaarde slaan met de bijl, bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de aanranding door [slachtoffer] dan wel door onmiddellijk dreigend gevaar van een aanranding door [slachtoffer]. Ook gelet op de inhoud van de verklaringen van diverse buurtbewoners over het gedrag en de uitlatingen van verdachte na het hanteren van de bijl – is niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Ook niet een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de bedreiging met een vuurwapen door [slachtoffer] eerder die avond. Zulks volgt reeds uit de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank op 16 juni 2010, dat toen [slachtoffer] de tweede keer terug kwam in zijn woning, zij voorafgaand aan de fatale gebeurtenis eerst samen rustig hebben zitten praten.
Het beroep op noodweerexces faalt mitsdien eveneens.
Is er sprake van noodweer(exces) uitgaande van scenario 2?
B10
Uitgaande van scenario 2 moet er naar het oordeel van het hof van worden uitgegaan
dat voorafgaande aan het slaan met de bijl door verdachte geen sprake is geweest van een aanval of dreigende aanval uitgaande van [slachtoffer].
In dat geval is de aanval door verdachte op [slachtoffer] (met de bijl) een wederrechtelijke aanval van verdachte jegens [slachtoffer], tegen welke aanval [slachtoffer] zich mocht verdedigen. Dat [slachtoffer] daarbij mogelijk op enig moment de bijl (ook) in handen heeft gehad doet daar dan niet aan af, nu dit handelen dan als een verdedigingshandeling / handelen in noodweer van [slachtoffer] moet worden aangemerkt.
Als verdachte daarna op enig moment (opnieuw) de bijl ter hand neemt en begint te slaan, kan geen sprake meer zijn van handelen in noodweer door verdachte.
Uitgaande van scenario 2 is derhalve geen sprake van een noodzakelijke verdediging in de zin van artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
B11
Nu in geval scenario 2 zich heeft afgespeeld geen sprake was van een situatie waarin verdachte zich met recht op noodweer kan beroepen, doet zich evenmin de situatie voor van een “overschrijden van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”. Een beroep op noodweerexces slaagt dan derhalve evenmin.
Ten overvloede overweegt het hof dat gelet op het hiervoor onder B9 overwogene in het geheel niet aannemelijk is geworden dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
B12
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat zowel indien voorafgaande aan het slaan met de bijl door verdachte sprake is geweest van een aanval of dreiging van [slachtoffer] jegens verdachte (scenario 1) als indien geen sprake is geweest van een aanval of dreiging van [slachtoffer] (scenario 2), een beroep op noodweer(exces) faalt.
Het hof verwerpt mitsdien deze verweren.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Cl
Het hof acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2
Verdachte heeft op 28 oktober 2009 opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] op een zeer gewelddadige en brute wijze om het leven gebracht. Een dergelijke daad brengt gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid te weeg in de samenleving.
Verdachte heeft met een kloofbijl excessief geweld uitgeoefend op met name het hoofd van [slachtoffer]. [slachtoffer] moet in de laatste momenten van zijn leven doodsangsten hebben uitgestaan. Door dit gewelddadig en nietsontziende optreden is aan de echtgenote, kinderen en overige familieleden van het slachtoffer een immens en onherstelbaar leed aan gedaan. Tevens is aan de buurtbewoners die thuis waren toen het incident plaatsvond, het gebonk en geschreeuw hebben gehoord en verdachte met de bijl in zijn hand op straat hebben aangetroffen, veel leed aangedaan. Dat dit een traumatische ervaring kan opleveren staat naar het oordeel van het hof buiten discussie.
C3
Het hof heeft niets kunnen vaststellen omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het eventueel ondergaan van een behandeling nu verdachte niet bereid is geweest zijn medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Gelet op al het vorenstaande, zeker tegen de achtergrond van het feit en gelet op de algemene veiligheid van personen, ziet het hof – geen andere mogelijkheid dan de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Het hof houdt daarbij rekening met de eerdere veroordelingen van verdachte voor het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten alsmede een poging tot moord, blijkende uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2011.
C4
Naar het oordeel van het hof is de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 jaren in deze zaak echter een te zware sanctie. Het risico dat verdachte opnieuw een levensdelict zal plegen is naar het oordeel van het hof niet dermate groot, dat dit dwingt tot een beveiliging van de maatschappij tegen verdachte voor een dermate lange periode. De moord op [slachtoffer] heeft zich afgespeeld in een sfeer waarbij sprake was van een conflict tussen verdachte en [slachtoffer] en waarbij aannemelijk is geworden dat er eerder sprake is geweest van een bedreiging (met een pistool) door [slachtoffer] jegens verdachte. In zoverre is verdachtes daad situationeel bepaald. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat verdachte op enig moment volstrekt willekeurig een ander zou doden.
C5
Het hof is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren passend en geboden is.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 6.711,17.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de aat te betalen ten behoeve van het slachtoffer een bedrag van EUR 6.711,17.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van EUR 6.711,17. De vordering is door de eerste rechter toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is inhoudelijk niet betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering zal tot dat beloop worden toegewezen.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
En ten aanzien van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregel en vordering:
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de in beslag genomen voorwerpen op de beslaglijst genummerd 1 tot en met 6 niet onder verdachte in beslag zijn genomen en niet aan verdachte toe behoren. Voorts is er geen relatie met het onderhavige feit op grond waarvan de voorwerpen zouden moeten worden onttrokken aan het verkeer. Het hof neemt daarom, evenals de rechtbank, geen beslissing ten aanzien van deze in beslag genomen voorwerpen.
De voorwerpen, op de beslaglijst genummerd 7 tot en met 12, dienen conform het standpunt van de officier van justitie in eerste aanleg, van de beslaglijst te worden verwijderd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 (eenentwintig) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 6.711,17 (zesduizend zevenhonderdelf euro en zeventien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe tot een bedrag van EUR 6.711,17 (zesduizend zevenhonderdelf euro en zeventien eurocent) .
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, een bedrag te betalen van EUR 6.711,17 (zesduizend zevenhonderdelf euro en zeventien eurocent)
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 31 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.