ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ6589

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003660-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en diefstal met geweld op parkeerplaats in Eindhoven

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 mei 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch was veroordeeld voor verkrachting en diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 december 2009, waarbij de verdachte het slachtoffer, [A], op een parkeerplaats in Eindhoven heeft aangevallen. De verdachte heeft het slachtoffer met geweld gedwongen tot seksuele handelingen en heeft haar tevens beroofd van haar huissleutels en parkeerkaart. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met de dood en heeft haar kleding kapot getrokken. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak grondig onderzocht, inclusief getuigenverklaringen en forensisch bewijs, zoals DNA-analyse. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat de bewijsmiddelen overtuigend waren en dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij, [A], tot schadevergoeding toegewezen. De totale schadevergoeding bedraagt EUR 6.750,14, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003660-10
Uitspraak : 31 mei 2011
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 september 2010 in de strafzaak met parketnummer 01/825705-09 tegen de verdachte,
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar 1984],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen,
in de gevangenis van locatie Norgerhaven’, te Veenhuizen,
waarbij hij ter zake van “verkrachting en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, de vordering van de benadeelde partij [A] volledig werd toegewezen, aan de verdachte de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd en de in beslag genomen goederen respectievelijk aan de verdachte en [A] werden teruggegeven.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. P.A.P. van Hilten en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. F.A.J. van Rijthoven naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest. Zijn vordering behelst voorts de volledige toewijzing van vordering van de benadeelde partij [A], de oplegging van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte en de teruggave van de in beslag genomen goederen aan [A].
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Voor het overige heeft hij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, aangezien het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2009 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A],
hebbende hij, verdachte, (meermalen) met kracht zijn vingers in de vagina die [A] gebracht en/of met zijn vingers ronddraaiende bewegingen gemaakt en/of (onder haar T-shirt) over de borsten gewreven en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat hij, verdachte,
- die [A] (meermalen) heeft vastgepakt en/of tegen/op haar auto heeft geduwd en/of
- die [A] bij haar hoofd heeft gepakt en/of haar op de grond heeft gegooid en/of (vervolgens) op haar is gaan zitten en/of
- met zijn hand in de spijkerbroek en/of onderbroek van die [A] is gegaan en/of
- de (onder)kleding van die [A] heeft open/uit/kapotgetrokken en/of
- die [A] bij de keel heeft vastgegrepen en/of die keel heeft dichtgeknepen en/of
- zijn hand voor de mond van die [A] heeft gehouden en/of
- (meermalen) dreigend de woorden "I rape you" en/of "I kill you" heeft toegevoegd en/of met zijn hand een schietsymbool uitgebeeld en (aldus) voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op of omstreeks 17 december2009 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos en/of een parkeerkaart en/of een sjawl, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander dan hem, verdachte,
welke diefstal is voorafgegaan en/of vergezeld is gegaan van geweld en/of bedreiging met geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [A] (meermalen) dreigend de woorden heeft toegevoegd "Geef me geld" en/of die [A] heeft vastgepakt en/of op de grond gegooid en/of (deels) uitgekleed en/of bij de keel vastgegrepen en/of die keel dichtgeknepen en/of zijn vingers in de vagina van die [A] gebracht en/of (meermalen) in de zakken van de kleding van die [A] heeft gevoeld.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijs: de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
• De toedracht
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
I.
Op 17 december 2009 heeft [A] aangifte gedaan van een eerder die dag gepleegde verkrachting en diefstal met geweld. Bij deze gelegenheid verklaarde zij midden in de nacht door een man te zijn belaagd op een parkeerterrein van [bedrijf] in Eindhoven. Nadat de man haar meermalen om geld had gevraagd, heeft zij hem wat kleingeld gegeven. Daarna zei de man dat hij haar zou gaan verkrachten. Hij heeft haar daarop meerdere keren bij de keel gegrepen en tegen de auto geduwd om vervolgens met zijn vingers in haar broek en onderbroek te gaan. Daarbij heeft hij haar vagina geraakt. [A] probeerde los te komen en kwam zodoende op de grond terecht. De man ging toen op zijn knieën boven haar zitten. Hij zei opnieuw dat hij haar zou gaan verkrachten en begon haar kleding uit te trekken. Daarbij heeft hij haar onderbroek kapot getrokken. [A] heeft de man tijdens die momenten op de grond meerdere keren geschopt, waarbij zij hem ten minste een keer in het gezicht heeft geraakt. Door op hem in te praten, liet de man haar uiteindelijk opstaan en aankleden. [A] heeft toen geprobeerd te vluchten, maar de man heeft haar weer weten vast te pakken en toen gezegd dat hij haar zou vermoorden. Hij duwde haar tegen de auto aan en greep haar weer bij de keel. Vervolgens heeft hij de zakken van haar kleding doorzocht en over haar borsten gewreven. Daarbij heeft hij haar huissleutels gepakt. Toen het hem niet lukte om daarmee haar auto te openen, werd hij boos en gooide hij haar op de grond. Hij zei toen opnieuw dat hij haar ging verkrachten, trok haar broek naar beneden en deed zijn vingers in haar vagina. Nadat [A] hem had gesmeekt niet verder te gaan en te hebben gezegd dat hij haar auto mocht hebben, liet hij haar weer opstaan en aankleden. Vervolgens kwam een fietser voorbij en heeft zij om hulp geroepen. De man heeft het parkeerterrein toen verlaten. De sleutels en de parkeerkaart (waarop een geel notitieblaadje met de naam [B] en diens telefoonnummer stond) van [A] had hij meegenomen. Het voorgaande blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal van aangifte.
“Samen met mijn man woon ik […] aan [adres 1] te Eindhoven. […] Vandaag, 17 december 2009, omstreeks 07:25 uur zou ik vanaf vliegveld Düsseldorf per vliegtuig vertrekken naar de USA. […] Een collega van mijn man, genaamd [B], zou mij vanuit Lom naar het vliegveld in Düsseldorf brengen. […] Vanochtend, omstreeks 04:10 uur verliet ik mijn woning om naar mijn auto te lopen. [Mijn auto was geparkeerd op de parkeerplaats van [bedrijf], gelegen aan [adres 2] te Eindhoven.] […] Vanuit mijn woning liep ik over [adres 2] naar de parkeerplaats. Ik had een rugzak bij mij. Tevens had ik nog een blauwe trolleykoffer bij me. […] Ik had de parkeerkaart van [bedrijf] in de kontzak van mijn broek gestopt. Op deze kaart zat een geel notitieblaadje met daarop de naam [B] en zijn telefoonnummer. In mijn rechterbroekzak had ik kleingeld. Ik dacht dat het twee muntstukken van 2 Euro en twee muntstukken van 50 eurocent. In mijn rechterhand had ik mijn autosleutel vast.
Ik liep over [adres 2] richting de parkeerplaats. Voor mij liep een man in dezelfde richting. […] Ik hoorde dat de man iets tegen mij zei, maar ik weet niet meer wat hij zei en in welke taal hij sprak. […] Ik besloot om door te lopen naar mijn auto. […] De man liep een aantal meters achter mij. […] Ik liep op dat moment op het parkeerterrein van [bedrijf]. […] Ik liep naar mijn auto. De man liep met mij mee. […] De man vroeg vervolgens om geld. Hij stond heel erg dicht tegen mij. Ik stond op dat moment ter hoogte van de bestuurderszijde van mijn auto. […] Hij bleef om mijn geld vragen. […] Ik gaf hem toen kleingeld. […] Dit geld had ik uit mijn broekzak gehaald. Bij het geld zaten ook vitaminepillen in mijn broekzak. […]
De man heeft meerdere malen tegen mij gezegd “I’m going to rape you”. […] Ik zag en voelde dat de man mij met zijn hand bij mijn keel pakte en mij tegen de auto aan duwde. Dit heeft hij wel tien keer gedaan. […] Ik probeerde met mijn vingers in zijn ogen te steken. […] In mijn rechterhand had ik de autosleutel vast. Op een gegeven moment ben ik de rechterhandschoen verloren. Ik weet niet meer wanneer dit was. Toen de man mij bij mijn keel pakte en mij tegen de motorkap duwde, pakte hij mij zodanig vast dat ik niet meer kon ademen. […] Ik voelde dat de man met zijn vingers in mijn broek en onderbroek ging. Dit ging moeizaam, doordat het T-shirt lang is en in mijn broek zat. Uiteindelijk voelde ik dat de man met zijn vingers via de zijde van mijn onderbroek de onderzijde van mijn vagina raakte. Ik zei tegen de man dat ik geen adem kreeg en probeerde los te komen. Hierdoor rolde ik op de grond, aan de voorzijde van mijn auto. Ik lag op mijn rug en de man zat op zijn knieën boven mij. […] Ik hoorde dat de man zei dat hij mij zou gaan verkrachten. Hij zei: “I’m going to rape you”. De man probeerde met zijn handen mijn onderkleren uit te trekken. De man hield mij met zijn lichaam en benen op de grond. Ik kon hierdoor geen kant op. Er zijn momenten geweest dat mijn beide benen onder zijn lichaam lagen, maar er zijn ook momenten geweest dat mijn ene been onder zijn lichaam vandaan kwam. Ik stribbelde tegen door hem te schoppen en hem weg te duwen. Ik probeerde hem overal tegen zijn lichaam te schoppen. Ik heb hem minstens een keer in zijn gezicht geschopt. Ik had de hele tijd de autosleutel in mijn rechterhand. De man probeerde met zijn rechterhand mijn kleding uit te trekken. Dit was zijn dominante hand. Met zijn andere hand hield mij vast. […] De man […] trok […] met zijn rechterhand mijn spijkerbroek open en trok hem vervolgens uit. Met zijn andere hand, hield de man mij op de grond. Vervolgens trok de man mijn onderbroek kapot (ripping). […] Toen de man mijn onderkleren uit had getrokken, zag en voelde ik dat ik met een ontbloot onderlijf op de grond lag. Ik dacht toen bij mijzelf dat hij me echt wilde verkrachten. […] Op een gegeven moment, ik weet niet meer welk moment, praatte ik met de man over Jezus. […] Mijn doel was om overeind te komen. Ik wilde de man tegemoet komen door hem iets te beloven. Ik weet niet meer wat ik hem beloofd heb, maar ik praatte vermoedelijk over geld die ik hem zou geven. De man ging van mij af en liet mij opstaan en aankleden. [….]
Ik kwam toen tot de ontdekking dat de man mijn onderbroek helemaal kapot had getrokken en nog aan mijn heup hing. Ik trok vervolgens ook mijn spijkerbroek aan. Deze had ik binnenste buiten aangetrokken. Hier viel mijn parkeerkaart uit mijn broek. […] Daarna zag ik kans om weg te rennen in de richting van de slagbomen (uitgang) van [bedrijf]. […] Ik zag dat de man achter mij aan rende. Toen ik voor de slagbomen was, pakte de man mij vast en trok mij mee naar mijn auto. […] Ik zag dat de man niet blij was dat ik was weggerend, want ik merkte dit aan hem. Hij noemde mij “bitch” en dreigde mij te vermoorden. Hij zei tegen mij “I’m going to kill you bitch”. De man zei twee keer tegen mij dat hij een vuurwapen had. Hij maakte met zijn duim en wijsvinger een schietgebaar. Ik weet niet op welk moment dit is geweest. Hij zei tegen mij dat hij mij dood zou maken.
De man dwong mij mee naar de auto. Toen we bij de auto kwamen, duwde hij mij weer tegen de achterportier van de bestuurderszijde aan. Hij pakte mij weer met zijn hand bij mijn keel. […] Er zijn tijden geweest dat hij me heel strak vastpakte met zijn vingers tegen mijn keel, waardoor ik geen adem meer kon halen, maar er zijn ook momenten geweest dat hij me iets losser hij mijn keel vastpakte waardoor ik kon ademen. […] Hij ging toen voelen in mijn zakken en was duidelijk op zoek naar mijn autosleutels. Hij heeft toen ook nog met zijn handen onder mijn shirt gezeten en heeft over mijn borsten gewreven. […] Op een moment had hij al mijn sleutels te pakken. Ik weet niet welk moment dit was. Hij heeft echter nooit mijn autosleutels gepakt. Al de tijd heb ik mijn autosleutel in mijn hand gehad. Ik wist dat hij mijn huissleutels had. Ik zag dat hij probeerde om met een van de sleutels mijn auto te openen. Toen het hem niet lukte om mijn auto te openen werd hij weer boos. Hij pakte mijn hoofd vast en gooide mij op de grond. Hij zei dat hij me ging verkrachten. Hij trok weer mijn broek naar beneden. Mijn onderbroek was al kapot van de eerste keer dat hij mijn kleding uit trok. Ook mijn schoenen zijn uitgegaan. […]
Hij heeft zijn vingers in mijn vagina gestopt. Ik weet zeker dat hij dit deed met meer dan 1 vinger. […] Hij zat op zijn knieën voor me. [….] Ik wilde echt niet dat dit zou gebeuren en duwde en schopte de man van mij af. Ik heb de hele tijd tegengestribbeld. Nadat de man met zijn vingers in mijn vagina was geweest zei hij: “Oke it is good”. Ik vroeg de man wat hij ermee bedoelde, de man zei toen weer:”I’m going to rape you”. Ik zei tegen hem dat hij mijn auto mocht hebben. Ik zei dat dit voor mij een “big deal” was en dat hij mij dit niet kon aandoen. Ik smeekte hem om dit niet te doen en zei nogmaals dat hij mijn auto mocht hebben. De man liet me toen op staan om mijn kleding en schoenen weer aan te doen. Ik trok mijn broek weer binnenste buiten aan. Toen ik aangekleed stond ik nog bij mijn auto. De man stond dicht naast me.
Ik zag een fietser voorbij komen. Het was een man. Ik zag de man over [adres 2] fietsen in de richting van het station. Ik begon te schreeuwen. Ik riep “Help, Help, Help” […] De man hield een hand voor mijn mond, kennelijk om te voorkomen dat ik niet meer kon schreeuwen. Ik bleef toch schreeuwen om hulp. […]
De man liet me ineens los en hij liep weg richting de uitgang van het parkeerterrein. Ik zag op dat moment dat de fietser bij de ingang van het parkeerterrein stond. Ik wist dat de man mijn parkeerkaart in zijn bezit had. Ik denk dat hij deze heeft opgeraapt tijdens het
gevecht. Ik ben snel mijn auto ingestapt. […] Bij de slagbomen heb ik op de intercom
gedrukt en met een vrouw gesproken. Ik zei in het Engels tegen de vrouw dat ik was aangevallen en dat ik eruit moest. De vrouw vroeg of ze de politie moest bellen. Ik zei dat dit niet hoefde en dat ik weg wilde. Op de klok van de parkeerplaats zag ik dat het 04:45 uur was. [….]
Ik kan de man die mij heeft aangevallen als volgt omschrijven:
- donker getint;
- tussen 20 en 30 jaar.
- ongeveer even groot als ik ben, hij kan iets groter zijn. Ik ben 1.80 meter lang;
- kort zwart haar, kort op zijn hoofd;
- normaal postuur, hij was sterk;
- hij was donker gekleed;
- rook naar alcohol;
- zijn Engelse taal was erg goed. […]
Ik ben spullen van mezelf verloren tijdens het hele gebeuren.
Dit is een oorbel die ik in had en de knoop van mijn broek. Ook een munt voor de winkelwagentjes. Ik had ook een aantal vitaminepillen in mijn broekzak zitten.
Ik miste ook mijn sleutelbos en parkeerkaart. […]
Ik heb pijn in mijn rug. Ik heb veel schrammen op mijn rug. Mijn nek voelt nu erg stijf. De buitenkant van mijn hoofd voelt ook pijnlijk. Het lijkt wel of er bulten op mijn hoofd zitten. Ik denk dat dit komt doordat de man mijn hoofd meerdere keren tegen de auto en de grond
duwde. Ik heb ook schrammen op mijn rechterhand en benen. Er zit bloed op mijn kleding.”
II.
De fietser die [A] heeft gezien en om hulp heeft geroepen, is de getuige [C]. Hij verklaarde tegenover de politie dat hij een vrouwenstem “Help me” hoorde roepen en twee personen bij een auto op een parkeerplaats zag staan. Toen hij bij de ingang van het parkeerterrein was, zag hij dat het een man en een vrouw betrof. De man draaide zich daarop om en liep wat boos en geïrriteerd naar hem toe, zo blijkt uit de hierna weergegeven verklaring.
“[Na] […] een feestje, dat duurde tot 02:00 uur op 17 december 2009, […] ben ik met wat vrienden naar het dispuut-huis gegaan, aan [adres 2] in Eindhoven. […] Hier heb ik met wat bekenden gedronken tot ongeveer 04:30 uur. […] Ik ben daar alleen vertrokken. […] Ik fietste over [adres 2] richting het centrum. Aan mijn rechterzijde fietste ik een parkeerplaats voorbij. Ik hoorde toen ik voorbij de bossage van de parkeerplaats fietste, een vrouwenstem “Help me” (Engels uitgesproken) roepen. Ik kreeg meteen het idee dat er iets gaande was, want de stem van de vrouw klonk bang. Ik keek naar rechts en ik zag twee personen bij een personenauto staan. Ik reed naar de ingang met slagbomen om te kijken wat er was. Ik zag dat de personen bij de auto een man en een vrouw waren. […] Ik zag dat de man zich meteen omdraaide en naar mij toeliep. De vrouw bleef bij de auto. […] Toen de man naar mij toe kwam, keek hij wat boos en geïrriteerd.”
III.
De bewakingscamera’s van [bedrijf] hebben een gedeelte van het voorval op beeld vastgelegd. Deze camerabeelden behoren tot het dossier en zijn ter terechtzitting bekeken. Bij proces-verbaal is van deze beelden de volgende beschrijving gegeven.
“De plaats delict betreft een P+R parkeerplaats van [bedrijf], gelegen aan [adres 2] te Eindhoven. […] De parkeerplaats is beveiligd met zes bewakingscamera’s. […]
Op de videobeelden wordt het volgende waargenomen:
Om 04:15:00 uur verschijnen een vrouw en een man in beeld. Ze staan tegenover elkaar en praten met elkaar gedurende ongeveer 12 seconden. Vervolgens draait de vrouw zich al lopend om en loopt richting de parkeerplaats over het rijgedeelte van de uitgang. […] De man volgt de vrouw op korte afstand. Tijdens het lopen draait de vrouw zich om en staat stil. Ze maakt gebaren met haar handen. […]
Om 04:17:32 uur begint de vrouw te rennen in de richting van de achterzijde van de parkeerplaats. De man rent achter de vrouw aan. […]
Om 04:30:27 uur zijn de man en de vrouw weer in beeld. Ze lopen vanuit de richting van de parkeerplaats in de richting van de slagbomen. De man en de vrouw lopen naast elkaar. De man houdt met zijn linkerhand, de rechterarm van de vrouw vast, ter hoogte van haar elleboog. De man trekt vervolgens met kracht met beide armen aan de rechterarm van de vrouw.
De vrouw stribbelt tegen en beweegt zich in tegenovergestelde richting als waar de man haar naar toe trekt. De man trekt de vrouw mee naar achteren, richting parkeerplaats. Zij blijft tegenstribbelen. De kleding van de vrouw zit anders als in het begin. Ter hoogte van de billen van de vrouw, op heuphoogte, hangt iets lichtkleurigs. Het heeft de vorm van een onderbroek/bodystocking.
Om 04:31:24 uur komt de vrouw weer in beeld. Zij rent over de parkeerplaats komende uit de richting van de parkeerplaats, gaande in de richting van de in- en uitgang. Kort achter haar rent de man. […] Op de groenstrook pakt de man met zijn beide armen de vrouw van achteren vast. Zijn armen komen rond haar bovenlichaam. Hij komt met de voorzijde van zijn lichaam tegen de achterzijde van de vrouw. Ze staan naar voren gebogen. De man neemt de vrouw weer mee naar de richting waar ze uit kwamen gerend. […]
Om 04:43:19 uur rijdt een fietser […] over [adres 2] […]. Om 04:43:29 uur rijdt dezelfde fietser over het rijgedeelte van de ingang naar de slagboom. Om 04:43:34 uur staat de fietser met zijn fiets stil voor de slagboom van de ingang. Na enkele seconden gaat de fietser met zijn fiets achteruit en om 04:43:39 uur is de man weer in beeld. De man rent komende uit de richting van de parkeerplaats tussen de slagboom en een betonblok over de groenstrook, in de richting van de man. […]
Om 04:50:29 uur gaat de slagboom van de uitgang open en rijdt een witte personenauto weg. […] In deze auto [zit] een vrouw als bestuurster.”
• De betrokkenheid van de verdachte
IV.
De politie heeft de verdachte op 17 december 2009 omstreeks 05:00 uur rennend waargenomen op [adres 2]. De verbalisanten zijn met de verdachte naar de melder gereden. Deze verklaarde dat het hem zou kunnen zijn maar het niet zeker te weten. Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] houdt over dit punt het volgende in.
“Op 17 december 2009 waren wij, verbalisanten, belast met de taak Directe Hulpverlening Politie te Eindhoven.
Door de regionale meldkamer Eindhoven werd de melding uitgegeven dat er zojuist op [adres 2] […] in Eindhoven een vrouw om hulp zou hebben geschreeuwd en dat de melder die op het geschreeuw was afgegaan door een man was aangesproken met de mededeling dat hij moest vertrekken. […]
Hierop gingen wij […] direct ter plaatse en waren binnen enkele minuten op [adres 2].
Wij zagen omstreeks 05:00 uur op [adres 2] ter hoogte van huisnummer 33 een manspersoon in de richting van [adres 3] rennen. Terwijl wij ter plaatse gingen en over [adres 2] reden zagen wij dat er verder geen personen in de gehele omgeving liepen.
[…]
Nadat wij hem naar zijn legitimatiebewijs hadden gevraagd hoorden wij dat hij zei dat hij geen legitimatie bij zich had. […]
Wij hoorden van de collega’s die inmiddels bij de melder op [adres 2] stonden dat de man een donkere huidskleur zou moeten hebben. Wij zagen dat de manspersoon die wij naar zijn identiteit hadden gevraagd een donkere huidskleur had.
[…]
Wij vroegen vervolgens om zijn personalia en hoorden dat hij het volgende op gaf: [de verdachte], geboren [in het jaar 1984] te [geboorteplaats]. Op de vraag wat zijn woonadres was hoorden wij dat hij antwoordde met: “Ik kom uit Amsterdam ik kom hier niet zo vaak. Ik ben nu onderweg naar mijn broer. Hij woont op [adres] in Eindhoven.”
[…]
Wij hoorden dat [de verdachte] […] een lift naar huis vroeg […].
Ik, [verbalisant 1], heb hierop aan [de verdachte] voorgesteld om achter in ons dienstvoertuig te stappen om langs de melder te rijden. Ik, [verbalisant 1], heb aan [de verdachte] uitgelegd dat we dan sneller klaar waren omdat we dan mogelijk konden uitsluiten dat hij degene
was geweest die de melder had gezien. Wij hoorden dat [de verdachte] hierop instemmend antwoordde, zagen dat hij wederom erg meewerkend was en hoorden dat hij vroeg om daarna door ons naar huis gebracht te worden.
Nadat wij met [de verdachte] achter in ons dienstvoertuig langs de melder waren gereden ben ik, verbalisant [verbalisant 1], uit ons dienstvoertuig gestapt en ben naar mijn collega’s en de melder gelopen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat de melder het volgende zei:
“het zou hem kunnen zijn […]. Ik moet ook eerlijk bekennen dat ik een beetje gedronken heb”.”
V.
De melder was, zo blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal, de getuige [C].
“Op 17 december 2009, omstreeks 04.47 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], de melding van de meldkamer:
Man hoorde thv pand van europcar een vrouw roepen: help me, toen melder er heen liep kwam man ri melder en zei hem dat hij moest vertrekken. Even later zag hij een auto wegrijden, weet niet of dat hier iets mee te maken had.
[De melder bleek later [C] te zijn.]”
VI.
De verbalisanten besloten daarop de verdachte naar huis te brengen om zijn identiteit vast te stellen. Bij zijn woning haalde de verdachte een sleutelbos tevoorschijn en verklaarde hij dat hij zijn sleutels niet bij zich had. Over de sleutelbos legde hij vervolgens wisselende verklaringen af. Het was een sleutelbos met daaraan een groene label met de tekst “[adres 1]”. De verdachte is daarop aangehouden op grond van de Wet op de identificatie. Nadat de verdachte bij het politiebureau uit de auto was gestapt, zag een van de verbalisanten een kaart op de achterbank liggen. Op deze kaart was een geel kaartje bevestigd met de naam [B], een telefoonnummer en de tekst “5 am 17th december”. De verbalisanten hebben het telefoonnummer gebeld en kregen daarop [B] en daarna het slachtoffer [A] aan de lijn. Dit blijkt uit de volgende weergave van het proces-verbaal.
“Ik, [verbalisant 1], ben hierna weer terug in ons dienstvoertuig gestapt en wij zijn hierop met [de verdachte] die al eerder om een lift had gevraagd richting [adres] gereden. Aangezien [de verdachte] meewerkend was geweest hebben wij besloten hem niet direct aan te houden, dit omdat mogelijk door met hem naar zijn woning te gaan zijn juiste identiteit snel en makkelijk door ons kon worden vastgesteld. Onderweg in ons dienstvoertuig vertelde [de verdachte] dat niet zijn broer maar hij zelf op [adres] woonde. […]
Eenmaal op [adres] aangekomen vroegen wij aan [de verdachte] of dat er iemand thuis was die zijn legitimatie kon komen brengen. Wij hoorden dat [de verdachte] vertelde dat er niemand thuis was. Op de vraag of dat hij wel zijn huissleutels bij zich had zagen wij dat [de verdachte] naar sleutels zocht en een sleutelbos tevoorschijn haalde.
Wij hoorden vervolgens van [de verdachte] dat hij zei: “dit zijn niet mijn sleutels. Ik denk niet dat ik mijn sleutels bij heb”. Wij vroegen vervolgens van wie dan de sleutels wel waren die hij zojuist tevoorschijn had gehaald en hoorden dat hij zei: “dat weet ik niet”.
Gezien het feit dat [de verdachte] wederom een leugenachtig verhaal had verteld en wij nog steeds niet de identiteit van hem hadden kunnen vaststellen werd hij door ons aangehouden voor de Wet ID. Ik, [verbalisant 2], vroeg onderweg naar het hoofdbureau van Politie aan [de verdachte] wederom van wie de sleutels waren. Wij hoorden dat [de verdachte] zei dat het zijn eigen sleutelbos was. Ik, [verbalisant 2], zag dat er aan de sleutelbos een bonuskaart van supermarkt Albert Heijn hing en vroeg aan [de verdachte] of dat na controle van de bonuskaart zijn naam tevoorschijn zou komen. Wij hoorden dat [de verdachte] antwoordde dat de bonuskaart niet van hem was en hij ook niet wist van wie de bonuskaart was.
Ik, [verbalisant 2], zag dat er tevens aan de sleutelbos een groene label was bevestigd met de tekst: [adres 1].
Nadat wij met [de verdachte] op het hoofdbureau van Politie kwamen en uit waren gestapt zag ik, [verbalisant 1], een kaart op de achterbank liggen waar zojuist [de verdachte] had gezeten. Wij hoorden op het moment dat ik, [verbalisant 1], deze kaart van de achterbank oppakte [de verdachte] zeggen: “Ja, dat is mijn kaart. Mag ik die terug?”
Na de insluiting van [de verdachte] zagen wij dat er aan de door ons aangetroffen kaart een geel papiertje was bevestigd met een naam [B] en een telefoonnummer opgeschreven. Wij zagen dat er tevens een datum was opgeschreven, te weten: “5 am 17th december”
Gezien de eerdere melding van de vrouw die om hulp vroeg omstreeks 05:00 uur was en het vandaag 17 december is hebben wij besloten het nummer op het gele papiertje te bellen.
Ik, [verbalisant 1], heb het nummer gebeld en heb het telefoontoestel waarmee ik belde op de zogenaamde “luidsprekerstand” gezet zodat mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 8] het gesprek konden meeluisteren. Wij hoorden dat er een man opnam die zich voorstelde met [B]. Nadat ik, [verbalisant 1], mezelf had voorgesteld als zijnde Politie Eindhoven werd mij direct door deze man gevraagd of dat ik “haar” aan de lijn wilde hebben.
Ik heb hierop geantwoord met dat ik dat wilde en kreeg een Engels sprekende vrouw aan de lijn. Wij hoorden dat deze vrouw erg geëmotioneerd was en ons vertelde dat ze door een man was aangevallen. Deze man zou haar meerdere keren hebben ontkleed met de bedoeling haar te verkrachten en zou haar keel hebben dicht geknepen. Ook hoorden wij dat de man zijn vinger in haar mond zou hebben gestopt en dat zij meerdere keren gesmeekt zou hebben dat hij haar niet moest verkrachten. Op de vraag wie [B] was hoorden wij dat ze vertelde dat [B] een collega van haar man was en ze nu samen onderweg waren naar het vliegveld in Düsseldorf omdat ze een vlucht moest halen. Nadat wij om haar personalia vroegen hoorden wij dat ze vertelde dat ze [A] heette, Amerikaans staatburger is en aan [adres 1] in Eindhoven woonde.”
VI.
Bij haar aangifte verklaarde [A] dat de sleutelbos en de parkeerkaart, die de verdachte in zijn bezit had, van haar waren. Dat blijkt uit het hierna weergegeven deel van het proces-verbaal van aangifte.
“U laat mij nu een sleutelbos zien. Ik herken de sleutelbos als zijnde mijn eigendom.
U laat mij een parkeerkaart zien met daarop een memo met de naam en telefoonnummer van [B]. Ik herken deze als zijnde de parkeerkaart die ik in gebruik heb.”
VII.
Uit de onder I. weergegeven verklaring van aangeefster [A] komt naar voren dat zij zich heeft verzet door de dader te schoppen en hem daarbij ten minste een keer in het gezicht heeft geschopt. Tijdens een informatief gesprek heeft zij verklaard dat zij de dader in het gezicht had geschopt en dat hij daarop had gezegd dat zij zijn mond kapot had geschopt. Dat blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6].
“Op 17 december 2009, omstreeks 07:30 uur, hadden wij […] informatief gesprek met betrokkene [A]. […]
De aangeefster zei dat ze de man in zijn gezicht had geschopt en dat de man tegen haar had gezegd dat zij zijn mond kapot had geschopt.”
VIII.
De verdachte is op het politiebureau op uitwendig letsel onderzocht. Daarbij werd onder meer geconstateerd dat de huid van zijn onderlip aan de rechterzijde was beschadigd. Dat blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal.
“Ik, [verbalisant 7], heb de aangehouden verdachte [de verdachte] nader onderzocht op eventuele verwondingen. Ik zag dat de huid van de onderlip van de verdachte aan de rechterzijde beschadigd was. Tevens zag ik dat de huid van de rechterhand van de verdachte, ter hoogte van de knokkel van de ringvinger, beschadigd was. Op verzoek heeft de verdachte zich ontkleed tot aan zijn onderbroek. Ik, [verbalisant 7], zag dat de huid van beide knieën beschadigd was en dat op de knieën een rode plek zichtbaar was. Boven de rechterknie zag ik een ontvelling.”
IX.
Op 17 december 2009 zijn de vingers en nagels van de verdachte bemonsterd. Verder is die dag bij aangeefster [A] forensisch medisch onderzoek gedaan, waarbij onder meer haar rechterhand is bemonsterd. Tevens zijn haar onderbroek en broek voor nader onderzoek veiliggesteld. Bovendien is van zowel de verdachte als aangeefster wangslijmvlies afgenomen. Dat blijkt uit het hierna weergegeven proces-verbaal.
“Tijdens het onderzoek werden op 17 december 2009 onder andere de handen en nagels van de aangehouden verdachte [de verdachte] bemonsterd.
Het monster van het nagelvuil van de rechterhand van [de verdachte] is gewaarmerkt als AABS0683NL. […]
De bemonstering van de vingers van de rechterhand van [de verdachte] is gewaarmerkt als AABS0685NL.
De bemonstering van de vingers van de linkerhand van [de verdachte] is gewaarmerkt als AABS0686NL.
Van de aangehouden verdachte werd onder SIN RAAI6521NL een monster wangslijmvlies afgenomen voor DNA-onderzoek.
Tijdens het onderzoek werd op 17 december 2009 bij het slachtoffer [A] een forensisch medisch onderzoek ingesteld. […] Tijdens dit onderzoek werden […] de volgende bemonsteringen genomen:
[…]
- een bemonstering van de rechterhand.
[…]
Van het slachtoffer werden de volgende kledingstukken voor nader onderzoek veiliggesteld:
- onderbroek, gewaarmerkt als AAAQ5779NL;
- broek, gewaarmerkt als AAAQ5777NL.
[…]
Van het slachtoffer werd onder SIN RAAK5200NL een monster wangslijmvlies afgenomen voor DNA-onderzoek.”
X.
Uit onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) is gebleken dat van zowel de bemonstering van het nagelvuil van de rechterhand van de verdachte als de bemonstering van de linkerhand van de verdachte een DNA-mengprofiel is verkregen. Dat mengprofiel bevat de kenmerken van twee personen, waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met dat profiel. Vanwege deze match en het feit dat het bemonsteringen van het lichaam van de verdachte betreffen, is ervan uitgegaan dat de verdachte zelf de donor van het celmateriaal in de bemonsteringen is. Onder die aanname is het DNA-profiel van de tweede donor afgeleid. Het DNA-profiel van aangeefster [A] matcht met dat afgeleide DNA-profiel. De daarbij berekende frequentie is kleiner dan één op één miljard. Met andere woorden: de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig ander gekozen persoon met dat afgeleide DNA-profiel matcht, is kleiner dan één op één miljard. Het onderzoek wees tevens uit dat de bemonstering van de rechterhand van de verdachte celmateriaal bevatte dat van aangeefster afkomstig kan zijn. Ook daarvoor geldt een berekende frequentie van kleiner dan één op één miljard. Deze bevindingen en conclusies zijn neergelegd in het hierna weergegeven rapport.
“Onderzoek naar biologische sporen
Monster nagelvuil [AABS0683NL] […]
De bemonstering [is] veiliggesteld als [AABS0683NL]#01 […] voor DNA-onderzoek.
Bemonsteringen [AABS0685NL] en [AABS0686NL] […]
De bemonsteringen zijn veiliggesteld als [AABS0685NL]#01 en [AABS0686NL]#01 voor een DNA-onderzoek.
[…]
Resultaten
Van het DNA in de bemonsteringen [AABS0683NL]#01 tot en met [AABS0686NL]#01 zijn (onvolledige) DNA-(meng)profielen verkregen. De verkregen DNA-profielen zijn met elkaar en met de DNA-profielen van [de verdachte] [RAAI6521NL] en het slachtoffer [A] [RAAK5200NL] vergeleken.
Interpretatie en conclusie
Identiteitszegel Celmateriaal kan afkomstig zijn van Berekende frequentie
[AABS0683NL]#01 DNA-mengprofiel (minimaal) twee zie toelichting 1
personen: verdachte [de verdachte] en
slachtoffer [A]
[…]
[AABS0685NL]#01 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
[AABS0686NL]#01 DNA-mengprofiel (minimaal) twee zie toelichting 1
personen: verdachte [de verdachte] en
slachtoffer [A]
Toelichting 1:
Van het DNA in deze bemonstering is een (onvolledig) DNA-mengprofiel verkregen met daarin DNA-kenmerken van ten minste twee personen, waarvan minimaal één man. Er zijn in dit DNA-mengprofiel geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van DNA van meer dan twee personen. Het DNA-profiel van [de verdachte] [RAAI6521NL] matcht met dit DNA-mengprofiel. Vanwege deze match en omdat het een bemonstering van het lichaam van de verdachte betreft, wordt aangenomen dat [de verdachte] zelf één van de celdonoren van het celmateriaal in deze bemonstering is. Onder deze aanname is het DNA-profiel van de tweede celdonor afgeleid. Het DNA-profiel van het slachtoffer [A] [RAAK5200NL] matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat het slachtoffer [A] de tweede celdonor van het celmateriaal in deze bemonstering kan zijn. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-profiel van de tweede celdonor is kleiner dan 1 op 1 miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.”
XI.
Op verzoek van de verdediging heeft het NFI een aanvullend rapport uitgebracht, waarin de wijze waarop het DNA materiaal van het aangeefster [A] in het nagelvuil van de verdachte terecht is gekomen wordt besproken. Dit aanvullend rapport luidt voor zover van belang als volgt.
“Beantwoording vraagstelling.
Reactie op de door de verdediging en de officier van justitie geformuleerde hypothesen
I. Hypothese van de raadsman van verdachte:
“Het DNA-materiaal van het slachtoffer dat is aangetroffen in het nagelvuil van verdachte is (mogelijk) veroorzaakt door de versleping van dit DNA-materiaal vanaf de sleutels en/of de Q-card (parkeerkaart met daarop een geel briefje) van het slachtoffer, welke goederen bij de aanhouding onder verdachte werden aangetroffen”(indirecte overdracht/secondary transfer).
II. Hypothese van de officier van justitie:
“De contactsporen in het nagelvuil zijn veroorzaak door, zoals uit de aangifte blijkt, (eenmalig) intensief contact tussen verdachtes vingers/nagels en de huid van het slachtoffer” (directe overdracht).
[…]
Omdat het in onderhavige zaak een bemonstering van nagelvuil van onder de nagels van de verdachte betreft, is het de verwachting dat deze bemonstering in elk geval celmateriaal van de verdachte zelf zal bevatten. Wanneer daadwerkelijk sprake is geweest van het betasten van de vagina van het slachtoffer, c.q. het binnendringen van de vagina van het slachtoffer door de verdachte met zijn vingers/handen, is het de verwachting dat de bemonstering van het nagelvuil van verdachte een relatief grotere hoeveelheid celmateriaal van het slachtoffer zal bevatten dan het geval is bij indirecte overdracht via sleutels en/of een parkeerkaart.
[…]
In het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering [AABS0683NL]#01 van het nagelvuil van de rechterhand van de verdachte liggen de bijdragen van beide celdonoren dermate dicht bijeen dat wordt geconcludeerd dat deze bemonstering ongeveer even veel celmateriaal bevat van beide donoren. Omdat bij bemonsteringen van biologische contactsporen op een lichaam doorgaans het celmateriaal van de bemonsterde persoon prominent aanwezig is, kan worden geconcludeerd dat er relatief veel celmateriaal van de tweede donor in deze bemonstering aanwezig is.
Bovenstaande bevindingen zijn naar mijn mening veel waarschijnlijker wanneer hypothese II juist is, dan wanneer hypothese I juist is.
N.B. Van het DNA in de bemonstering [AABS0685NL]#01, eveneens afkomstig van de rechterhand van de verdachte, is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [A] [RAAK5200NL]. De combinatie van deze bevinding en de bevindingen van het DNA-onderzoek aan de bemonstering [AABS0683NL]#01, is naar mijn mening zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese II juist is, dan wanneer hypothese I juist is.”
XII.
Het NFI heeft tevens onderzoek gedaan naar de bemonstering van de rechterhand van aangeefster [A] en naar haar in beslag genomen onderbroek en broek. Uit dat onderzoek is gebleken dat de bemonstering van de rechterhand van aangeefster niet alleen matcht met het DNA-profiel van aangeefster, maar tevens een aantal additionele, zwak aanwezige DNA kenmerken bevat die duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van een mannelijke persoon. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met die DNA-kenmerken, hetgeen betekent dat niet kan worden uitgesloten dat het desbetreffende celmateriaal afkomstig kan zijn van de verdachte.
Bemonsteringen van de onderbroek en broek van aangeefster vertoonden naast een match met het DNA-profiel van de aangeefster eveneens een aantal additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken die duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van een mannelijk persoon. Dit komt naar voren in het hierna weergegeven rapport.
“Onderzoek naar biologische sporen
Onderzoekset zedendelicten [ZAAB0620NL] […]
De bemonstering van de […] rechterhand uit de onderzoeksset zedendelicten [ZAAB0620NL] [is] als volgt veiliggesteld voor een DNA-onderzoek: […] [ZAAB0620NL] #06. […]
Onderbroek [AAAQ5779NL]
De onderbroek [AAAQ5779NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen. Drie bloedsporen […] zijn bemonsterd [en] […] veiliggesteld [als] [AAAQ5779NL]#01, [AAAQ5779NL]#02 en [AAAQ5779NL]#03.
[…]
De tailleband, het elastiek rond de beenopeningen en de randen van de beschadiging ter hoogte van het kruis van de onderbroek [AAAQ5779NL] zijn […] bemonsterd gericht op het verzamelen van biologische contactsporen van de belager van het slachtoffer. […] De bemonsteringen zijn als volgt veiliggesteld voor DNA-onderzoek: [AAAQ5779NL]#04, [AAAQ5779NL]#05, [AAAQ5779NL]#06, [AAAQ5779NL]#07, [AAAQ5779NL]#08, [AAAQ5779NL]#09, [AAAQ5779NL]#10 en [AAAQ5779NL]#11. […]
Broek [AAAQ5778NL]
[…]
De voorzijde van de broek ter hoogte van de sluiting en het eerste gedeelte van de tailleband aan de binnenzijde van de broek [AAAQ5778NL] zijn […] bemonsterd gericht op het verzamelen van biologische contactsporen van de belager van het slachtoffer. […] De bemonsteringen zijn als volgt veiliggesteld voor een DNA-onderzoek: [AAAQ5778NL]#01, [AAAQ5778NL]#02 en [AAAQ5778NL]#03. […]
Interpretatie en conclusie
Identiteitszegel Celmateriaal kan afkomstig zijn van Berekende frequentie
[ZAAB0620NL] #06 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Additionele, zwak aanwezige DNA-
kenmerken van verdachte [de verdachte]
niet uit te sluiten
Toelichting 1
[AAAQ5779NL]#01 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[…]
[AAAQ5779NL]#04 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[AAAQ5779NL]#05 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[AAAQ5779NL]#06 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[AAAQ5779NL]#07 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[AAAQ5779NL]#08 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[…]
[AAAQ5779NL]#10 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
[…]
[AAAQ5778NL]#03 Slachtoffer [A] kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting 2
Toelichting
1. In dit DNA-profiel zijn een aantal additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere (mannelijke) persoon. Het DNA-profiel van [de verdachte] [RAAI6521NL] matcht met deze additionele, zwak aanwezige DNA-kenmerken. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat zich in deze bemonstering een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal bevindt dat afkomstig kan zijn van de verdachte [de verdachte]. […]
2. In dit DNA-profiel zijn een aantal additionele, zwak aanwezige (DNA-)kenmerken zichtbaar die duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere (mannelijke) persoon.”
XIII.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de foto’s die van de verdachte na zijn aanhouding zijn gemaakt, vergeleken met de manspersoon die op de (kleuren) camerabeelden te zien is. Evenals de rechtbank heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomsten waargenomen tussen de kleding van de persoon op de foto’s en de persoon van de dader ten tijde van de aanval, zoals te zien op eerdergenoemde camerabeelden: telkens betreft het een negroïde, kalende man met zwarte kleding, waarbij in het bijzonder de donkergekleurde schoenen met de witte neus en de lichtkleurige, horizontale streep op het kledingstuk onder de jas opvallen.
Nadere bewijsoverwegingen
Naar het oordeel van het hof wordt de door de raadsman bepleite vrijspraak weersproken door de inhoud van de hiervoor besproken bewijsmiddelen. Het hof oordeelt dat het op grond van de onder “De betrokkenheid van de verdachte” weergegeven feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het delict dat de verdachte heeft gepleegd, merkt het hof gelet op het gevoerde verweer van de raadsman nog het volgende op. De enkele omstandigheid dat aangeefster [A] bij het verlaten van de parkeerplaats door de intercom heeft gezegd dat zij “attacked” (aangevallen) is, roept bij het hof geen enkele twijfel op over de vraag of zij verkracht is. Nog daargelaten dat de constellatie van het moment aanleiding voor haar kan zijn geweest om niet nader uit te weiden over het gebeuren, valt niet te betwisten dat een verkrachting tevens te beschouwen is als een aanval op haar persoonlijke integriteit. Bovendien hoeft de aangeefster niet de in Nederland geldende juridische invulling van het begrip verkrachting te hebben beseft.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2009 te Eindhoven door geweld en bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [A],
hebbende hij, verdachte, met kracht zijn vingers in de vagina van die [A] gebracht en onder haar T-shirt over de borsten gewreven en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat hij, verdachte,
- die [A] meermalen heeft vastgepakt en tegen haar auto heeft geduwd en
- die [A] bij haar hoofd heeft gepakt en haar op de grond heeft gegooid en vervolgens op haar is gaan zitten en
- met zijn hand in de spijkerbroek en onderbroek van die [A] is gegaan en
- de (onder)kleding van die [A] heeft open/uit/kapotgetrokken en
- die [A] bij de keel heeft vastgegrepen en die keel heeft dichtgeknepen en
- zijn hand voor de mond van die [A] heeft gehouden en
- meermalen dreigend de woorden "I rape you" en "I kill you" heeft toegevoegd en met zijn hand een schietsymbool uitgebeeld en aldus voor die [A] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en
hij op 17 december2009 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een sleutelbos en een parkeerkaart, toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander dan hem, verdachte,
welke diefstal is voorafgegaan en vergezeld is gegaan van geweld en bedreiging met geweld gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, en welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [A] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd "Geef me geld" en die [A] heeft vastgepakt en op de grond gegooid en deels uitgekleed en bij de keel vastgegrepen en die keel dichtgeknepen en zijn vingers in de vagina van die [A] gebracht en in de zakken van de kleding van die [A] heeft gevoeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het impliciet als feit 1 cumulatief bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het impliciet als feit 2 cumulatief bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en beroving van [A].
De rechtbank heeft de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De advocaat-generaal heeft zich achter die strafoplegging geschaard.
De raadsman heeft in subsidiaire zin bepleit dat het hof een lagere gevangenisstraf aan de verdachte zal opleggen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft het slachtoffer midden in de nacht op een openbaar parkeerterrein met gebruikmaking van grof geweld betast, geduwd, op de grond gegooid, bij de keel gegrepen, de keel dichtgeknepen, haar kleding kapot getrokken haar bedreigd, haar half ontkleed en zijn vingers in haar vagina gedaan. De verdachte heeft haar op hardhandige wijze belet om te vluchten. Daar komt bij dat de verdachte het slachtoffer heeft beroofd van haar huissleutels en haar parkeerkaart. Het hof rekent de verdachte dat zwaar aan.
De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer met zijn bewezen verklaarde handelen op grove wijze geschonden. Het slachtoffer ondervindt daarvan ook thans nog de gevolgen. De verdachte heeft de hiervoor bedoelde ontuchtige en gewelddadige handelingen en de diefstal met geweld ontkend en heeft zodoende ook geen blijk gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de inhoud van het hem betreffend rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie d.d. 12 augustus 2010. Ondanks dat de verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt, concluderen de deskundigen dat bij de verdachte waarschijnlijk sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie van het gedesorganiseerde type en deze stoornis bestond volgens de deskundigen ook ten tijde van de ten laste gelegde (inmiddels: bewezen verklaarde) feiten. De deskundigen kunnen echter geen uitspraak doen omtrent de mate van toerekeningsvatbaarheid of de kans op recidive. Het hof neemt die conclusies over en legt die ten grondslag aan zijn beslissing.
Het hof heeft verder rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegende komt het hof tot de slotsom dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [A] als gevolg van het bewezen verklaarde schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 6.750,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hierna te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat om ten behoeve van het slachtoffer het vastgestelde schadebedrag te betalen.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van 6.750,14, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij bestaat uit EUR 2.750,00 aan immateriële schade en
EUR 4.000,14 aan materiële schade.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgevoerde kostenposten die betrekking hebben op het vliegticket en de reiskosten niet voldoende onderbouwd zijn om na te gaan of deze in een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde staan.
Het hof overweegt in dat verband als volgt.
Het bewezen verklaarde vond plaats kort voordat [A] met het vliegtuig naar de Verenigde Staten zou vliegen. Gelet op die korte tijdspanne en de constellatie van het bewezen verklaarde acht het hof het zeer aannemelijk dat zij de kosten van het vliegticket niet vergoed heeft gekregen. Het hof is van oordeel dat de kosten van het nieuwe vliegticket ad EUR 3.578,22 ook zonder nadere onderbouwing als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde kunnen worden aangemerkt.
Dat geldt evenzeer voor de kosten die zij heeft moeten maken voor het vervoer naar het vliegveld en de kosten die haar echtgenoot heeft gemaakt om haar naar het werk te brengen. De auto van [A] was immers ten behoeve van de waarheidsvinding in beslag genomen, zodat zij daarvan geen gebruik kon maken. Dat levert naar het oordeel van het hof een rechtstreeks verband met het bewezen verklaarde op.
Het voorgaande mede in aanmerking te hebben genomen, oordeelt het hof dat de totale materiële en immateriële kosten als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte kunnen worden aangemerkt. Die kosten zijn voldoende onderbouwd en ook alleszins redelijk.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van EUR 6.750,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De proceskosten van de benadeelde partij worden tevens ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.
Overweging betreffende de schadevergoedingsmaatregel en de vordering benadeelde partij
Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede zijn verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 242, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [A], een bedrag te betalen van EUR 6.750,14 (zesduizend zevenhonderd vijftig euro en veertien cent) bestaande uit EUR 4.000,14 (vierduizend euro en veertien cent) materiële schade en EUR 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderd vijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 68 (achtenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde [A] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 6.750,14 (zesduizend zevenhonderd vijftig euro en veertien cent), bestaande uit EUR 4.000,14 (vierduizend euro en veertien cent) materiële schade en EUR 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderd vijftig euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 31 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. K. van der Meijde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.