ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ5019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.069.454
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding na echtscheiding en hypothecaire restschuld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen twee gewezen echtgenoten over de schadevergoeding die de vrouw aan de man moet betalen na hun echtscheiding. De vrouw heeft in strijd met de afspraken bij de echtscheiding niet meegewerkt aan het ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening van de echtelijke woning. Na de verkoop van de woning spreekt de bank de man aan voor de restschuld, waarop de man schadevergoeding van de vrouw vordert wegens wanprestatie. De vrouw betwist de vordering en stelt dat de schade niet meer bedraagt dan het bedrag dat de man daadwerkelijk aan de bank betaalt.

Het hof oordeelt dat de rechtsstrijd in hoger beroep beperkt is tot de door de vrouw ingediende grieven en dat niet duidelijk is of zij ook tegen andere onderdelen van het vonnis wil opkomen. Het hof stelt vast dat de schadevergoeding niet meer kan bedragen dan het bedrag dat de man daadwerkelijk aan de bank heeft betaald. Het hof komt tot de conclusie dat de vrouw de man moet vergoeden voor het bedrag dat hij tot 1 mei 2011 aan de bank heeft betaald, en dat de vrouw ook de bedragen die de man na deze datum betaalt moet vergoeden. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Het arrest is gewezen door de zevende kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.069.454
arrest van de zevende kamer van 17 mei 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Th.J.J. Dierichs,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.L. Stegeman,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 juni 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 28 april 2010 tussen de vrouw als gedaagde en de man als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 96676 / HA ZA 09-765)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussen partijen gewezen tussenvonnis van de rechtbank Roermond van 16 december 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, tot niet-ontvankelijk verklaren van de man in zijn vorderingen, althans tot ontzegging aan hem van deze als zijnde ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden.
2.3. Alleen de man heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan:
i. Partijen zijn op 6 juli 1998 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
ii. De vrouw heeft op 5 juli 2001 de woning, gelegen aan de [perceel] te [plaatsnaam], gekocht.
iii. Om de koopprijs te kunnen voldoen zijn partijen op 27 september 2001 samen een hypothecaire geldlening bij de SNS Bank aangegaan van € 285.973,67.
iv. Op 10 januari 2002 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Roermond. De man heeft op 6 maart 2002 een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben de rechtbank op 16 april 2002 laten weten overeenstemming bereikt te hebben. De procureur van de man heeft de rechtbank op 26 juni 2002 bericht dat partijen overeengekomen zijn de echtelijke woning bij notariële akte aan de vrouw toe te scheiden zonder verplichting tot uitkering wegens overbedeling, waarbij de vrouw de hypothecaire verplichtingen voor haar rekening neemt onder vrijwaring van de man.
v. Bij beschikking van 22 augustus 2002 heeft de rechtbank Roermond de echtscheiding uitgesproken en onder meer bepaald dat de echtelijke woning, gelegen aan de [perceel] te [plaatsnaam], bij notariële akte wordt toegescheiden aan de vrouw zonder verplichting tot enige uitkering wegens overbedeling, waarbij de hypotheeklast op de echtelijke woning eveneens aan de vrouw wordt toegescheiden onder vrijwaring van de man.
vi. De echtscheidingsbeschikking is op 4 september 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
vii. De notariële akte van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en de akte van ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening zijn nimmer door de vrouw ondertekend.
viii. Bij brief van 2 juni 2008 heeft SNS Bank de man medegedeeld dat zijn woning is verkocht, dat er een aflossing heeft plaatsgevonden op de hypothecaire geldlening, dat er na verrekening van de hoofdsom(men) inclusief achterstand een tekort resteert van € 76.596,58 en dat hij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is, en heeft SNS Bank de man verzocht het tekort aan te zuiveren.
ix. Bij exploot van 27 maart 2009 heeft de deurwaarder op verzoek van SNS Bank aan de man bevel gedaan om € 88.888,87 te betalen. Voorts is er ten laste van de man conservatoir derdenbeslag gelegd onder het UWV.
4.2. Bij dagvaarding van 2 oktober 2009 heeft de man gevorderd:
1) voor recht te verklaren dat de vrouw gehouden is tot vergoeding aan de man van al datgene, rente en kosten daaronder begrepen, dat de man aan de SNS Bank voldoet en dient te voldoen ter zake van de hypothecaire restschuld;
2) primair: de vrouw te veroordelen aan de man een schadevergoeding te betalen van
€ 88.888,87, te vermeerderen met 5,6% rente per jaar vanaf 12 januari 2009 tot aan de dag van volledige voldoening, met dien verstande dat hetgeen de vrouw zelf rechtstreeks ten titel van de hypothecaire restschuld aan SNS Bank voldoet, op deze schadevergoeding in mindering strekt;
subsidiair: de vrouw te veroordelen aan de man te betalen ten titel van schadevergoeding elke maand een geldbedrag gelijk aan het geldbedrag dat de man ten titel van de hypothecaire restschuld aan SNS Bank voldoet, doch ten minste een bedrag van € 320,- per maand, zulks vanaf 1 mei 2009 tot aan de dag van volledige voldoening van deze hypothecaire restschuld;
3) de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.3.De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld – kort gezegd – dat aan de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 augustus 2002 nooit uitvoering is gegeven, zodat er geen sprake is van enig toerekenbaar tekortschieten van de vrouw ten opzichte van de man en daarmee evenmin van enige verplichting tot vergoeding van schade. Voorts heeft zij de hoogte van de vordering betwist.
4.4. De rechtbank heeft de verweren van de vrouw verworpen en de vorderingen van de man onder 2) primair en 3) toegewezen. De vordering van de man onder 1) heeft de rechtbank afgewezen. Volgens de rechtbank heeft de man geen recht en belang meer bij de door hem gevorderde verklaring voor recht, omdat het gevorderde reeds is toegewezen middels veroordeling van de vrouw tot betaling van € 88.888,87.
4.5. De vrouw kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Naast twee uitdrukkelijk genoemde grieven bevat de tweede alinea van de memorie van grieven de volgende zinsneden: “Appellante (…) wenst al het harerzijds [in het procesdossier in eerste aanleg] gestelde als woordelijk herhaald en ingelast beschouwd te zien. (…) Appellante wenst het geschil in volle omvang aan Uw Gerechtshof voor te leggen.”
4.6. De man heeft in hoger beroep verweer gevoerd en onder meer gesteld dat, gelet op de grieven I en II in de memorie van grieven, de rechtsstrijd in hoger beroep is beperkt tot de hoogte van de schadevergoeding die de vrouw volgens de rechtbank aan de man dient te betalen, en de kostenveroordeling.
4.7. Bij de beoordeling van de zaak neemt het hof het volgende tot uitgangspunt. De grenzen van het geschil in hoger beroep worden in beginsel bepaald door de appeldagvaarding, de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Voor zover tegen een eindbeslissing in eerste aanleg geen grief is aangevoerd, blijft deze buiten de rechtsstrijd behoudens de werking van de openbare orde en de devolutieve werking van het hoger beroep binnen het door de grieven ontsloten gebied.
Als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de appelrechter en de wederpartij, die immers moet weten waartegen zij zich heeft te verweren, voldoende kenbaar zijn.
De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt, naast andere, wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (vgl. HR 5 december 2003, NJ 2004, 76).
Of een appellant de gronden van het hoger beroep voldoende omschrijft wanneer hij volstaat met een verwijzing naar of herhaling van hetgeen door hem in eerste aanleg was gesteld, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van hetgeen door hem in eerste aanleg was gesteld, van hetgeen door de wederpartij daartegenover was gesteld, het resultaat van eventuele bewijsverrichtingen en de inhoud van de uitspraak van de rechter in eerste aanleg. Daarbij blijft onverkort de eis gelden dat uit de memorie van grieven of uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden de appellant oordeelt dat de door hem bestreden uitspraak onjuist is (vgl. HR 5 februari 1993, NJ 1993, 300).
4.8. Een en ander betekent voor het onderhavige geval het volgende. Waar het op aankomt is of voor de man en voor het hof voldoende duidelijk is wat de bezwaren van de vrouw zijn. Aangezien de vrouw in eerste aanleg verschillende verweren heeft gevoerd en de rechtbank in het bestreden vonnis meerdere oordelen heeft gegeven, is des te meer van belang te weten tegen welke oordelen de bezwaren van de vrouw zich richten; om die reden kan van haar nadere precisering worden gevergd. Door in de tweede alinea van de memorie van grieven in algemene bewoordingen te stellen dat al het harerzijds in het procesdossier in eerste aanleg gestelde als woordelijk herhaald en ingelast moeten worden beschouwd en dat het geschil in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd, om vervolgens tegen twee onderdelen van het vonnis concrete bezwaren aan te voeren, is naar het oordeel van het hof niet duidelijk of de vrouw ook nog tegen andere onderdelen van het bestreden vonnis wil opkomen, en zo ja tegen welke onderdelen.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan andere voldoende omschreven gronden slechts de hoogte van de schadevergoeding die de vrouw volgens de rechtbank aan de man dient te betalen en de kostenveroordeling door de vrouw in de memorie van grieven aan het hof ter beoordeling zijn voorgelegd.
4.9. Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding (grief I in appel) overweegt het hof het volgende. De vrouw stelt dat de schadevergoeding beperkt dient te blijven tot het bedrag dat de man daadwerkelijk aan de SNS Bank betaalt, aangezien niet is gezegd dat de man schade lijdt tot het bedrag waarvoor hij door de SNS Bank is aangesproken en onduidelijk is welk bedrag de man uiteindelijk aan de SNS Bank zal betalen. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist. Volgens de man moet de ingetreden schade worden begroot op € 88.888,87, zijnde het bedrag tot betaling waarvan de man door de SNS Bank is aangesproken. Was de vrouw de afspraak met de man nagekomen, dan had de schuld aan de SNS Bank nu geen deel uitgemaakt van zijn vermogen en dat met genoemd bedrag negatief beïnvloed, aldus de man.
Het hof overweegt allereerst dat het enkele feit dat de man door de SNS Bank is aangesproken tot betaling van de restant-hypotheekschuld nog niet betekent dat de vermogenspositie van de man is gewijzigd. Hij is immers nimmer door de SNS Bank uit zijn betalingsverplichting ontslagen, zodat de hypotheekschuld onderdeel van zijn vermogen is gebleven.
Het hof is van oordeel dat de ingetreden schade in dit geval niet meer beloopt dan het bedrag dat de man tot op heden aan de SNS Bank heeft betaald en hetgeen hij in de toekomst daadwerkelijk aan de SNS Bank zal betalen. Behalve het feit dat er, gelet op zijn geringe inkomen, een reële kans bestaat dat de man aan de vordering van de bank niet of slechts deels zal kunnen voldoen, zijn er zowel aan de zijde van de man als van de vrouw nog andere factoren die in de toekomst al dan niet een rol zouden kunnen spelen en de vordering van de bank – negatief dan wel positief – zouden kunnen beïnvloeden. Naar het oordeel van het hof staan deze reële kans en andere toekomstige onzekerheden er aan in de weg de schade nu te begroten op een hoger bedrag dan de man tot nu toe aan de SNS Bank heeft betaald en op hetgeen hij in de toekomst daadwerkelijk aan de SNS Bank zal betalen. De man is weer zoveel mogelijk in de toestand gebracht waarin hij vandaag de dag zou verkeren indien de vrouw de afspraak met de man was nagekomen, als zij hem het bedrag betaalt dat hij daadwerkelijk aan de SNS Bank heeft betaald en nog zal betalen.
Grief I van de vrouw slaagt in zoverre.
4.10. Vervolgens is de vraag aan de orde hoeveel de man daadwerkelijk aan de SNS Bank heeft betaald.
De man heeft gesteld dat hij met ingang van 1 mei 2009 door middel van het beslag dat op zijn uitkering is gelegd € 14,35 per dag op de vordering van de SNS Bank heeft betaald. De man heeft als productie 10 bij de dagvaarding in eerste aanleg overgelegd een verklaring derdenbeslag. Daaruit kan worden afgeleid dat onder de uitkeringsinstantie UWV conservatoir derdenbeslag is gelegd en dat de man op die wijze € 14,35 per dag aan de SNS Bank betaalt. Nu de vrouw de onderbouwde stelling van de man onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, gaat het hof ervan uit dat de man met ingang van 1 mei 2009 tot 1 mei 2011 dagelijks € 14,35 op de vordering van de SNS Bank heeft betaald. In totaal is dat een bedrag van € 10.489,85 (731 dagen maal € 14,35).
Het hof zal de vrouw veroordelen om ten titel van schadevergoeding (op grond van wanprestatie) aan de man te betalen het bedrag dat hij reeds tot 1 mei 2011 op de vordering van de SNS Bank heeft betaald, te weten € 10.489,85, en de bedragen die de man nadien op die vordering betaalt.
4.11. In eerste aanleg heeft de man onder 1) gevorderd om voor recht te verklaren dat de vrouw gehouden is tot vergoeding aan de man van al datgene, rente en kosten daaronder begrepen, dat de man aan de SNS Bank voldoet en dient te voldoen ter zake van de hypothecaire restschuld.
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende belang bij deze vordering en kan deze worden toegewezen.
4.12. Ten aanzien van de kostenveroordeling van de vrouw in eerste aanleg (grief II in appel) overweegt het hof het volgende. De vrouw stelt dat zij door de rechtbank ten onrechte in de kosten van de procedure is veroordeeld. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn en het geschil voortvloeit uit de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap had de rechtbank de proceskosten dienen te compenseren, aldus de vrouw. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
Het is aan het inzicht van de rechter die over de feiten oordeelt, overgelaten of grond bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.
In het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn, ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.13. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de vrouw gehouden is tot vergoeding aan de man van al datgene, rente en kosten daaronder begrepen, dat de man aan de SNS Bank voldoet en dient te voldoen ter zake van de hypothecaire restschuld;
veroordeelt de vrouw om aan de man als schadevergoeding wegens wanprestatie te betalen een bedrag van € 10.489,85, vermeerderd met de bedragen die de man vanaf 1 mei 2011 voldoet op de vordering van de SNS Bank;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2011.