Parketnummer : 20-004536-08
Uitspraak : 26 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 24 november 2008 in de strafzaak met parketnummer 03-702724-08 tegen:
[VERDACHTE S],
geboren te [geboorteplaats] op [dag] september 1974,
verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 jaren met aftrek van voorarrest, en zal beslissen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank ter zake.
Door en namens verdachte is – kort samengevat – vrijspraak bepleit. Subsidiair, in geval van bewezenverklaring, is oplegging van een lagere straf bepleit.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer L] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) [slachtoffer L] getrapt, geslagen en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer L] is overleden;
hij op of omstreeks 03 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het café 't Vlaegelke Markt 8, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer L], welk geweld bestond uit het trappen, slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp,op het hoofd en/of tegen het lichaam van [slachtoffer L] slaan, waarbij hij, verdachte, [slachtoffer L] heeft getrapt en/of (met die barkruk) heeft geslagen, welk door hem gepleegd geweld de dood van [slachtoffer L] ten gevolge heeft gehad;
hij op of omstreeks 03 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer L], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((onder meer) een hartstilstand en/of ernstig (hoofd-) letsel), heeft toegebracht, door opzettelijk genoemde [slachtoffer L] te trappen, te slaan en/of met een barkruk, in elk geval met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam te slaan, terwijl het feit de dood van [slachtoffer L] tengevolge heeft gehad.
Het hof stelt – evenals de rechtbank – vast dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) [slachtoffer L] met een barkruk dan wel met een hard voorwerp, op diens hoofd en/of tegen diens lichaam heeft geslagen, zoals ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Er zijn aan het verhandelde ter terechtzitting weliswaar aanwijzingen te ontlenen dat een medeverdachte een barkruk in de richting van [slachtoffer L] heeft bewogen/geduwd dan wel met een barkruk in de richting van diens lichaam heeft geslagen, maar het bewijs ontbreekt er voor dat [slachtoffer L] ook daadwerkelijk met die barkruk is geraakt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 februari 2008 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer L] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders [slachtoffer L] getrapt en geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer L] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A.
Door de verdediging is ten verwere betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet als medepleger van het tegen [slachtoffer L] gebruikte geweld kan worden aangemerkt. Hij heeft zelf immers geen geweld tegen hem gebruikt en hem geslagen noch geschopt. Verdachte heeft [slachtoffer L], die een vechthouding jegens hem – verdachte – aannam en hem probeerde te schoppen, slechts weggeduwd, waarbij beiden bijna ten val kwamen. Vervolgens is verdachte naar buiten gegaan.
Subsidiair: in het geval het hof van oordeel mocht zijn dat verdachte wel aanwezig is geweest bij het slaan en schoppen van [slachtoffer L] en/of daaraan heeft deelgenomen, kan verdachte niet als medepleger van de doodslag worden aangemerkt. Hij had immers geen opzet op de dood van [slachtoffer L]. Zijn opzet was er op gericht om [slachtoffer L] van zich af te houden. Hij kon zich vervolgens niet van het daarna door anderen gepleegde geweld distantiëren, omdat daartoe de tijd ontbrak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
B.
Het hof stelt voorop dat met het gebruik als bewijsmiddel van vele van de zich in het procesdossier bevindende verklaringen van getuigen terughoudendheid moet worden betracht. Het gaat hier om een kortdurende, hevige vechtpartij met meerdere deelnemers, die heeft plaatsgevonden in een café waarbij het zicht van meerdere getuigen beperkt werd door obstakels in dat café en door andere aanwezigen. Veel getuigen hadden alcohol gebruikt.
Tegen deze achtergrond overweegt het hof het volgende.
C.
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte op 3 februari 2008 deel uitmaakte van een groep personen die café ’t Vlaegelke te Geleen hebben bezocht. Tot die groep behoorde – onder meer – [medeverdachte P1] en [medeverdachte P2], [medeverdachte D], [medeverdachte H], [de heer S] en [medeverdachte C].
Uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van de getuigen [getuige F], [getuige H], [getuige V1], [getuige B], [getuige V2] en [getuige V3] blijkt dat bij de vechtpartij meerdere personen uit voornoemde groep, waaronder verdachte, betrokken waren.
1.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij op 3 februari 2008 in café ‘t Vlaegelke te Geleen was en uit zijn verklaring volgt dat hij zich in de directe nabijheid van het latere slachtoffer [slachtoffer L] bevond.
2.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat:
- waar [getuige V1] in zijn verklaring van 10 februari 2008 spreekt over “de kale Molukker”, hij daarmee verdachte bedoelt;
- waar [getuige V3] in zijn verklaring van 11 februari 2008 spreekt over de kale Molukse jongen met de tatoeages in zijn nek, hij daarmee verdachte bedoelt.
3.
Getuige [getuige V1] heeft op 10 februari 2008 een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij op 3 februari 2008 achter de bar van café ’t Vlaegelke stond. Op een gegeven moment heeft hij gezien dat [slachtoffer L] het café in kwam gestormd en op een kale Molukker afvloog. Voordat hij die kale Molukker had aangeraakt werd hij al door die kale Molukker met een vuist hard geslagen. Hij zag meteen dat het groepje (hof: bestaande uit) [medeverdachte P1], [medeverdachte H] (hof: [medeverdachte H]) en [medeverdachte D] (hof: [medeverdachte D]) erop af kwam gerend. Zij bevonden zich achter in het café. Hij zag dat deze personen op [slachtoffer L] afvlogen en hem aanvielen en hem vervolgens met vuisten meerdere malen op zijn gezicht en lichaam sloegen. Wie er allemaal exact geslagen heeft weet hij niet; hij denkt allemaal want hij zag meerdere vuisten die [slachtoffer L] sloegen. Hij weet in ieder geval zeker dat [medeverdachte D] geslagen heeft, dat heeft hij heel duidelijk gezien. [slachtoffer L] is voor de bar op de grond gevallen. [getuige V1] zag [medeverdachte H], [medeverdachte D], [medeverdachte P1] en de kale Molukker trappende bewegingen maken in de richting van waar [slachtoffer L] lag. Hij zag dat deze mannen aan het trappen waren door de schokkende bewegingen van hun lichamen. De barhoogte was ongeveer tot het middenrif van het meeste van die mannen dus door (hof: uit) hun bewegingen kon hij duidelijk opmaken dat zij aan het trappen waren naar [slachtoffer L], die voor hen op de grond lag. Hij schrok zich kapot van dat geweld en dacht dit gaat helemaal mis. De mannen trapten heel hard in de richting van [slachtoffer L] die op de grond lag en snel achter elkaar.
Het hof acht voornoemde verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Niet alleen vindt deze verklaring bevestiging in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige F], [getuige H], [getuige B], [getuige V3] en [getuige V2], maar ook heeft [getuige V1] in de kern gelijkluidend verklaard omtrent zijn waarnemingen die avond – zoals tot het bewijs gebezigd – bij gelegenheid van zijn verklaringen bij de rechter-commissaris d.d. 25 april 2008 en d.d. 2 maart 2011.
4.
Getuige [getuige V3] heeft bij de rechter-commissaris op 11 februari 2008 verklaard dat hij op 3 februari 2008 werkzaam was in café ’t Vlaegelke. Die avond is een groep binnen gekomen, bestaande uit [medeverdacht P1] en [medeverdachte P2], een kale, Molukse jongen met tatoeages in zijn nek, een grote, blanke, dikkere jongen en nog een aantal anderen die er bij hoorden. Hij ziet [slachtoffer L] naar binnenkomen, die iets tegen die kale jongen met de tatoeages in zijn nek zegt. Die kale sloeg [slachtoffer L] en dan begint de rest, behalve [medeverdachte P2], zich er mee te bemoeien. De kale geeft [slachtoffer L] eerst twee of drie klappen. Ook de blanke met de staart heeft hem toen geslagen. De rest is erbij gekomen en ze hebben [slachtoffer L] geslagen en geschopt. Als [getuige V3] wordt gevraagd wie er allemaal hebben geslagen en getrapt, noemt hij onder meer de jongen met het kale hoofd met de tatoeages in de nek.
Het hof acht voornoemde verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Niet alleen vindt deze verklaring bevestiging in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige V1], [getuige F], [getuige H], [getuige B] en [getuige V2], maar ook heeft [getuige V3] in de kern gelijkluidend verklaard omtrent zijn waarnemingen die avond – zoals tot het bewijs gebezigd – bij gelegenheid van zijn verklaringen bij de politie d.d. 3 maart 2008 en de rechter-commissaris d.d. 26 augustus 2008, 1 oktober 2008 en 17 maart 2010.
5.
Getuige [getuige F] heeft volgens haar verklaring van 25 februari 2008 gezien dat op 3 februari 2008 een groep mensen, waar [medeverdachte P1] deel van uitmaakte, café ’t Vlaegelke aan de Markt te Geleen zijn binnengekomen. Opeens ziet zij bij de bar een ophoping van mensen, die heel snel naar elkaar toe renden. Met die mensen bedoelt ze de groep die ze eerder had zien binnenkomen. Ze ziet dat [medeverdachte P1] haar met een vaart passeert en een trappende beweging met zijn onderlichaam maakt en ook een slaande beweging met zijn rechterarm in de richting van een man (het hof: [slachtoffer L] ) die op de hoek van de bar staat. Ze ziet dat die man door meerdere personen uit de groep wordt geslagen, waarbij de man min of meer omsingeld wordt door de groep. Ze ziet meerdere vuisten de man slaan en ziet dat de man hierdoor wordt geraakt. [getuige F] verklaart voorts dat ze ziet dat die man letterlijk wordt neergeslagen en op de grond valt. Ze gaat er dan wat dichter bij staan en ziet dat de man die door de groep is geslagen op de grond voor de bar ligt. Ze ziet dat de armen van de man er stil bijliggen en hij zijn gezicht niet afschermt. De man ligt er heel stil bij. Ze ziet meteen dat een viertal benen met brute kracht op de man in aan het trappen zijn, waarbij de man zich niet weert en de mannen gewoon doorgaan met het trappen op die man. De mannen die de man trappen moeten dezelfde mannen zijn die de man eerder hadden geslagen, aldus [getuige F], want ze ziet dat niemand van de plaats is vertrokken. Ze ziet minimaal 4 personen de man met brute kracht trappen. Ze ziet dat de man eenmaal hard op zijn hoofd werd getrapt, meerdere malen op zijn borst en buik en enkele malen op zijn benen. Ze ziet dat er heel vaak op de man wordt ingetrapt en heel snel achter elkaar. Ze verklaart: ik was helemaal gefixeerd op het trappen van die groep omdat ik het zo shockerend vond, zoveel geweld. Ik schrok hier zo van, ik hield mijn adem gewoon in. Ik vond het zo erg. Die man op de grond werd zo hard en met zoveel geweld getrapt terwijl hij bewusteloos was. Hij heeft zich geen enkele keer afgeweerd met zijn armen of zo. Hij lag er gewoon de hele tijd levenloos bij.
Het hof acht voornoemde verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Die verklaring van [getuige F] vindt immers bevestiging in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige H], [getuige V1], [getuige B], [getuige V3] en [getuige V2]. Dat zij zich daarbij heeft vergist omtrent de positie van [slachtoffer L] op de grond (anders dan zij verklaard heeft lag deze immers met zijn hoofd in de richting van de muur waartegen de gokautomaten waren geplaatst) maakt dat niet anders. Het hof acht dat van ondergeschikt belang. Voorts heeft het hof nog in aanmerking genomen dat [getuige F] in haar verklaring bij de rechter-commissaris van 24 april 2008 in de kern gelijkluidend heeft verklaard over hetgeen zij heeft waargenomen. Een uitzondering hierop is de omstandigheid dat zij heeft gezien dat [medeverdachte P1], nadat hij naar voren rende, die man sloeg en dat die klap raak was. Dát maakt haar verklaring evenwel niet onbetrouwbaar. Het hof bezigt het gedeelte van haar verklaring bij de rechter-commissaris, te weten: het raak zijn van de klap, niet tot het bewijs.
6.
Getuige [getuige H] heeft volgens haar verklaring van 26 februari 2008, terwijl zij op 3 februari 2008 van buiten het café ’t Vlaegelke aan de Markt te Geleen door het raam naar binnen keek, gezien dat een groep van vijf mannen een haar onbekende man in elkaar aan het slaan en aan het schoppen was. Later hoorde ze dat die onbekende man [slachtoffer L] was genaamd. De mannen stonden rondom [slachtoffer L] en ze zag dat al deze mannen hem aan het slaan en schoppen waren. Ze sloegen duidelijk zo hard mogelijk met hun vuisten en ze zag ook duidelijk dat die mannen [slachtoffer L] met veel kracht aan het trappen waren. Door die vuistslagen werd hij voornamelijk tegen zijn hoofd geraakt. Ze trapten hem overal waar men (hof: ze) hem kon raken. Ze zag duidelijk, terwijl hij geslagen en geschopt werd, dat zijn lichaam heen en weer bewoog en dat hij zich niet verweerde. Terwijl hij helemaal niet meer bewoog werd hij toch nog door die groep van 5 mannen getrapt. Bij een fotoconfrontatie heeft zij [medeverdachte P1] herkend als één van de mannen [slachtoffer L] hebben mishandeld.
Het hof acht voornoemde verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Niet alleen vindt deze verklaring bevestiging in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige F], [getuige V1], [getuige B], [getuige V3] en [getuige V2], maar ook heeft [getuige H] in de kern gelijkluidend verklaard bij gelegenheid van haar verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 16 maart 2010. Dat [getuige H] zich mogelijk heeft vergist over de exacte plaats in het café waar een en ander zich heeft afgespeeld maakt dat niet anders. In haar verklaringen omtrent de aard van de geweldshandelingen en de betrokkenheid van [medeverdachte P1] en vier andere mannen daarbij is zij consistent.
Het hof stelt voorts nog vast dat de rechtbank bij gelegenheid van de op 9 oktober 2008 in café ’t Vlaegelke gehouden schouw heeft vastgesteld dat zowel door de onderste ruiten (het betreft zogenaamde “glas in lood” ramen) als door de bovenste ruiten in de ramen van de voorgevel van het café naar binnen gekeken kan worden en dat – afhankelijk van de gekozen positie – zicht kan worden verkregen op het podium en de ruimte achter het portaal van café ’t Vlaegelke. Indien de raadsvrouwe heeft bedoeld te stellen dat de verdachte door de “glas in lood” ramen niet heeft kúnnen waarnemen hetgeen zij verklaart te hebben waargenomen, is dat gelet op vorenstaande derhalve onjuist.
7.
Getuige [getuige B] heeft in zijn verklaring van 26 februari 2008 verklaard dat een vijftal personen in een halve cirkel om [slachtoffer L] heen stond toen deze op de grond lag en dat [slachtoffer L] door de groep werd getrapt. Die trappende bewegingen werden zowel van boven naar beneden als van achter naar voren gemaakt. Hij dacht op een gegeven moment: stop nou eens met schoppen/trappen, want hij beweegt niet meer.
8.
Getuige [getuige V2] heeft op 25 februari 2008 een verklaring afgelegd. Hij geeft gezien dat er om de man die inmiddels op de grond lag een groep mannen stond. Het betrof ongeveer tussen de 4 en 6 mannen. Precies weet hij dat niet meer. Hij zag dat de mannen de man die op de grond lag aan het schoppen en aan het slaan waren. Hij zag dat hij tegen het hoofd werd geraakt. Hij zag dat er vol werd door geschopt, daar bedoelt hij mee dat de schoppen met kracht werden uitgevoerd. Bij de rechter-commissaris heeft hij op 24 april 2008 gelijkluidend verklaard en heeft toen nog aangegeven dat hij heel goed heeft gezien dat de man tegen het hoofd werd geraakt, maar niets kan zeggen over de persoon die het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt.
D.
Op grond van het vorenstaande als weergegeven onder C.1. tot en met C.8. – in onderling verband en samenhang, ook met overige bewijsmiddelen, bezien – is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de verdachte – anders dan volgt uit zijn eigen verklaring hieromtrent – een aanzienlijke rol heeft gespeeld in het jegens [slachtoffer L] uitgeoefende geweld, zowel met betrekking tot het slaan als met betrekking tot het trappen van [slachtoffer L] en dat hij in een bewuste, nauwe en volledige samenwerking met de andere mededaders betrokken is geweest bij het primair bewezen verklaarde feit.
Het verweer faalt derhalve in zoverre.
E.
Verdachte en zijn mededaders hebben blijkens de bewijsmiddelen het slachtoffer meermalen met kracht geslagen en getrapt en hem daarbij ook op/tegen het hoofd geraakt, onder andere terwijl hij weerloos op de grond lag. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het aldus uitgeoefende geweld komt te overlijden aanmerkelijk. De gedragingen van verdachte en zijn mededaders waren dan ook geëigend om het slachtoffer zodanig letsel toe te brengen, dat hij daaraan zou kunnen overlijden. Elk weldenkend mens zal zich dit realiseren. Van omstandigheden waarom dit in onderhavig geval niet zou gelden voor verdachte, is niet gebleken.
De gedragingen van verdachte en zijn mededaders kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het van het leven beroven van [slachtoffer L], dat het – behoudens contra-indicaties, waarvan in onderhavig geval niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer L] als gevolg van zijn en zijn mededaders bewezen verklaarde handelen zou overlijden en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Het andersluidende verweer van de raadsvrouwe wordt verworpen.
F.
1.
De raadsvrouwe heeft nog aangevoerd dat van belang zou zijn door welke geweldshandeling het fatale letsel bij [slachtoffer L] is ontstaan. Zij heeft betoogd dat uit de bevindingen van de patholoog-anatoom blijkt dat het dodelijk letsel moet zijn ontstaan door een slag of stomp tegen het hoofd van [slachtoffer L] toen deze nog rechtop stond. Om die reden zou de opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer L] ontbreken.
2.
[Slachtoffer L] is op 16 februari 2008 overleden. De doodsoorzaak was een verscheuring van de onderste slagader van de kleine hersenen als gevolg van botsend geweld op het hoofd.
Naast de verscheuring van de onderste slagader van de kleine hersenen had [slachtoffer L] uitgebreide bloeduitstortingen op het hoofd in de schedelhuid, alsmede uitgebreide breuken in het dak van de oogkas rechts en een haarbreuk in de onderste delen van het voorhoofdsbot rechts en kleine breuken in het dak van de oogkas links. Al deze verwondingen waren ontstaan bij leven, ten gevolge van botsend geweld op het hoofd.
3.
De patholoog-anatoom heeft verklaard dat een verscheuring van de ader ontstaat bij voldoende rek op het bloedvat. Daarvoor is een plotselinge, krachtige, draaiende hoofdbeweging nodig. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de patholoog-anatoom desgevraagd verklaard dat het mogelijk is dat een scheuring ontstaat als gevolg van één gerichte (vuist)slag en ook als gevolg van het tegen het hoofd schoppen/trappen van iemand die op de grond ligt, mits het hoofd een voor de verscheuring van de ader vereiste beweging als hiervoor omschreven kan maken. Dát het hoofd van verdachte zodanig gefixeerd tegen de rand van de bar zou hebben gelegen, dat die beweging van het hoofd niet mogelijk zou zijn geweest, is niet aannemelijk geworden. De stelling van de raadsvrouwe dat
uit de bevindingen van de patholoog-anatoom blijkt dat het dodelijk letsel moet zijn ontstaan door een slag of stomp tegen het hoofd van [slachtoffer L] toen deze nog rechtop stond is derhalve niet juist.
Het verweer faalt dan ook in zoverre.
4.
Het staat naar het oordeel van het hof vast dat [slachtoffer L] het fatale letsel heeft opgelopen tijdens het door verdachte en zijn mededaders slaan of trappen van [slachtoffer L] tegen het hoofd. Nu verdachte, zoals hiervoor onder D is overwogen, een zodanige rol heeft gespeeld in het jegens [slachtoffer L] uitgeoefende geweld, zowel met betrekking tot het slaan als met betrekking tot het trappen van [slachtoffer L], dat daaruit volgt dat hij in een bewuste, nauwe en volledige samenwerking met de andere mededaders betrokken is geweest bij het jegens [slachtoffer L] gebruikte geweld, wordt het fatale letsel van [slachtoffer L] (ook) aan verdachte toegerekend. Het is daarbij niet van belang wie van de geweldplegers de fatale klap dan wel trap tegen het hoofd heeft gegeven.
Het verweer faalt derhalve ook voor het overige.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan hiervoor is weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Daarmee heeft hij [slachtoffer L] beroofd van het meest fundamentele recht van een mens, namelijk het recht op leven. Dit heeft op een gewelddadige wijze plaatsgevonden, waarbij verdachte en zijn mededaders het slachtoffer zijn blijven trappen ook toen deze bewusteloos op de grond lag. Er is sprake geweest van een geweldsexplosie zonder enige noemenswaardige aanleiding. Het hof rekent dat verdachte (en zijn mededaders) zwaar aan.
Het overlijden van [slachtoffer L] heeft groot leed teweeggebracht bij zijn nabestaanden, die bovendien geruime tijd in onzekerheid hebben moeten verkeren over zijn lot.
Doordat de geweldshandelingen openlijk in een café plaatsvonden ten overstaan van het uitgaanspubliek, heeft dit gebeuren een grote maatschappelijke impact gehad. Het is te verwachten dat hierdoor de algemene gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving in negatieve zin worden beïnvloed.
In strafverzwarende zin heeft het hof er rekening meegehouden dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 april 2011 eerder terzake van geweldsdelicten, waaronder meerdere diefstallen met geweld (overvallen) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanmerkelijke duur met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de raadsvrouwe bepleit, een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof is, met de raadsvrouwe, van oordeel dat er sprake is geweest van een lange duur van de behandeling van onderhavige kwestie in hoger beroep. Die behandeling is immers niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep afgerond. Dat is evenwel geheel te wijten geweest aan de uitvoering van het door het hof toegewezen verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen. Om die reden ziet het hof geen aanleiding om een schending van artikel 6 EVRM vast te stellen die zou moeten leiden tot strafvermindering.
Dat het horen van met name de getuigen [getuige V4] en [getuige V1], om – ook voor de verdediging – niet op voorhand te verwachten redenen lange tijd op zich heeft laten wachten, maakt dat niet anders.
De vordering van de benadeelde partij, [de heer L1] en [mevrouw L1]
De benadeelde partij, [de heer L1] en [mevrouw L1], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 719,48, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Deze vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij, [de heer L1] en [mevrouw L1], als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot voormeld bedrag van EUR 719,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte (en zijn mededaders) zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [mevrouw L2]
De benadeelde partij [mevrouw L2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Deze vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij, [mevrouw L2], als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot voormeld bedrag van EUR 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat de vordering van [mevrouw L2] identiek is aan die van de benadeelde partij [de heer L2], zodat voldoening van de vordering van [mevrouw L2], verdachte en zijn mededaders bevrijdt van de voldoening van de vordering van [de heer L2].
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte (en zijn mededaders) zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [de heer L2]
De benadeelde partij [de heer L2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Deze vordering duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij, [de heer L2], als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot voormeld bedrag van EUR 5.685,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof merkt daarbij op dat de vordering van [de heer L2] identiek is aan die van de benadeelde partij [mevrouw L2], zodat voldoening van de vordering van [de heer L2], verdachte en zijn mededaders bevrijdt van de vordering van [mevrouw L2].
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte (en zijn mededaders) zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [de heer L1] en [mevrouw L1], toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag te betalen van EUR 719,48 (zevenhonderdnegentien euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij, [de heer L1] en [mevrouw L1], gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [de heer L1] en [mevrouw L1], wonende te [adres], Geleen, aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 719,48 (zevenhonderdnegentien euro en achtenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [mevrouw L2] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag te betalen van EUR 5.685,61 (vijfduizendzeshonderdvijfentachtig euro en eenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [mevrouw L2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [mevrouw L2], wonende te [adres], Noordwijk, aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.685,61 (vijfduizendzeshonderdvijfentachtig euro en eenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [de heer L2] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd een bedrag te betalen van EUR 5.685,61 (vijfduizendzeshonderdvijfentachtig euro en eenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 februari 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [de heer L2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [de heer L2], wonende te [adres], Geleen, aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 5.685,61 (vijfduizendzeshonderdvijfentachtig euro en eenenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 63 (drieënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) de vordering van de benadeelde partij [de heer L2] heeft/hebben voldaan, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [mevrouw L2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [mevrouw L2] daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [de heer L2] in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. E.A.A.M. Pfeil,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 26 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F. van Es en mr. E.A.A.M. Pfeil zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.