4.3.3. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis overwogen:
i) dat uit de aanduiding van [B.] als procespartij in de (hof: kop van de) dagvaarding niet blijkt dat zij niet alleen optreedt als eiseres voor zichzelf, maak ook in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [E.], maar dat zulks wel uit de inhoud van de dagvaarding volgt, zodat [A.] daardoor niet is geschaad;
ii) dat vaststaat dat [A.] onherroepelijk wegens moord op de ouders van [B.] is veroordeeld en dat zulks ook een onrechtmatige daad jegens [B.] oplevert;
iii) dat de kosten van de lijkbezorging nu deze niet door [A.] zijn weersproken op grond van art. 6:108 lid 2 BW voor toewijzing gereed liggen;
iv) dat ook het handelen van [A.] jegens [E.] een onrechtmatige daad oplevert en dat de reis- en verblijfkosten, die [B.] heeft moeten maken om [E.] te bezoeken, nu deze niet zijn weersproken op grond van artikel 6:107 lid 1 BW voor vergoeding in aanmerking komen;
v) dat de vordering inzake de kosten wegens de beëindiging van de bedrijfsvoering kosten betreffen die niet op grond van art. 6:108 BW voor vergoeding in aanmerking komen;
vi) dat de door [B.] gevorderde immateriële schade, zijnde shockschade, niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat [B.] heeft nagelaten te stellen waar, wanneer en onder welke omstandigheden zij het handelen van [A.] ten aanzien van haar ouders en [E.] heeft waargenomen, terwijl zij evenmin heeft onderbouwd welke geestelijk letsel zij heeft opgelopen, zodat niet kan worden beoordeeld of is voldaan aan de vereisten als gesteld in de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240 en HR 9 oktober 2009, LJN BI8583) en dat deze schade ook niet op andere door [B.] genoemde gronden voor vergoeding in aanmerking komt;
vii) dat inzake de materiële schade van [E.], [B.] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in ieder geval tot het moment van het nemen van de conclusie van repliek schade is geleden, terwijl niet valt in te zien dat de door de ziektekostenverzekeraar van [E.] betaalde ziektekosten moeten worden beschouwd als materiële schade van [E.]; deze schade wordt derhalve afgewezen;
viii) dat wel aannemelijk is dat [E.] in de toekomst door het onrechtmatig handelen van [A.] materiële schade zal ondervinden zodat die vordering voor het overige zal worden toegewezen;
ix) dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade van [E.], zowel ten aanzien van de schade die zij heeft geleden doordat zij met een pistool door het hoofd is geschoten als ten aanzien van de shockschade die zij heeft geleden doordat zij getuige is geweest van het feit dat haar grootouders zijn vermoord, kan worden toegewezen;
x) dat [A.] erkent de koopprijs van de BMW contant te hebben betaald, dat als onbetwist vaststaat dat na de ontdekking van de moord de bedoelde koopprijs van € 9.500,00 niet is aangetroffen en dat [A.] daarvoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven, zodat aannemelijk is dat [A.] dat geld weer heeft meegenomen en aldus onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit betekent dat de subsidiaire vordering toewijsbaar is.
De rechtbank heeft daarop in het vonnis van 30 december 2009, kort samengevat:
1) [A.] veroordeeld om aan [B.] te betalen een bedrag van € 24.020,36 (de kosten van de lijkbezorging) en een bedrag van € 3.461,28 (reis- en bezoekkosten), te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW, telkens vanaf 15 juni 2005 tot aan de dag van volledige voldoening;
2) voor recht verklaard dat [A.] aansprakelijk is voor de door [E.] na 14 januari 2009 (de dag waarop de conclusie van repliek is genomen) geleden en nog te lijden materiële schade uit hoofde van de jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente,
3) voor recht verklaard dat [A.] aansprakelijk is voor de door [E.] geleden en nog te lijden immateriële schade uit hoofde van de jegens haar gepleegde onrechtmatige daad, eveneens nader op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente,
4) [A.] veroordeeld om aan [B.] te betalen een bedrag van € 9.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf 13 juli 2003 tot de dag van volledige voldoening.