GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.076.416
arrest van de tweede kamer van 3 mei 2011
de besloten vennootschap Holding [X.] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap [Y.] Holding I B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.J. Stollenwerck,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder zaaknummer/ rolnummer 92904/HA ZA 09-267 gewezen vonnis in het incident van 22 september 2010 tussen appellante - [X.] - als eiseres in het incident en geïntimeerde - [Y.] - als verweerster in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In de appeldagvaarding heeft [X.], onder overlegging van producties, vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof bij incidenteel arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, kort gezegd, haar incidentele vordering alsnog zal toewijzen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
2.3. [X.] heeft daarop een akte genomen. [Y.] heeft uitstel gevraagd voor het nemen van een antwoordakte, welk uitstel haar op de voet van artikel 2.25 van het rolreglement is geweigerd.
2.4.Partijen hebben de processtukken overgelegd voor uitspraak.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hiervoor naar de appeldagvaarding.
4.1. In dit hoger beroep gaat het om het volgende.
4.1.1.Op 24 oktober 2007 heeft [X.] alle aandelen in de werkmaatschappij [X.] verkocht en geleverd aan [Y.]. Op 26 maart 2009 heeft [Y.] [X.] gedagvaard voor de rechtbank Roermond. [Y.] heeft in die procedure [X.] een schadevergoeding gevorderd van € 470.967,41, vermeerderd met rente en kosten. Primair heeft zij daartoe gesteld dat [X.] de garanties uit de koopovereenkomst heeft geschonden; subsidiair heeft [Y.] een beroep gedaan op dwaling.
4.1.2.Nadat de rechtbank [Y.] bij vonnis van 26 mei 2010 had toegelaten tot bewijslevering, heeft [X.] bij wege van incident gevorderd dat [Y.] op de voet van het bepaalde in artikel 843a Rv, uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding in de zin van artikel 223 Rv wordt veroordeeld om in digitale vorm afschriften aan haar te verstrekken van:
- de complete jaarrekeningen en het grootboek van de vennootschap over 2007 en 2008;
- het grootboek van de vennootschap over 2007 en 2008;
- de maandoverzichten van alle projecten die liepen in 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008;
- overzichten van het aantal verantwoorde dagen per persoon/aantal dagen algemeen per persoon betreffende de periode 2005 t/m 2008;
- alle door de vennootschap verzonden facturen in de periode 2005 t/m 2008;
- een specificatie van het aantal uren dat de vennootschap volgens [Y.] heeft besteed aan het afronden van de lopende projecten.
4.1.3. Bij het bestreden vonnis in het incident heeft de rechtbank de vordering van [X.] afgewezen. In het vonnis in het incident is niet bepaald dat afzonderlijk hoger beroep van dat vonnis is toegestaan. De rechtbank heeft verstaan dat de hoofdzaak staat gepland op 8 oktober 2010 voor het horen van getuigen aan de zijde van [Y.].
4.2.Met de vijf grieven komt [X.] op tegen de afwijzing van haar incidentele vordering. [Y.] voert bij memorie van antwoord in de eerste plaats als verweer dat [X.] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat van het bestreden vonnis in het incident geen hoger beroep open staat. In reactie hierop voert [X.] in haar akte aan dat zij de vordering uitdrukkelijk heeft ingesteld als voorlopige voorziening in de zin van artikel 223 Rv en dat daarvan ingevolge artikel 337 lid 1 Rv hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.
4.3.Het hof overweegt als volgt.
4.3.1.Artikel 337 lid 1 Rv bepaalt dat van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening is getroffen of geweigerd, hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen. De vraag is of het bestreden vonnis in het incident moet worden aangemerkt als een provisioneel vonnis. Voor het antwoord op deze vraag dient te worden bezien of de geweigerde voorziening naar inhoud en strekking is te beschouwen als een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv. Een provisionele vordering op grond van artikel 223 Rv strekt er toe om voor de duur van de aanhangige hoofdprocedure voorlopige maatregelen te treffen. Deze vordering dient samen te hangen met de hoofdvordering en de eisende partij dient daarbij voldoende belang te hebben.
[X.] vordert afgifte van de hiervoor onder r.o. 4.1.2 vermelde stukken. Hoewel zij afgifte vordert “bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding”, is deze vordering naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een provisionele vordering in de hiervoor bedoelde zin. Allereerst omdat een vordering tot het afgeven van gegevens op daartoe geschikte gegevensdragers naar haar aard niet kan worden beschouwd als een voorziening die werking heeft voor de duur van het geding. Aan de vordering tot afgifte is immers onomkeerbaar voldaan zodra toegang tot de betreffende gegevens(dragers) is verschaft. Daarnaast geldt dat het, anders dan [X.] meent, gaat om een vordering die betrekking heeft op de voortgang en/of instructie van de zaak. Een beslissing op een dergelijke vordering valt volgens HR 22 januari 2010, LJN BK1639, r.o. 3.4.3, niet onder de uitzondering van artikel 337 lid 1 Rv. Het bestreden vonnis kan niet worden aangemerkt als een provisioneel vonnis.
4.3.2.Nu het dictum van het bestreden vonnis evenmin een beslissing inhoudt die ten opzichte van (een van) de partijen is aan te merken als een beslissing waarmee aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde - waaronder moet worden verstaan: de rechtsvordering die inzet is van het geding (zie HR 22 januari 2010, LJN BK1639, r.o. 3.3.2) - een einde wordt gemaakt, betekent het voorgaande dat de bestreden beslissing waarbij de bij wege van incident in de bodemzaak ingestelde (primair) op art. 843a Rv gebaseerde vordering is afgewezen, als een (gewoon) tussenvonnis moet worden aangemerkt. Op grond van het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis, niet zijnde een provisioneel vonnis, uitgesloten, tenzij de rechter die de uitspraak heeft gedaan hetzij in de bestreden tussenuitspraak zelf hetzij bij afzonderlijke beslissing op een binnen de beroepstermijn gedaan daartoe strekkend verzoek, afzonderlijk hoger beroep van dat vonnis heeft toegestaan. Bij gebreke van een zodanige beslissing van de rechter die de bestreden tussenuitspraak heeft gedaan, dient de appellant die tussentijds beroep instelt, in dit beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zo nodig ambtshalve (zie HR 14 juli 2006, NJ 2006, 432).
4.3.3.Nu niet is gebleken van enige bepaling door de rechtbank - in het bestreden vonnis of bij latere beslissing op een tijdig door een van partijen daartoe gedaan verzoek - dat van het vonnis in het incident van 22 september 2010 afzonderlijk hoger beroep is toegestaan, dient [X.] in het door haar ingestelde appel niet-ontvankelijk te worden verklaard. [X.] heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat zij ondanks het voorgaande ontvankelijk is in haar tussentijds hoger beroep. Haar stelling dat zij niet in staat is om zich voldoende tegen de vordering van [Y.] te verweren als zij niet over de gevraagde bescheiden kan beschikken, kan niet als zodanig gelden omdat de rechtbank hiermee rekening kan houden en zo nodig [Y.] op de voet van artikel 22 Rv kan bevelen deze bescheiden over te leggen.
4.3.4.[X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Op vordering van [Y.] zal de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het vonnis in het incident van de rechtbank Roermond van 22 september 2010;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Y.] tot aan deze uitspraak begroot op € 640,-- aan verschotten en op € 894,-- aan salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 mei 2011.