4.6.1. AJB stelt, zo begrijpt het hof, dat door de telefonische bestelling door [Y.] en haar daaropvolgende orderbevestiging van 20/21 april 2005 de koopovereenkomst tot stand is gekomen. [X.] hebben niet op de orderbevestiging gereageerd, maar dat had AJB – zo blijkt uit de getuigenverklaring van [A.] – ook niet verwacht (“in onze handel kennen wij geen tegenbevestiging van de wederpartij”).
4.6.2. Naast de in r.o. 4.1.2. genoemde leverbon en het in r.o. 4.13. genoemde inspectierapport zijn door partijen nog de volgende relevante producties overgelegd (in chronologische volgorde):
- een factuur d.d. 13 mei 2005 van AJB, geadresseerd aan [X.], voor sinaasappelen, in totaal tot een bedrag van € 142.811,26. De factuur vermeldt: “Betaling binnen 21 dagen” (prod. 3 AJB) en zeven betalingsherinneringen ter zake deze factuur (gezonden tussen 16 juni 2005 en 28 juli 2005) (prod. 7 AJB)
- een fax van 8 juni 2005 van AJB aan [X.] waarin onder meer staat:
“ Je weet, dat ik de hele bende heb voorgefinancierd, dus ik zou graag de rekening betaald krijgen. Zoals ik je voorgesteld heb, lagen de sinaasappelen vrij tot eind Juni. Vanaf die datum liggen ze voor jou rekening. Wij hebben in de tussentijd ongeveer 10 pallets weggeladen.” (prod. bij p-v 30 januari 2007)
- rekeningen van opslagbedrijf [D.] aan [X.] d.d. 17 en 23 juni 2005 en de bijbehorende creditnota van 4 juli 2005 (bijlage bij prod. 13 AJB);
- de aanmaning van 23 juni 2005 van AJB is door [Y.] aan AJB op 24 juni 2005 per fax teruggezonden, voorzien van de handgeschreven opmerking: “[A.] je weet zelf wel hoe het zit [Y.]” (prod. bij cva)
- een fax van [A.] aan [Y.] d.d. 14 juli 2005 met daarin de volgens hem op 28 juni gemaakte afspraken:
“ Tot eind juni neem ik alle opslagkosten van de sinaasappelen voor mijn rekening. Dezelfde week zouden alle sinaasappelen verladen zijn, dus 1 juli. De uitstaande rekening zou worden voldaan. Wij zouden beiden kijken om de best mogelijke prijs te krijgen voor de nog resterende sinaasappelen.
Ik heb nu de mogelijkheid (..) om al de sinaasappelen, die je nog niet hebt verladen, te verkopen.(..)
[Y.], van onze kant hebben wij er alles op gezet, om het drama, zo klein mogelijk voor je te houden en hebben wij een grote verantwoording en kosten op ons genomen voor de sinaasappelen die speciaal voor jou zijn geïmporteerd. (..)
Wij hebben tot nu toe 1890 kartons geladen, die je kan berekenen voor 2.85 per colli af [D.]. (..)” (prod. 7 AJB)
-een fax van [A.] aan [Y.] van 2 augustus 2005:
“(..) De rest van de goederen, heb ik, zoals met je overeengekomen, verkocht en deze zijn nu ook allen verladen. Je kunt berekenen als volgt: (..) Een totaal bedrag van € 52.371,01
Deze bedragen kun je verrekenen met de factuur [factuurnummer] = € 142.811.26. Het verschil € 90440.25 blijft dan over om te betalen. (..)” (prod. 9 AJB)
- een rekeningafschrift van AJB waaruit blijkt dat door [X.] op 6 augustus 2005 een bedrag van € 20.000,-- is betaald aan AJB onder de vermelding “voorschot sinaasappels” (prod. 1 mvg).
4.6.3. Het hof overweegt als volgt. De telefonische bestelling is door [X.] gemotiveerd betwist. AJB heeft ten bewijze hiervan slechts de verklaring van [A.] ingebracht. [A.] is directeur-eigenaar van AJB en als zodanig als partijgetuige te beschouwen, belast met het leveren van bewijs. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in het voordeel van AJB opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het de verklaring van [A.] voldoende geloofwaardig maakt. Zulk aanvullend bewijs is niet geleverd.
4.6.4. Het stuk van 20 april (verzonden op 21 april) levert, anders dan AJB stelt, geen bewijs van de totstandkoming van de overeenkomst. Dit stuk heeft als opschrift “leverbon”. Uit de tekst daarvan valt niet af te leiden dat het een bevestiging is van een eerder gegeven opdracht. Weliswaar heeft [Y.] in zijn verklaring in contra-enquête het stuk een “factuur” genoemd, maar dat was in de context van zijn verklaring dat hij nooit een afspraak had gemaakt om de hele partij af te nemen en dat hij eerst naar de partij is gaan kijken voordat hij over de koop daarvan besliste (“De kwaliteit stond mij echter niet aan”). [Y.] vond het dan ook vreemd dat hij al “een factuur” had ontvangen, voordat de boot in de haven was aangekomen. Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof dat [X.] het stuk veeleer beschouwde als een offerte c.q. een aanbod. Niet is komen vast te staan dat dit aanbod door [X.] (onvoorwaardelijk) is aanvaard. De getuigenverklaringen van [A.] en [Y.] staan op dit punt recht tegenover elkaar. Zo heeft [Y.], in contra-enquête gehoord, verklaard dat hij over de leverbon (“de factuur”, dus) heeft gebeld met [A.], maar dat een creditering niet heeft plaatsgevonden. Naast de eigen verklaring van [A.] zijn geen bewijsmiddelen overgelegd die het standpunt van AJB ondersteunen.
Wel blijkt het hof dat in de correspondentie tussen partijen van na 21 april 2005 kan worden gelezen dat partijen elk vanuit hun eigen visie met elkaar communiceerden (AJB vanuit de gedachte dat zij de gehele partij had verkocht en dat zij [X.] hielp met het vermarkten van die partij en [X.] vanuit de gedachte dat zij slechts voor € 1908,-- had gekocht en dat zij AJB hielp met het vermarkten van de rest van de partij). Hieruit blijkt naar het oordeel van het hof evenmin van aanvaarding alsnog van het aanbod. De partij sinaasappelen is tenslotte ook niet aan [X.] geleverd, zoals AJB stelt. Over de wijze van levering heeft AJB niets gesteld, anders dan dat de partij na aankomst en (vertraagde) inklaring is opgeslagen bij [D.]. Uit de getuigenverklaring van [Y.] en de overgelegde facturen van [D.] blijkt dat [D.] – na aanvankelijk aan [X.] te hebben gefactureerd – de opslagkosten aan AJB heeft berekend. Uit niets blijkt derhalve dat het (middellijk of onmiddellijk) bezit van de partij aan [X.] is verschaft. Een aanwijzing voor de gesteld gesloten koopovereenkomst valt hier derhalve evenmin uit te halen.
4.6.5. Het hof is, gelet op al deze omstandigheden, in hun onderling verband beschouwd, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen AJB en [X.] voorafgaand aan de aankomst van sinaasappelen in [vestigingsplaats] op 27 april 2005 of op enig moment daarna een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand is gekomen. Voor zover AJB heeft bedoeld te stellen dat zij de aanvaarding door [X.] mocht afleiden uit de hiervoor gememoreerde omstandigheden, dan wel dat zij gezien de handelwijze van [X.] erop mocht vertrouwen dat de koopovereenkomst tot stand was gekomen, faalt dit. Dat het in de branche niet gebruikelijk is om - ook niet voor een partij van dergelijke omvang – een “tegenbevestiging” te sturen, zoals [A.] heeft verklaard, is daarvoor onvoldoende.
[Y.] heeft bovendien als getuige verklaard dat hij nog twee maal heeft gebeld over de aanmaningen en vast staat dat hij eenmaal een aanmaning heeft geretourneerd met de mededeling “[A.] je weet zelf wel hoe het zit [Y.]”. Weliswaar is dit (in ieder geval voor buitenstaanders) een cryptische mededeling, maar daaruit blijkt in ieder geval niet van enige acceptatie van de aanmaning.
4.6.6. De grieven I tot en met V falen derhalve. Hieruit vloeit voort dat ook de grieven VI en VII falen. Over grief VIII had het hof al geoordeeld. Nu alle grieven falen, zullen de beroepen vonnissen worden bekrachtigd, met veroordeling van AJB in de kosten van het hoger beroep.