Parketnummer: 20-001396-10
Uitspraak : 29 april 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 maart 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-825485-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres],
verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken ter zake van hetgeen aan de verdachte
onder 2 is ten laste gelegd voor zover het ten laste gelegde betrekking heeft op
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven, althans met zware mishandeling van [getuige 1], alsmede ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 3 is ten laste gelegd voor zover het ten laste gelegde betrekking heeft op mishandeling van [getuige 1].
Deze vrijspraken betreffen onderdelen van de tenlastelegging, zoals die in eerste aanleg ter beoordeling voor lag, die als zelfstandige strafrechtelijk verwijten moet worden geduid en als zodanig ook ten laste hadden kunnen worden gelegd zodat die vrijspraken in hoger beroep, nu alleen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, als beschermd dient te worden aangemerkt. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep moet het hoger beroep zijn begrepen als niet tegen deze vrijspraken gericht. Dit gedeelte van het beroepen vonnis is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van het voorarrest, en met de last dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met dwangverpleging en met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2], te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 en onder 3 ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan de beslissing van het hof.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is – voor zover thans nog van belang – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededaders met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meermalen in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen daar opzettelijk dreigend - een vuurwapen aan die [benadeelde 1] getoond en/of - dat vuurwapen ten overstaan van die [benadeelde 1] opgeheven gehouden en/of - dat vuurwapen in de richting van en/of op die [benadeelde 1] gericht en/of gericht gehouden;
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] één of meermalen heeft geslagen, waardoor deze letsel hebben/heeft bekomen en/of pijn hebben/heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
A1
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde (moord) heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
Het hof acht niet bewezen dat verdachte na kalm en rustig beraad en derhalve met voorbedachten rade [slachtoffer] heeft dood geschoten. Uit de door de diverse getuigen en medeverdachten afgelegde verklaringen leidt het hof af dat verdachte toen hij tegenover [slachtoffer] stond plotseling heeft gereageerd op een uitlating of beweging van [slachtoffer]. Dit valt met name af te leiden uit de verklaringen van de getuigen [benadeelde 1] en [getuige 1] welke verklaringen het hof ten aanzien daarvan geloofwaardig acht. Deze getuigen kunnen naar verhouding als onafhankelijke waarnemers worden beschouwd. Bovendien vinden hun verklaringen op dat punt ook steun in de verklaring van de getuige [benadeelde 2] en de verklaringen van medeverdachten[medeverdachte1] en [medeverdachte2].
A2
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat de betrokkenheid van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] bij het dood schieten van [slachtoffer] zodanig is geweest dat zij als medeplegers dienen te worden aangemerkt. Nu het hof ook niet is gebleken dat er een ander of anderen enige betrokkenheid hebben gehad bij het doden van [slachtoffer], zal verdachte eveneens worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen in het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op 31 augustus 2009 te Eindhoven tezamen en in vereniging met anderen [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen daar opzettelijk dreigend
- een vuurwapen aan die [benadeelde 1] getoond
- en dat vuurwapen in de richting van [benadeelde 1] gehouden;
3.
hij op 31 augustus 2009 te Eindhoven opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1.1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B1.2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B2
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde nu er – aldus de verdediging – op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden meer dan redelijke twijfels zijn gerezen ten aanzien van de juistheid van de feiten en verklaringen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B3.1
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn naar het oordeel van het hof, niettegenstaande het feit dat verdachte en zijn medeverdachten onderdelen daarvan betwisten, de onder B3.2 weergegeven feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Het hof heeft deze feiten en omstandigheden in hoofdzaak gebaseerd op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] (dossierpagina’s 600-605 en 672-675) en [benadeelde 1] (dossierpagina’s 630-642 en 664-672) afgelegd ten overstaan van de politie, welke verklaringen zij ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2010 grotendeels hebben bevestigd. [getuige 1] en [benadeelde 1] kunnen in verhouding tot de overige betrokkenen als onafhankelijke getuigen worden beschouwd en hun verklaringen ondersteunen elkaar in belangrijke mate. Hun verklaringen vinden bovendien op onderdelen bevestiging in de verklaringen van de getuige [benadeelde 2] afgelegd ten overstaan van de politie (dossierpagimna’s 610-613 en 685-698) en bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2010 alsmede de verklaring van medeverdachte [medeverdachte1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010.
Voor wat betreft hetgeen is voorgevallen voordat verdachte met medeverdachten [medeverdachte2], [medeverdachte3] en [medeverdachte1] naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] gingen en de aanleiding van het bezoek aan deze woning gaat het hof in het bijzonder uit van de verklaring van [medeverdachte1] bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2010. Zijn verklaring sluit ook voor wat betreft het verdere verloop van de gebeurtenissen op essentiële onderdelen aan op de verklaring van de overige getuigen en wordt ook op onderdelen ondersteund door de verklaringen van verdachte en medeverdachten [medeverdachte3] en [medeverdachte2]. Dat het pistool van verdachte was en dat hij degene was die het pistool mee nam naar de [adres] wordt in belangrijke mate ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 2] ten overstaan van de politie (dossierpagina 456) en ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 april 2011.
B3.2
De door het hof als vaststaand aangenomen feiten.
a. Verdachte en medeverdachten [medeverdachte1], [medeverdachte3] en [medeverdachte2] waren op 31 augustus 2009 in de woning van verdachte aan de [adres2]. [medeverdachte2] vertelde daar dat [slachtoffer] haar misbruikte en dwong om in de prostitutie te werken. Verdachte besloot daarop om met [medeverdachte2], [medeverdachte1] en [medeverdachte3] naar het pand aan de [adres] te [woonplaats] - van welke pand [slachtoffer] huisbaas was - te gaan en aldaar [slachtoffer] te laten bevestigen dat hij [medeverdachte2] misbruikte en dwong zich te prostitueren.
b. Aangekomen bij het pand aan de [adres] zijn verdachte, [medeverdachte2] en [medeverdachte1] naar binnen gegaan. Medeverdachte [medeverdachte3] is buiten gebleven. Verdachte, [medeverdachte2] en [medeverdachte1] zijn naar boven gelopen naar de zolderkamer alwaar [getuige 1] en de bewoner van de zolderkamer, [benadeelde 1] aanwezig waren.
c. Verdachte, [medeverdachte2] en [medeverdachte1] zijn de zolderkamer van [benadeelde 1] in gelopen. Verdachte nam direct daarna een pistool in zijn hand en droeg [getuige 1] en [benadeelde 1] op om stil te zijn. Er ontstond vervolgens een woordenwisseling tussen verdachte en [benadeelde 1] waarbij verdachte die [benadeelde 1] verschillende malen heeft bedreigd met het pistool en heeft geslagen.
d. Terwijl verdachte met het pistool dreigementen uitte, droeg medeverdachte [medeverdachte1] die [getuige 1] en [benadeelde 1] op om geen gekke dingen te doen met MSN en pakte hij de telefoons van [getuige 1] en [benadeelde 1], die bij de computer lagen.
e. Medeverdachte [medeverdachte2] heeft vanuit de zolderkamer verschillende malen telefonisch contact opgenomen met de huiseigenaar [slachtoffer] en hem dringend verzocht naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] te komen.
f. Enige tijd na het telefonisch contact met [medeverdachte2] is [slachtoffer] met zijn vriendin [benadeelde 2] gearriveerd bij de woning aan de [adres]. [slachtoffer] is naar boven gelopen en heeft daar verdachte met het pistool in zijn handen aangetroffen. Verdachte had het pistool inmiddels doorgeladen en richtte het op [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft iets gezegd of gedaan ten einde verdachte het pistool weg te laten doen en vervolgens is er door verdachte een schot gelost in de richting van [slachtoffer].
g. [slachtoffer] had ten gevolge van dit schot een schotwond in de borst en is aan de gevolgen van die schotwond ter plaatse overleden.
B4.
Het hof leidt uit vorengenoemde feiten en omstandigheden, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier, in onderlinge samenhang en verband bezien, af dat verdachte op 31 augustus 2009 opzettelijk [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. De bewering van verdachte dat de trekker van het pistool per ongeluk is overgehaald tijdens een worsteling met [slachtoffer] acht het hof in het geheel niet aannemelijk geworden. Die verklaring van verdachte wordt op dat punt als ongeloofwaardig aangemerkt nu deze gestelde gang van zaken op geen enkele wijze steun vindt in de verklaringen van de andere personen die getuige zijn geweest van het schietincident op 31 augustus 2009 in de woning aan de [adres] te Eindhoven. Verdachte heeft hierover bovendien niet consistent verklaard. In tegenstelling tot zijn eerder afgelegde verklaring, verklaarde verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat het het slachtoffer was die de trekker overhaalde tijdens de worsteling.
B5
Vooropgesteld moet worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
B6
Verdachte was degene die over het pistool beschikte en heeft het pistool mee genomen naar de [adres] te Eindhoven. Hij heeft het pistool daar te voorschijn gehaald en doorgeladen. Toen [slachtoffer] op de zolderkamer arriveerde heeft hij het pistool op [slachtoffer] gericht en een schot gelost in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] toen deze hem wilde bewegen het pistool weg te doen. [slachtoffer] is geraakt in zijn borst en is ten gevolge van de schotwond overleden.
B7
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam van een mens meerdere vitale organen bevinden, zoals hart en longen, en voorts vitale (slag)aders. Een verwonding aan dergelijke vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en kan gemakkelijk tot de dood van de betreffende persoon leiden, hetgeen in het onderhavige geval ook zo is geweest. Verdachte moet daarvan op de hoogte zijn geweest.
Door te schieten in de richting van het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij één of meer vitale delen, organen of (slag)aders zou raken en aldus het slachtoffer van het leven zou beroven, zodat zijn opzet ten minste in voorwaardelijke zin op dat gevolg gericht was.
B8
Gelet op het vorenstaande acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag zoals onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegd.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1° juncto artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
C1.
Het hof acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2.1
Verdachte heeft op 31 augustus 2009 op de zolderkamer van de woning aan de [adres] te Eindhoven, in het bijzijn van de bewoner van die kamer, een vriend van die bewoner en de partner van het slachtoffer opzettelijk [slachtoffer] op brute wijze van het leven beroofd. Een dergelijke daad brengt gevoelens van afgrijzen, angst en onveiligheid te weeg in de samenleving. Door dit gewelddadig en nietsontziende optreden is aan de partner, ouders en overige familieleden van het slachtoffer een immens en onherstelbaar leed aangedaan. Tevens is aan de andere personen die getuige waren van het schietincident, in het bijzonder [benadeelde 1] en [getuige 1] veel leed aangedaan. Dat dit een traumatische ervaring oplevert staat naar het oordeel van het hof buiten discussie.
C2.2
Gelet hierop ziet het hof, zeker tegen de achtergrond van het feit en gelet op de algemene veiligheid van personen, geen andere mogelijkheid dan oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Het hof houdt daarbij rekening met de eerdere veroordelingen van verdachte voor het plegen van strafbare feiten, waaronder een geweldsdelict alsmede bedreigingen, blijkende uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 januari 2011.
C3
De eerste rechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot oplegging van dezelfde straf en maatregel.
C4.1
Het hof ziet zich derhalve thans voor de vraag gesteld of naast de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf een terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd.
C4.2
Tijdens de beantwoording van deze vraag heeft het hof in aanmerking genomen de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 22 januari 2010 alsmede een omtrent verdachte opgemaakt aanvullend rapport d.d. 7 april 2011, beide opgemaakt door [deskundige1], GZ-pscycholoog en de inhoud van het omtrent verdachte opgemaakte rapport d.d. 26 januari 2010 alsmede een omtrent verdachte opgemaakt aanvullend rapport d.d. 31 maart 2011, beide opgemaakt door [deskundige2], psychiater.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 22 februari 2011 heeft de verdediging er niet mee ingestemd dat het hof gebruik maakt van het bovengenoemde rapport van [deskundige2] d.d. 26 januari 2010 en het rapport van [deskundige1] d.d 22 januari 2010 aangezien deze rapportages toen inmiddels langer dan een jaar geleden waren opgesteld.
Om die reden heeft het hof de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen verzocht verdachte opnieuw te onderzoeken ter beantwoording van de in het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2011 door het hof geformuleerde vragen. De stukken zijn daartoe in handen gesteld van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te ’s-Hertogenbosch.
Drs. [deskundige1] heeft d.d. 7 april 2011 aanvullend gerapporteerd. Uit deze rapportage blijkt dat [deskundige1] een kort gesprek van ongeveer 20 minuten met verdachte heeft gehad en dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het aanvullend onderzoek. Gelet daarop blijft, naar het oordeel van het hof, ingevolge artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 37, derde lid, van dit wetboek het tweede lid van laatstgenoemd artikel buiten toepassing.
Het hof zal bij zijn beslissing ten aanzien van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van TBS, naast de aanvullende rapportage van [deskundige1] d.d. 7 april 2011 dan ook tevens gebruik maken van de rapportage van [deskundige1] d.d. 22 januari 2010.
[deskundige2] heeft d.d. 31 maart 2011 aanvullend gerapporteerd. Uit deze rapportage blijkt dat [deskundige2] ruim anderhalf uur met de moeder van verdachte heeft gesproken. Daarnaast heeft [deskundige2] kort met verdachte gesproken, doch deze heeft zeer beperkt zijn medewerking verleend aan het aanvullend onderzoek. Verdachte heeft het gesprek met [deskundige2] na een half uur beëindigd.
Gelet op het vorenstaande merkt het hof op dat verdachte in feite ook heeft geweigerd medewerking aan het onderzoek door psychiater [deskundige2] te verlenen door na een half uur het gesprek, dat nog niet was afgerond, eenzijdig af te breken.
Ook wat betreft het onderzoek van deze gedragsdeskundige zal het hof met het oog op artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 37a, derde lid van dit wetboek, naast de aanvullende rapportage van 31 maart 2011 tevens uitgaan van de rapportage d.d. 26 januari 2010.
C4.3
Het op 26 januari 2010 opgemaakte psychiatrisch rapport van [deskundige2], psychiater, houdt als conclusie en advies van de rapporteur - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Dit is in diagnostische zin te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis NAO met theatrale, antisociale en afhankelijke trekken. Daarnaast is er sprake van een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, chronisch van karakter en zwakbegaafdheid. Ten tijde van het ten laste gelegde was er eveneens sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met theatrale, antisociale en afhankelijke trekken, een aanpassingsstoornis met depressieve stemming, chronisch van karakter, en zwakbegaafdheid. Samenvattend speelt er dus een zeer gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling van waaruit onder andere beïnvloedbaarheid, weinig verantwoording nemen, zwakbegaafdheid en stemmingsklachten die de emotionele stabiliteit ook nog eens ondermijnen. Betrokkene heeft daardoor minder controle over zijn gedragskeuzen. Uw college wordt geadviseerd om betrokkene, gezien de aard en de ernst van de bij hem aanwezige psychiatrische problematiek als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Factoren voortkomend uit de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de zwakbegaafdheid zijn vooral van belang voor de kans op recidive. Gegeven de stoornis, de mate van toerekening, de risicotaxatie en de kans op recidive is een langdurige, intensieve klinische behandeling en een gestructureerde setting noodzakelijk.
In het op 31 maart 2011 opgemaakte aanvullende rapport van [deskundige2], psychiater, is omtrent verdachte aanvullend - zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
Met betrekking tot de beantwoording van de vragen moet ik ten aanzien van de diagnostiek aangeven dat depressieve klachten (thans) anamnetisch niet op de voorgrond lijken te staan. Verder blijf ik bij mijn eerdere bevindingen en conclusies en verwijs daartoe naar mijn rapportage d.d. 26 januari 2010.
Het op 22 januari 2010 opgemaakte psychologisch rapport van [deskundige1], GZ-psycholoog, houdt als conclusie en advies van de rapporteur - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is sprake van zwakbegaafdheid en van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke kenmerken. De gebrekkige ontwikkeling bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling was van invloed op betrokkene’s gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodat het ten laste gelegde daaruit gedeeltelijk verklaard zou kunnen worden. Door verstandelijke beperkingen kan betrokkene de gevolgen van zijn handelen niet goed overzien en is hij niet goed in staat om problemen op te lossen. Onder invloed van de antisociale persoonlijkheidskenmerken is het motief om impulsen te beheersen gebrekkig. Door de afhankelijke kenmerken is betrokkene bovenmatig beïnvloedbaar en vindt er weinig sturing van binnenuit plaats. Dit gebeurde in boven gemiddelde mate. Het is te adviseren om betrokkene in relatie tot de ten laste gelegde feiten, voor zover die bewezen worden, te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar. Het gebrekkige vermogen om de gevolgen van het handelen te overzien, de beperkte mogelijkheden om problemen op te lossen, de beïnvloedbaarheid en de zwakke impulsbeheersing, verhogen de kans op recidive. Bovendien bestaat de kans dat betrokkene, vanuit zijn afhankelijke persoonlijkheidskenmerken, zeer heftig reageert in geval van een relatiebreuk of als hij meent dat er gevaar voor zo’n breuk bestaat. Als betrokkene na een eventuele (langdurige) detentiestraf onbehandeld in de samenleving zou terugkeren, dan is het risico vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling waarschijnlijk onverminderd hoog. Gezien het recidivegevaar is het noodzakelijk dat de behandeling in een beveiligde omgeving plaatsvindt.
In het op 7 april 2011 opgemaakte aanvullende rapport van [deskundige1], psycholoog, is omtrent verdachte aanvullend - zakelijk weergegeven - het volgende opgenomen:
Hoewel betrokkene weigert onderzocht te worden, kunnen de diagnostische conclusies uit eerder psychologisch onderzoek naar mening van ondergetekende ongewijzigd gehandhaafd worden.
Het hof neemt deze conclusies van voornoemde deskundigen over en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing.
C4.4
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, nu tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de algemene veiligheid van personen oplegging eist van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte.
Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van de voornoemde rapportages die
over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde. Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
C4.5
Bij de bepaling van de aard en omvang van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten verdachte in licht mindere mate kunnen worden toegerekend, zoals hiervoor is vastgesteld.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 5.025,24, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de niet toegewezen vordering.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de gestelde materiële schade ten bedrage van EUR 25,24, geen sprake is van rechtstreekse schade. Hiervan is alleen sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling is beschermd. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
Ten aanzien van de door de benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde immateriële schade ten bedrage van EUR 5.000,00 sluit het hof zich eveneens aan bij de beslissing van de rechtbank hieromtrent. Voor vergoeding van schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarvan is ook thans niets gesteld of gebleken.
Het hof is, mede gelet op het vorenstaande, van oordeel dat een verdere behandeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.792,30, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 542,30.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden overeenkomstig het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige in zijn vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof ziet tevens aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 57, 63, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde oplevert:
2.
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde 1], wonende te [adres] te Eindhoven, aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 542,30 (vijfhonderd tweeënveertig euro en dertig cent), te vermeerderen met wettelijke rente berekend vanaf 31 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toe tot een bedrag van EUR 542,30 (vijfhonderd tweeënveertig euro en dertig cent) .
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, een bedrag te betalen van EUR 542,30 (vijfhonderd tweeënveertig euro en dertig cent), te vermeerderen met wettelijke rente, berekend vanaf 31 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd..
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededaders hebben voldaan aan zijn of haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededaders hebben voldaan aan zijn of haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn of haar verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 1], in zijn vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij in zoverre zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde 2], in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 29 april 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. Harmsen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.