ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2598

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.071.925
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Lamers
  • A. Brants
  • A. Ossentjuk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behoefte en behoeftigheid in alimentatiegeschil na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep in een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, appellant in principaal appel, heeft de beschikking van de rechtbank Breda van 6 juli 2010 aangevochten, waarin werd bepaald dat hij een maandelijkse bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moest betalen. De vrouw, geïntimeerde in principaal appel, heeft incidenteel beroep ingesteld en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 22 maart 2011, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had eerder vastgesteld dat de man een bijdrage van € 241,- per maand moest betalen, die na verkoop van de echtelijke woning zou stijgen naar € 425,- per maand. De vrouw betwistte de hoogte van de bijdrage en stelde dat haar behoefte hoger was dan door de rechtbank vastgesteld. Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld, waarbij de behoefte van de vrouw aan de vastgestelde alimentatie centraal stond. Het hof concludeerde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat de behoefte van de vrouw was afgenomen na haar pensionering.

Het hof heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.961,- per maand, rekening houdend met haar inkomen en de wettelijke indexering. De man heeft grieven ingediend met betrekking tot de berekening van zijn draagkracht en de hoogte van de alimentatie. Het hof heeft geoordeeld dat de man voldoende draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De man is verplicht om de alimentatie te betalen, met een aanpassing van de bedragen per 1 januari 2011 en 1 december 2011. De beslissing van het hof is op 26 april 2011 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 26 april 2011
Zaaknummer: HV 200.071.925/01
Zaaknummer eerste aanleg: 198862 FA RK 09-174
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 6 juli 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 augustus 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het verzoek van de vrouw in eerste aanleg om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2010, heeft de vrouw verzocht de verzoeken van de man in hoger beroep af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw incidenteel beroep ingesteld en verzocht haar grieven toe te wijzen en de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 3 november 2010, heeft de man verzocht het incidenteel beroep van de vrouw af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. M.H.A.J. Slaats;
- de vrouw, bijgestaan door mr. B.B. Zebregs.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 december 2009;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 30 september 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 3 november 2010;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 22 februari 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de advocaat van de man d.d. 3 maart 2011.
3. De beoordeling
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 30 maart 1990 met elkaar gehuwd.
3.2. Bij beschikking van 22 december 2009 heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 8 april 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij beschikking van 6 juli 2010 heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 241,- per maand met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en na verkoop en levering van de echtelijke woning een bedrag van € 425,- per maand.
De bijdrage voor de vrouw beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 243,17 per maand respectievelijk € 428,82 per maand.
3.3. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De grieven van partijen betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de behoefte van de vrouw aan de vastgestelde bijdrage (grief 1 van de man, incidentele grief 1 van de vrouw);
- de behoeftigheid van de vrouw (grief 2, 3 en 4);
- de draagkracht van de man (grief 5, 6, 7 en 8)
- in het geding brengen van stukken (incidentele grief 2 van de vrouw).
Ingangsdatum
3.5. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, derhalve 8 april 2010, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
Behoefte vrouw
3.6. De behoefte van de vrouw (naar het hof begrijpt: de aanvullende behoefte) aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 243,17 per maand respectievelijk € 428,82 per maand is in hoger beroep in geschil.
3.7. De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw al bij de beschikking van 22 december 2009 heeft vastgesteld. Indien de man het hiermee niet eens was, had hij tegen die beschikking hoger beroep moeten instellen, wat de man heeft nagelaten.
De man heeft deze stelling van de vrouw gemotiveerd betwist.
3.8. Het hof overweegt als volgt. Hoewel de rechtbank Breda in de overwegingen van de beschikking van 22 december 2009 de huwelijksgerelateerde behoefte heeft gesteld op € 1.900,-, netto per maand heeft de rechtbank de beslissing ter zake de partneralimentatie vervolgens aangehouden, zo blijkt uit het dictum van voornoemde beschikking. Ingevolge artikel 358 lid 4 Rv kan van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking hoger beroep worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. De man had dus niet eerder tegen de beschikking van de rechtbank Breda van 22 december 2009 hoeven en kunnen appelleren, zodat het hof voorbij gaat aan deze stelling van de vrouw.
3.9. De man stelt in zijn eerste grief dat de vrouw na haar pensionering geen aanvullende behoefte meer heeft, nu haar behoefte na de pensionering afneemt, zoals hiervan in zijn algemeenheid na pensionering sprake is omdat de AOW-uitkering plus het pensioen idealiter 70% van het laatst genoten inkomen uitmaakt.
De vrouw heeft deze stelling van de man betwist. Indien partijen nog samen waren geweest, dan zou het inkomen van de vrouw niet zijn afgenomen omdat partijen dan samen hadden kunnen beschikken over het inkomen van de vrouw, de lijfrentes en het inkomen uit de onderneming van de man. De vrouw heeft haar eerste incidentele grief dat haar behoefte hoger is dan de door de rechtbank vastgestelde € 1.900,- netto per maand, ter zitting ingetrokken zodat deze grief geen inhoudelijke behandeling behoeft.
3.10. Het hof stelt vast dat de man niet heeft gegriefd tegen de door de rechtbank becijferde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2009 van € 1.900,- netto per maand. De man grieft enkel tegen de aanvullende behoefte. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling, dat de behoefte van de vrouw is afgenomen, niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er in de onderhavige situatie redenen zouden zijn die een afwijking van de gebruikelijke methodiek, de zogenaamde hofformule, rechtvaardigen. De enkele stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat een huwelijksgerelateerde behoefte na pensionering afneemt, hetgeen overigens door de vrouw gemotiveerd is betwist, is daartoe volstrekt onvoldoende. De eerste grief van de man faalt dan ook.
3.11. Het hof gaat evenals de rechtbank uit van een huwelijksgerelateerde behoefte in 2010 van de vrouw van € 1944,- netto per maand.
Per 1 januari 2011 bedraagt de krachtens artikel 1:402a lid 1 BW geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 1.961,- per maand.
Behoeftigheid vrouw
3.12. De man heeft een drietal grieven opgeworpen tegen de becijfering van de rechtbank van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw (grieven 2, 3 en 4). Alvorens deze grieven te behandelen, stelt het hof vast dat partijen het er over eens zijn dat de vrouw de navolgende inkomsten heeft:
- € 1.057,- bruto per maand aan AOW-pensioen, te vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage in de premie zorgverzekering;
- € 110,- bruto per maand aan pensioen bij AZL;
- € 104,45,- aan uitkering van Delta Lloyd (zoals blijkt uit de uitkeringsspecificatie van maart 2010).
Ter zitting is gebleken dat de man de bijdrage in de woonlasten van de vrouw van € 250,- per maand met ingang van 1 januari 2011 niet langer aan de vrouw voldoet. Tot 1 januari 2011 zal het hof rekening houden met voornoemd bedrag van € 250,- als klein netto inkomen bij de vrouw. Het hof acht dit redelijk nu het hof, zoals uit het navolgende zal blijken geen rekening houdt met de fiscale voordelen van de hypotheekbetaling en de vrouw dit bedrag feitelijk ontvangt.
Over de hierna te noemen onderdelen van het inkomen van de vrouw heeft de man grieven opgeworpen.
3.13. Ten aanzien van het inkomen van de vrouw uit het Achmea pensioen (voorheen Interpolis) stelt de man in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van € 558,32,- bruto per maand. De man stelt dat uit de overgelegde producties blijkt dat dit pensioen € 746,78 bruto per maand bedraagt te verminderen met het te verevenen pensioen van € 2.144,77 bruto per jaar.
Het hof overweegt dat uit de door de vrouw overgelegde brief van Centraal Beheer Achmea van 10 september 2010 blijkt dat de bruto pensioenuitkering na verevening per 1 mei 2010 € 563,56 per maand bedraagt, met welk bedrag het hof rekening zal houden. Voor zover de man nog heeft betoogd dat er over de periode 8 april tot 1 mei 2010 met een hoger bedrag rekening gehouden dient te worden, faalt dit betoog. Gezien de zeer korte periode die het betreft zal het hof in redelijkheid en billijkheid van voornoemd bedrag uitgaan.
3.14. In zijn derde grief stelt de man dat de rechtbank de koopsompolis met lijfrenteclausule van Interpolis (polis 7262003) ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. De vrouw houdt haar eventuele behoefte in stand door geen medewerking te verlenen aan de afkoop bij Interpolis voorafgaand aan december 2011. De man is van mening dat bij het inkomen van de vrouw met een bedrag van € 180,- per maand rekening dient te worden gehouden ter zake deze pensioenvoorziening.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist en aangevoerd dat partijen overeen zijn gekomen dat beide polissen niet zouden worden afgekocht in verband met kapitaalverlies.
Het hof is van oordeel dat, gezien de korte periode tot het expireren van voornoemde polis en het kapitaalverlies dat gepaard gaat met het voortijdig afkopen van deze polis, de vrouw een gerechtvaardigd belang heeft om niet tot afkoop van de polis over te gaan teneinde een zo hoog mogelijk rendement op de koopsompolis met lijfrenteclausule te behalen. Het hof zal met deze lijfrente-uitkering tot december 2011 dan ook geen rekening houden. De derde grief faalt. Voor de periode vanaf december 2011 geldt dat de vrouw onvoldoende heeft weersproken dat zij uit deze koopsompolis inkomen zal gaan genereren, zodat het hof het redelijk en billijk acht om vanaf december 2011 met een bedrag van € 150,- bruto per maand rekening te houden. De derde grief van de man slaagt gedeeltelijk.
3.15. De man stelt in zijn vierde grief dat de rechtbank ten onrechte bij het berekenen van het netto inkomen van de vrouw het fiscaal voordeel ter zake de eigen woning buiten beschouwing heeft gelaten.
De vrouw stelt dat haar inkomen in belastingschijf 1 valt en zij nog maar recht heeft op € 239,- per jaar aan fiscale hypotheekrenteaftrek. Als de alimentatie wegvalt, zal de vrouw helemaal geen fiscaal voordeel meer hebben.
De vierde grief van de man faalt. Conform het rapport Werkgroep Alimentatienormen 2010 dient bij het becijferen van de behoefte (en aanvullende behoefte) geen rekening te worden gehouden met de fiscale voordelen als gevolg van fiscale aftrek van hypotheekrente. In fiscaal opzicht zal het hof rekening houden met de inkomensafhankelijke bijdrage in de premie zorgverzekering, de algemene heffingskorting, de ouderenkorting, de aanvullende ouderenkorting en de verschuldigde inkomstenbelasting.
3.16. Het hof becijfert het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, uitgaande van voornoemde bruto inkomens en rekening houdend met voornoemde fiscaliteiten op ongeveer:
- € 1.976,- per maand in 2010;
- € 1.737,- in de periode van 1 januari 2011 tot 1 december 2011;
- € 1.849,- met ingang van 1 december 2011.
3.17. Gelet op het vorenoverwogene becijfert het hof de aanvullende behoefte van de vrouw aldus in de periode van 1 januari 2011 tot 1 december 2011 op € 224,- netto per maand, ofwel € 295,- bruto per maand en met ingang van 1 december 2011 op € 112,- netto per maand, of wel € 145,- bruto per maand.
In de periode van 8 april 2010 tot 1 januari 2011 heeft de vrouw geen aanvullende behoefte zodat het hof in deze periode geen onderhoudsbijdrage zal vaststellen.
Draagkracht
3.18. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 243,17 per maand respectievelijk € 428,82 per maand per maand te voldoen.
3.19. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
A. Inkomen van de man
De man stelt in zijn vijfde grief dat de rechtbank bij het becijferen van het inkomen van de man ten onrechte slechts de jaren 2007, 2008 en 2009 in aanmerking heeft genomen. De man is van mening dat ook het jaar 2006 in de beoordeling moet worden betrokken. De jaren waarin partijen nog samen leefden dienen ten grondslag te liggen aan de beslissing.
De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
Het hof ziet geen enkele aanleiding om niet van de jaren 2007, 2008 en 2009 uit te gaan. Het gaat thans om de berekening van de draagkracht van de man waarvoor gekeken dient te worden naar zijn inkomen ten tijde van de eerste vaststelling alimentatie, in casu april 2010. Nu de man als zelfstandige werkzaam is en de cijfers over 2010 nog niet beschikbaar zijn dienen de laatste drie jaren betrokken te worden bij het bepalen van de draagkracht van de man. De rechtbank heeft het gemiddelde bedrijfsresultaat becijfert op € 26.158,-, welk resultaat ook het hof, gezien het navolgende, als uitgangspunt zal nemen.
In zijn zesde grief stelt de man dat de rechtbank de afschrijvingen ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, evenals de overige kosten die slechts tot een bedrag van € 1.201,- zijn meegenomen. De man stelt dat dit in strijd is met de belangen van derden.
De vrouw merkt op dat de man tot op heden nalaat de door hem gepresenteerde jaarcijfers toe te lichten, in ieder geval waar het betreft de post gemaakte kosten, afschrijvingen en de grote achteruitgang van het kapitaal van zijn onderneming in 2009.
Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtbank de afschrijvingen en overige kosten ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. De man heeft de noodzaak van deze kosten niet inzichtelijk gemaakt. Ter zitting heeft de man nog aangevoerd dat de afschrijvingen onder meer betrekking hebben op een nieuw dak. Dit valt naar het oordeel van het hof niet te begrijpen, nu de man het pand waarin zijn bedrijf is gevestigd huurt en dit soort kosten normaliter ten laste van de verhuurder komen. De man heeft niet aangegeven waarom dat in zijn specifieke situatie anders zou zijn, laat staan dat hij enig stuk in het geding heft gebracht om deze stelling te onderbouwen. De zesde grief van de man faalt dan ook.
De vrouw stelt dat de man in de post “overige kosten” kosten huisvesting opvoert terwijl in de draagkrachtberekening al rekening is gehouden met de huur. Aangezien de man in zijn woning zijn beroep uitoefent, zijn er geen extra kosten en dient er dus geen rekening te worden gehouden met de kosten van huisvesting.
Het hof volgt de vrouw in deze stelling en zal de winst ophogen met een bedrag ad € 1.633,- aan huisvestingskosten, zodat het hof rekening houdt met een gemiddelde winst van € 27.791,- per jaar.
In haar tweede incidentele grief stelt de vrouw dat de man de volledige gegevens van de jaren 2009 en 2010 in het geding moet brengen omdat de man volgens de vrouw meer draagkracht heeft.
De man stelt dat deze grief geen zelfstandig belang heeft en om die reden niet kan slagen.
Het hof is van oordeel dat er thans voldoende gegevens beschikbaar zijn om het inkomen van de man te kunnen vaststellen, zodat de tweede incidentele grief faalt.
In zijn zevende grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met het door de man te ontvangen inkomen ad € 114,- bruto per maand aan uitkering van Delta Lloyd. De vrouw heeft haar deel overgeheveld van Zwitserleven naar Delta Lloyd, de man niet. Zwitserleven maakt zijn deel over op een geblokkeerde spaarrekening bij Reaal, die pas nadat de man de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken, tot (belaste) uitkering zal komen.
Het hof is van oordeel dat het de keuze van de man is geweest om zijn deel van de uitkering van Delta Lloyd op een geblokkeerde spaarrekening te zetten en niet tot uitkering te laten komen. Deze keuze had de man echter niet mogen maken gezien zijn verplichting om zoveel als mogelijk bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw. Daarnaast heeft de man nog mogelijkheden, rekening houdend met zijn leeftijd, om zijn pensioen op andere wijze aan te vullen. Het hof houdt dan ook rekening met deze uitkering. De zevende grief van de man faalt.
Ter zitting heeft de man zijn achtste grief ten aanzien van het ouderdomspensioen van Interpolis/Achmea in verband met de pensioenverevening van de vrouw (grotendeels) ingetrokken zodat deze grief geen inhoudelijke behandeling behoeft. Dit betekent dat het hof dat deel dat de man in het kader van die pensioenverevening ontvangt bij zijn voornoemd inkomen zal tellen.
In fiscale zin houdt het hof rekening met:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de ondernemingsaftrek;
- de MKB-vrijstelling;
- premie arbeidsongeschiktheidsverzekering;
- de verschuldigde inkomstenbelasting.
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 693,- aan huur;
Tot 1 januari 2011 houdt het hof daarnaast rekening met € 250,- aan bijdrage in de woonlasten van de echtelijke woning. Immers, ter zitting heeft de man aangegeven deze bijdrage vanaf die datum niet langer te voldoen.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 86 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW);
€ 107,- aan inkomensafhankelijke premie ZVW;
€ 14,- aan verplicht eigen risico;
minus € 44,- (2010) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Het hof houdt rekening met € 184,- aan premie arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Vaststelling van de alimentatie
3.20. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.304,- per maand in 2010 en van ongeveer € 2.322,- per maand met ingang van 1 januari 2011, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
3.21. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 429,- per maand in 2010 en van € 693,- per maand met ingang van 1 januari 2011. Daarvan is 60% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage.
3.22. Betaalde partneralimentatie is geheel aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de vrouw. Rekeninghoudend met dit te realiseren fiscaal voordeel, heeft de man de draagkracht om volledig in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien.
3.23. De beschikking waarvan beroep, dient dus te worden vernietigd.
3.24. Het voorgaande betekent dat de man over de periode van 8 april 2010 tot 1 januari 2011 te veel partneralimentatie aan de vrouw heeft voldaan. De vrouw stelt dat de door haar ontvangen bedragen volledig zijn uitgegeven, waardoor het niet redelijk is indien de vrouw aan de man iets terug zou moeten betalen. Het hof zal de vrouw hierin niet volgen. Uit het vorenstaande blijkt namelijk dat de vrouw in de achterliggende periode alimentatie heeft ontvangen terwijl zij met haar eigen inkomen al volledig in haar eigen huwelijksgerelateerde behoefte kon voorzien. In die situatie kan van haar gevergd worden dat zij tot terugbetaling overgaat. Voorts beschikt de vrouw ook over vermogen.
4. De beslissing
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 6 juli 2010;
en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen:
- in de periode van 1 januari 2011 tot 1 december 2011 € 295,- per maand;
- met ingang van 1 december 2011 € 145,- per maand,
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lamers, Brants en Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2011.