ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ1633

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.056.776
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. de Groot-van Dijken
  • S. Schaafsma-Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Forumkeuze en alimentatie in een internationale context met betrekking tot kinderalimentatie en onrechtmatige daad

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een geschil tussen een vrouw en een man over kinderalimentatie en de naleving van een overeenkomst uit september 2005. De vrouw, appellante in principaal appel, en de man, geïntimeerde in principaal appel, waren betrokken bij een complexe juridische strijd over de alimentatieverplichtingen voor hun zoon, die op Curaçao woont. De rechtbank Maastricht had eerder een vonnis gewezen waarin de vrouw werd veroordeeld tot nakoming van de informatieplicht en de man werd veroordeeld tot betaling van achterstallige alimentatie. De vrouw voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank haar vordering tot nakoming van de alimentatieverplichtingen ten onrechte had afgewezen, terwijl de man in incidenteel appel zijn vorderingen ter zake van de geldlening en onrechtmatige daad naar voren bracht.

Het hof oordeelde dat de forumkeuze in de overeenkomst geldig was, maar dat deze niet van toepassing was op de ouderlijke verantwoordelijkheden, zoals gezag en omgang. Het hof verklaarde zich onbevoegd ten aanzien van de vordering van de man met betrekking tot de omgang, omdat de rechter in Curaçao bevoegd was. De vorderingen van de man met betrekking tot de geldlening werden echter wel toegewezen, evenals de vordering tot het verbieden van onrechtmatig gedrag van de vrouw. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank in conventie en reconventie en compenseerde de proceskosten tussen partijen. De uitspraak benadrukt de complexiteit van internationale familierechtelijke geschillen en de noodzaak om de juiste procedures te volgen in dergelijke zaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.056.776
arrest van de vierde kamer van 5 april 2011
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.E.Th. Hogervorst,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.J.M. Goltstein,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 februari 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 30 december 2009 tussen principaal appellante – de vrouw - als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie en principaal geïntimeerde – de man - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 139228/HA ZA 09-431)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het comparitievonnis van 3 juni 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de vrouw zes producties (genummerd 13 t/m 18) overgelegd, zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot - kennelijk - vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van de man tot nakoming van de overeenkomst van september 2005 met dien verstande dat hij maandelijks een bedrag van 770,-- NAf dient te voldoen als ouderbijdrage en dat hij alle betalingen verricht als vermeld in art. 4 van de overeenkomst waaronder de kosten van de Curaçao American Prepatory School, en tot betaling aan de vrouw van de per 1 april 2009 vervallen schoolkosten van 35.723,76 NAf en 2.315,-- US dollar, kosten rechtens.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden. Voorts heeft de man incidenteel appel ingesteld, daarin zijn eis vermeerderd en gewijzigd, vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot afwijzing van het hoger beroep van de vrouw en tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat
A) de vrouw wordt veroordeeld de overeenkomst van september 2005 na te komen wat betreft de omgang en informatieplichten op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per jaar voor wat betreft de informatie en € 500,-- per jaar voor ieder jaar waarin de man niet in de gelegenheid is gesteld [zoon] bij zich te hebben gedurende tenminste één dagdeel,
B en C) de vrouw te veroordelen aan de man te betalen wegens geldlening een bedrag van € 6.800,-- met rente ter zake de per 31 december 2009 vervallen termijnen en een bedrag van € 12.000,-- ter zake de na 31 december 2009 vervallen termijnen, met rente vanaf de opeisbaarheid, voor zover niet teniet gegaan door verrekening,
D) de overeenkomst van september 2005 te wijzigen wegens gewijzigde omstandigheden voor wat betreft de alimentatieverplichtingen van de man jegens [zoon] en deze per 1 juli 2010 te stellen op € 250,-- per maand, vermeerderd met de premie ziektekostenverzekering en met ontheffing van de man van zijn verplichting ten aanzien van de schoolkosten;
E en F) de vrouw te veroordelen geen telefonisch of e-mail contact meer te hebben met Kecofa BV te [vestigingsplaats] en/of met [Z.] over privé-aangelegenheden van de man en de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 200,-- per keer, en te verklaren voor recht dat de vrouw door haar bel- en emailgedrag onrechtmatig handelt en zij dat gedrag dient te staken, kosten rechtens.
2.3. De vrouw heeft in incidenteel appel geantwoord.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. De vrouw heeft eerst twee grieven opgeworpen tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank.
Haar daarop volgende vijf grieven zijn gericht op
1) de overweging van de rechtbank dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar vordering met betrekking tot na het vonnis te vervallen onderhoudsverplichtingen,
2) de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de beslissingen van de vrouw inzake haar schoolkeuze voor [zoon],
3) het opleggen van een dwangsom ten aanzien van de naleving door de vrouw van de informatieplicht,
4) het passeren door de rechtbank van haar beroep op overmacht in verband met haar betalingsverplichting uit de geldlening en de overeengekomen verrekening,
5) de proceskostenveroordeling in conventie.
3.2. De grieven van de man hebben betrekking op
I) de afwijzing van de vordering van de man met betrekking tot de omgang tussen hem en [zoon] en het aanvaarden van het beroep op overmacht van de vrouw,
II) het oordeel van de rechtbank over de bevoegde rechtbank en de aangewezen procedure voor een verzoek tot wijziging van de alimentatie voor [zoon],
III) de (vermeerderde) vordering van de man tot betaling van de door de vrouw aan hem verschuldigde, ook toekomstige, termijnen van de geldlening,
IV) de afwijzing van de vorderingen van de man met betrekking tot het onrechtmatig gedrag van de vrouw,
V) de beperking van de op de schending van de informatieverplichting gestelde dwangsom.
4. De beoordeling
in principaal en incidenteel appel
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Partijen hebben samengeleefd, uit welke samenleving op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] is geboren [zoon]. De vrouw oefent van rechtswege alleen het gezag uit over [zoon].
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht van 21 november 1997 is de man veroordeeld om met ingang van 1 maart 1997 aan de vrouw een bedrag van fl 770,-- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon]. De vrouw woont (in elk geval al sinds 2005) met [zoon] op Curaçao.
4.1.2. Partijen hebben in september 2005 een overeenkomst gesloten waarin zij regelingen troffen over de omgang tussen de man en [zoon], de informatie- en consultatieplicht van de vrouw, de alimentatie voor [zoon] en de achterstallige alimentatie, en de aflossing van de opeisbare schuld van de vrouw aan de man wegens geldlening van € 20.000,--.
In de overeenkomst is onder meer opgenomen:
- dat [zoon] tenminste vijf weken per jaar bij de man in [verblijfplaats] zal verblijven,
- dat de vrouw zich verplicht om behoorlijk uitvoering te geven aan de informatie- en consultatieplicht,
- dat de man voor [zoon] een alimentatie van 770,-- NAf zal betalen, welk bedrag niet onderhevig is aan de wettelijke indexering, en dat de man rechtstreeks aan de school het schoolgeld (in 2005: 594,-- NAf) en daarmee samenhangende kosten zal betalen, alsmede aan de verzekeraar de premie ziektekostenverzekering voor [zoon] (artikel 4).
Artikel 6 van deze overeenkomst houdt, kort weergegeven, in dat de vrouw de geldlening aan de man zal aflossen in tien achtereenvolgende jaarlijkse termijnen van € 2.000,-- te betalen uiterlijk 31 december van elk jaar, dat de man voor elke week dat [zoon] bij hem op bezoek is geweest op 31 december van elk jaar een bedrag van € 400,-- aan de vrouw zal betalen met een maximum van € 2.000,--, dat de man dit bedrag kan/zal/moet verrekenen met de aflossingstermijn van de vrouw aan hem, en dat zodra de schuld van de vrouw via deze verrekeningen is afgelost, de verplichting van de man om voor een bezoekweek te betalen, vervalt. Verder is geregeld dat als de man [zoon] in een jaar te weinig weken op bezoek heeft gehad om € 2.000,-- te kunnen verrekenen, de man onherroepelijk gerechtigd is om het tekort in mindering te brengen op de andere bijdragen die hij aan de vrouw betaalt.
4.1.3. In artikel 9 van de overeenkomst is vastgelegd dat partijen ter zake van de uitvoering van de overeenkomst woonplaats kiezen bij hun raadslieden (voor de vrouw te Maastricht, voor de man te Kerkrade), en dat de rechtbank Maastricht voor zover mogelijk uitsluitend bevoegd is van geschillen tussen partijen over of naar aanleiding van de overeenkomst kennis te nemen.
4.1.4. Bij vonnis in kort geding van 20 mei 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht de man veroordeeld om aan de vrouw te betalen de achterstallige kinderalimentatie vanaf 1 januari 2008 met rente, met veroordeling van de man in de proceskosten. Deze achterstallige alimentatie is door de man voldaan.
4.2.1. De vrouw heeft de man bij exploot van 30 maart 2009 gedagvaard en gevorderd hem te veroordelen de overeenkomst van september 2005 na te komen en hem te veroordelen aan haar te betalen wegens achterstallige betalingen tot 1 april 2009 een bedrag van NAf 35.723,76 en US dollar 2.315,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding en veroordeling van de man in de proceskosten.
4.2.2. In reconventie heeft de man gevorderd:
a) de vrouw te veroordelen de overeenkomst van september 2005 na te komen wat betreft de omgang en de informatieplichten op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per jaar,
b en c) de vrouw te veroordelen tot betaling ter zake de geldlening van € 4.800,-- wegens per 31 december 2008 vervallen termijnen en van
€ 14.000,-- wegens na 31 december 2008 te vervallen termijnen, met wettelijke rente vanaf datum opeisbaarheid,
d) de overeenkomst van september 2005 te wijzigen wegens gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de alimentatieverplichting van de man jegens [zoon] en deze met ingang van 1 april 2009 te stellen op € 250,-- per maand, met ontheffing van de man van zijn overige financiële verplichtingen ten behoeve van [zoon],
e en f) de vrouw te veroordelen geen telefonisch of email contact te hebben met Kecofa B.V. en/of [Z.] op straffe van een dwangsom van € 200,-- per keer, en te verklaren voor recht dat de vrouw door haar bel- en emailgedrag jegens de man onrechtmatig handelt en dat zij dat gedrag dient te staken.
4.2.3. Bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermindering van eis heeft de vrouw haar vordering tot betaling van 35.723,76 Naf verminderd tot een bedrag van 27.361,23 Naf.
4.3. Bij vonnis van 30 december 2009, waarvan beroep, heeft de rechtbank de vordering van de vrouw in conventie afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, en in reconventie de vrouw veroordeeld de overeenkomst van september 2005 met betrekking tot de informatieplichten na te komen op straffe van een dwangsom van € 500,-- per jaar met een maximum van € 2.500,--, en de vrouw veroordeeld om aan de man te betalen een bedrag van € 4.800,-- met rente vanaf de dag van opeisbaarheid van de deeltermijnen, onder afwijzing van het meer of anders verzochte en met compensatie van de proceskosten.
In principaal appel voorts:
- kinderalimentatie:
4.4.1. De vrouw woont (al sinds jaren) met [zoon] op Curaçao, de man woont in Nederland ([woonplaats]).
Het in r.o. 4.4.1 omschreven forumkeuzebeding is geldig en strekt zich ook uit over de vorderingen van de vrouw en de man die verband houden met de alimentatiebetalingen voor [zoon]. De rechtbank Maastricht was dus de bevoegde rechter in eerste aanleg en het hof is derhalve de bevoegde rechter in hoger beroep.
4.4.2. In (de tweede) grief 1 maakt de vrouw er bezwaar tegen dat de rechtbank haar vordering tot nakoming door de man voor de toekomst van zijn alimentatieverplichting en zijn verplichting tot betaling van de premie ziektekostenverzekering en van de schoolkosten voor [zoon] heeft afgewezen. Zij wenst, stelt zij, een titel voor het geval de man de overeenkomst van september 2005 (opnieuw) niet nakomt. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen op grond dat het toekomstige vorderingen betreft, die nog niet opeisbaar zijn.
De man stelt dat de vrouw deze vordering bij verzoekschrift aanhangig had moeten maken.
4.4.3. Dit verweer van de man slaagt.
Ook na de herziening van het procesrecht in zaken van personen- en familierecht per 1 april 1995 moet – evenals daarvoor – in zaken van levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven worden beschouwd, ook als partijen een alimentatieovereenkomst hebben gesloten en één der partijen daarvan nakoming vordert (HR 2 mei 2003, NJ 2003, 467).
Dat geldt naar het oordeel van het hof ook voor afspraken zoals in dit geval gemaakt, die inhouden dat de man op zich heeft genomen om naast de verplichting om maandelijks een bedrag te betalen voor verzorging en opvoeding, de premie ziektekostenverzekering en de schoolkosten voor de minderjarige te betalen.
4.4.4. Nu partijen wat dit onderdeel betreft de procedure zijn begonnen met het verkeerde procesinleidende stuk, zal het hof toepassing geven aan de wisselbepaling van art. 69 Rv en de zaak doorleiden naar de juiste procedure bij de rekestenafdeling van de civiele sector van dit hof.
Dit heeft mitsdien betrekking op de gehele vordering van de vrouw en op de vordering sub D (zie r.o. 2.2) van de man.
De grieven 1, 2 en 5 van de vrouw worden aangehouden en grief II van de man slaagt.
Het vonnis in conventie zal derhalve worden vernietigd.
- omgang en informatieplichten:
4.4.5. Het forumkeuzebeding van artikel 9 van de overeenkomst is niet geldig waar het de ouderlijke verantwoordelijkheid (gezag, omgang en informatieplichten) betreft, nu het hier gaat over rechten en verplichtingen die niet ter vrije beschikking van partijen staan.
Ten aanzien van de vorderingen van de man sub A rijst dus de vraag welke rechter in dit geval rechtsmacht heeft.
Op grond van het hier toepasselijke Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 is in internationale zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid de rechter van het land waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd. In dit geval is dat de rechter te Curaçao en niet de Nederlandse rechter. De rechtbank Maastricht was mitsdien onbevoegd tot kennisneming van de vordering sub A van de man. Het vonnis, waarvan beroep, in reconventie zal in zoverre worden vernietigd en het hof zal zich op dit punt alsnog onbevoegd verklaren.
Grief 3 van de vrouw en de grieven I en V van de man zijn daarmee behandeld.
4.5. De ook als 1 en 2 genummerde grieven van de vrouw tegen de vaststelling van de feiten behoeven verder geen behandeling aangezien de vrouw daar geen belang bij heeft.
4.6. Grief 4 van de vrouw komt aan de orde in het kader van de bespreking van het incidenteel appel van de man.
In incidenteel appel voorts
4.7.1. Onder B en C heeft de man een vordering ingesteld in verband met de door de vrouw aan hem verschuldigde termijnen wegens geldlening, en onder E en F een vordering in verband met gesteld onrechtmatig gedrag van de vrouw. Deze vorderingen betreffen niet het personen- en familierecht, waaraan niet afdoet dat partijen vroeger met elkaar hebben samengeleefd, zodat hiervoor niet de vorm van een verzoekschrift is voorgeschreven.
De bij wijze van incidenteel appel aan het hof voorgelegde bezwaren van de man tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn reconventionele vorderingen bij de rechtbank kunnen worden behandeld, ook al wordt het principaal doorgeleid naar de rekestenafdeling van de civiele sector.
4.7.2. Thans rijst de vraag of de rechtbank (Maastricht) zich terecht bevoegd heeft geacht van deze vorderingen kennis te nemen.
Zoals reeds overwogen hebben partijen in artikel 9 van de overeenkomst van september 2005 een uitdrukkelijke forumkeuze gemaakt. Deze forumkeuze kan worden aanvaard op grond van het bepaalde in art. 23 EEX-Vo. Ten aanzien van het geschil over de afbetaling van de geldlening heeft de rechtbank Maastricht zich mitsdien terecht bevoegd geacht.
Ten aanzien van de door de man gestelde onrechtmatige daad overweegt het hof dat de rechtbank zich op grond van art. 6 aanhef en sub e Rv terecht bevoegd heeft geacht, nu de gestelde schade (vele e-mails en telefoons, lastig vallen, reputatieschade) in Nederland is ingetreden.
Het hof zal deze vorderingen van de man derhalve aan de hand van de grieven 4 van de vrouw en III en IV van de man beoordelen.
Geldlening
4.8.1. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van € 4.800,-- met rente wegens op de datum van het vonnis, 30 december 2009, opeisbare termijnen van de geldlening.
De vrouw heeft als bezwaar opgeworpen dat de rechtbank haar beroep op overmacht ten onrechte heeft verworpen, en de man heeft enerzijds ook de per 31 december 2009 vervallen termijn van € 2.000,-- gevorderd en anderzijds bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van de toekomstige termijnen.
4.8.2. Naar het oordeel van het hof brengt de omstandigheid dat [zoon] sinds eind 2006 de man niet meer heeft bezocht in verband met, zoals de vrouw stelt, de onwil daartoe van [zoon] zelf en haar onvermogen daaraan iets te veranderen, niet mee dat de man haar in redelijkheid niet kan houden aan art. 6 van de overeenkomst. In dat artikel is geregeld dat als [zoon] bij de man op bezoek komt, de man daarvoor een bedrag van € 400,-- per week zal verrekenen met de terugbetalingsverplichting van de vrouw jegens hem; daaruit volgt niet dat de vrouw zich ook op verrekening mag beroepen als de bezoeken, om welke reden dan ook, niet hebben plaatsgevonden. Uit de laatste zin van dit artikel blijkt bovendien dat partijen de situatie dat er in een jaar te weinig bezoekweken kunnen zijn geweest om het gehele jaarlijkse aflossingsbedrag van
€ 2.000,-- te kunnen verrekenen, onder ogen hebben gezien, en afgesproken hebben dat de man in dat geval bedragen mag verrekenen met andere betalingsverplichtingen van hem jegens de vrouw, zodat dan die verrekeningsbedragen ten laste van haar komen waarmee zij in zoverre toch in feite de aflossingstermijn betaald. Er is dus geen aanleiding de overeenkomst met terugwerkende kracht te ontbinden wegens onvoorziene omstandigheden.
Evenmin is art. 6 van de overeenkomst in strijd met de goede zeden, zoals de vrouw stelt. Van chantage door de man is geen sprake, nu de afspraak slechts inhoudt dat de vrouw een zeker voordeel geniet als de bezoekweken van [zoon] doorgang vinden, en dit voordeel haar niet toevalt als de bezoeken, om welke reden dan ook, niet plaatsvinden. De vordering als zodanig vindt zijn grondslag immers niet in het niet doorgaan van de bezoeken, maar in de door de vrouw erkende geldlening.
De omstandigheid dat door het niet plaatsvinden van de bezoeken van [zoon] geen verrekening plaatsvindt levert dus geen overmacht op aan de zijde van de vrouw om aan haar aflossingsverplichting jegens de man te voldoen.
De rechtbank heeft mitsdien de vordering tot betaling van € 4.800,-- met rente terecht toegewezen. Ook de vermeerderde vordering van de man tot betaling van de per 31 december 2009 vervallen termijn van € 2.000,-- en de inmiddels ook per 31 december 2010 vervallen termijn van € 2.000,-- met rente zullen worden toegewezen.
4.8.3. De vordering van de man om ook de na 31 december 2010 jaarlijks te vervallen termijnen toe te wijzen is onder de daarvoor tussen partijen overeengekomen voorwaarden toewijsbaar (art. 3:296 lid 2 BW). De vrouw heeft het door de man gestelde belang daarbij – dat het partijen een gang naar de rechter na iedere vervallen termijn bespaart – niet weersproken.
Grief 4 van de vrouw wordt verworpen en grief III van de man slaagt.
Onrechtmatige daad
4.9.1. De man stelt dat de vrouw hem sinds het najaar van 2006 heeft lastig gevallen met duizenden berichten per telefoon, sms of e-mail, en dat nadat hij medio 2007 een nieuw, geheim telefoonnummer had gekregen zijn broers of het bedrijf waarvoor hij werkzaam was of zijn huidige echtgenote werden lastig gevallen door de vrouw met niet ter zake doende informatie. De man werd op het gedrag van de vrouw aangesproken, hij leed daardoor reputatieschade en de relatie met zijn echtgenote werd erdoor op de proef gesteld.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man schriftelijke verklaringen overgelegd van een collega bij Kecofa B.V. en van zijn broer, en een handgeschreven overzicht van bij Kecofa in drie dagen binnengekomen telefoontjes van de vrouw.
De vrouw heeft gesteld dat deze vordering niet kan worden toegewezen nu het derden betreft, aangezien de man zelf immers niet meer voor haar bereikbaar was.
De rechtbank heeft dit verweer van de vrouw gehonoreerd en deze vorderingen afgewezen.
4.9.2. De man heeft in zijn vierde grief daartegen opgeworpen dat hij zelf een direct en rechtstreeks belang heeft dat de vrouw niet via derden contact met hem zoekt. Die derden vragen hem hun niet met zijn privéproblemen te belasten. De uitlatingen van de vrouw over hem waren grievend, smadelijk en onterecht en worden niet gerechtvaardigd doordat hij zelf niet meer of moeilijk rechtstreeks benaderbaar was, aldus de man.
De vrouw stelt dat haar gedragingen een direct gevolg zijn van de handelwijze van de man en dat haar dat niet verweten kan worden.
4.9.3. De vrouw heeft niet weersproken dat zij Kecofa B.V. en de huidige echtgenote van de man (ten aanzien van andere derden wordt een verbod niet gevorderd) heeft lastig gevallen met vele voor de man negatieve berichten per telefoon, sms en e-mail, zodat dit vast staat. De vrouw heeft zelf ook nog e-mails van de man aan haar overgelegd (mvgr bij prod. 13 en 15) van 24 juli 2007 en 18 maart 2008, die de stellingen van de man ondersteunen. Dit gedrag van de vrouw is onrechtmatig.
Eveneens staat bij gebreke van betwisting vast dat de man daarop door Kecofa B.V. en zijn echtgenote wordt aangesproken, dat hem dat reputatieschade oplevert en dat het zijn relatie met zijn echtgenote onder druk zet. Daarmee is het onrechtmatige gedrag van de vrouw (ook) onrechtmatig jegens de man en staat vast dat het de man schade oplevert, zodat hij een rechtstreeks belang heeft om dit gedrag te doen beëindigen.
De omstandigheid dat de vrouw de man (enige tijd) niet (gemakkelijk) rechtstreeks kon bereiken levert geen rechtvaardiging voor haar gedrag op.
4.9.4. Het hof acht, anders dan de rechtbank, de vordering van de man mitsdien toewijsbaar, evenals de daarop te stellen dwangsom, nu het onrechtmatige gedrag van de vrouw zich in elk geval gedurende langere tijd heeft voorgedaan en zij niet heeft doen blijken daarmee te zullen stoppen. Het hof zal de dwangsom aan een maximum bedrag binden zoals in het dictum op te nemen. De vordering dat het gedrag van de vrouw onrechtmatig is en zij dat dient te staken heeft naast een verbod op straffe van een dwangsom geen zelfstandige betekenis, zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Grief IV van de man slaagt grotendeels.
4.10. Het vonnis waarvan beroep in reconventie zal voor de duidelijkheid in zijn geheel worden vernietigd en de vorderingen van de man met betrekking tot de geldlening en de onrechtmatige daad zullen worden toegewezen, terwijl het hof zich ten aanzien van de door de rechtbank toegewezen vordering met betrekking tot de informatieplicht niet bevoegd zal verklaren.
Het hof ziet in de relatie die tussen partijen heeft bestaan aanleiding de proceskosten tussen hen in eerste aanleg en in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis in conventie en reconventie, waarvan beroep, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verwijst de zaak met betrekking tot de vorderingen van de vrouw in conventie en de vorderingen van de man in reconventie sub D naar de rekestenafdeling van de civiele sector van dit hof, met bevel de zaak daar voort te zetten in de stand waarin deze zich bevindt;
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de vorderingen van de man sub A;
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen wegens geldlening een bedrag van € 8.800,-- met de wettelijke rente over de vervallen termijnen met ingang van de datum van opeisbaarheid daarvan (over € 800,-- vanaf 31 december 2006, over € 2.000,-- vanaf 31 december 2007, over € 2.000,-- vanaf 31 december 2008, over € 2.000,-- vanaf 31 december 2009, over € 2.000,-- vanaf 31 december 2010);
veroordeelt de vrouw aan de man te betalen wegens geldlening een bedrag van € 10.000,-- ter zake de na 31 december 2010 vervallen termijnen, waarvan jaarlijks per 31 december een termijn van € 2.000,-- opeisbaar wordt, met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van opeisbaarheid, voor zover deze termijnen niet teniet zijn gegaan door verrekening conform artikel 6 van de overeenkomst tussen partijen van september 2005,
verbiedt de vrouw telefonisch of e-mail contact te hebben met Kecofa BV te Kerkrade en/of met [Z.] over privéaangelegenheden van de man en de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 200,-- per keer met dien verstande dat boven een bedrag van € 25.000,-- geen dwangsommen meer worden verbeurd;
compenseert de proceskosten tussen partijen in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, de Groot-van Dijken en Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 april 2011.