GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.048.057
arrest van de vierde kamer van 12 april 2011
[X.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna: “[X.]”,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna: “[Y.]”,
advocaat: mr. M.A.P. [X.],
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 januari 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 89238/HA ZA 08-676 gewezen vonnis van 12 augustus 2009.
5. Het tussenarrest van 19 januari 2010
Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
6.1. Op 22 maart 2010 is een comparitie van partijen gehouden. Partijen hebben toen geen regeling getroffen.
6.2. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd (genummerd 1, 2 en 2A) en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot (uitvoerbaar bij voorraad) alsnog toewijzing van zijn conventionele vordering en afwijzing van de reconventionele vordering van [Y.] met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties.
6.3. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] onder overlegging van één productie de grieven bestreden. Tevens heeft zij incidenteel appel ingesteld, daarin twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep voorzover het de conventionele vorderingen van [X.] en de reconventionele vordering van [Y.] tot terugbetaling van
€ 7.600,-- betreft en tot vernietiging van dit vonnis voorzover het de door [Y.] in reconventie gevorderde nietigverklaring van gedane schenkingen/kwijtscheldingen betreft op die wijze dat die schenkingen/kwijtscheldingen alsnog nietig worden verklaard en met (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van [X.] tot terugbetaling van de daarbij geschonken/kwijtgescholden bedragen van € 97.910,--, met veroordeling van [X.] in de kosten van beide instanties.
6.4. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel heeft [X.] onder overlegging van drie producties de incidentele grieven bestreden.
6.5. Partijen hebben hun zaak door hun advocaten doen bepleiten. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
6.6. Vervolgens hebben partijen uitspraak gevraagd. Partijen hebben niet gefourneerd; zij zijn er mee akkoord gegaan dat het hof arrest wijst op de ten behoeve van het pleidooi aangeleverde gedingstukken.
7. De gronden van het hoger beroep
7.1. Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar beide memories.
8. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
8.1.1. De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.5 vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Deze feiten, die in hoger beroep niet zijn betwist, vormen ook voor het hof het uitgangspunt. Naast deze feiten acht het hof nog andere feiten van belang. Het gaat kort samengevat om het volgende.
8.1.2. [Y.] is de moeder van [X.].
8.1.3. Op 31 juli 2006 heeft [Y.] haar woning aan de [perceel A.] in [plaatsnaam A.] verkocht aan [X.]. De koopsom bedroeg € 150.000,--. [Y.] is toen in een aan haar in eigendom toebehorende woning in [plaatsnaam B.] gaan wonen.
8.1.4. Partijen hebben op 21 januari 2008 wederom een koopovereenkomst (hierna: “koopovereenkomst I”) gesloten, waarbij dit keer [Y.] van [X.] de in 8.1.3 bedoelde woning in [plaatsnaam A.] kocht voor een koopsom van € 160.000,--. De levering werd bepaald op 1 maart 2008. Tevens werd een boeteclausule opgenomen, kort gezegd inhoudende dat wanneer een partij in verzuim is met betrekking tot de levering dan wel de voldoening van de koopsom, die partij zonder rechterlijke tussenkomst ten behoeve van de wederpartij een opeisbare boete verbeurt van tien procent van de totale koopsom, naast eventuele aanvullende schadevergoeding. Een financieringsvoorbehoud werd als ontbindende voorwaarde opgenomen. De levering vond niet plaats.
8.1.5. Op 25 maart 2008 hebben partijen wederom een koopovereenkomst gesloten ( hierna: “koopovereenkomst II”) waarbij [Y.] van [X.] eerdergenoemde woning in [plaatsnaam A.] kocht voor een koopsom van € 155.000,--. De levering werd bepaald op 8 mei 2008. Tevens werd een vergelijkbare boeteclausule (als in koopovereenkomst I) opgenomen van tien procent van de koopsom. Er werd geen ontbindende voorwaarde opgenomen. De levering vond niet plaats.
8.1.6. Op 18 augustus 2006 heeft [Y.] aan [X.] een schenking/kwijtschelding gedaan van € 26.045,--. Op 1 februari 2007 heeft [Y.] weer een bedrag van € 26.045,-- aan [X.] geschonken/ kwijtgescholden. Vervolgens heeft [Y.] op 7 april 2008 en 26 mei 2008 schriftelijke schenkingen/ kwijtscheldingen aan [X.] gedaan van € 26.045,-- respectievelijk € 71.865,--, in totaal (in 2008) € 97.910,--. Over de jaren 2006-2008 heeft [Y.] aldus een totaalbedrag van € 150.000,-- aan [X.] geschonken/kwijtgescholden.
8.1.7. [X.] heeft van [Y.] tweemaal geld geleend voor in totaal een bedrag van € 7.800,-- (€ 1.800,-- en € 6.000,--).
8.1.8. [X.] heeft de woning in [plaatsnaam A.] op 6 oktober 2008 voor een koopsom van € 152.000,-- aan een derde verkocht.
8.1.9. [X.] heeft [Y.] gesommeerd aan hem een boetebedrag te betalen van in totaal € 31.500, € 16.000 terzake van koopovereenkomst I en € 15.500,-- terzake van koopovereenkomst II. Ter verzekering van zijn vordering heeft [X.] op 22 augustus 2008 ten laste van [Y.] conservatoir beslag doen leggen op de aan [Y.] toebehorende woning in [plaatsnaam B.].
Bij brief van 16 juni 2008 heeft de advocaat van [X.] [Y.] nogmaals gesommeerd genoemd bedrag van € 31.500,-- binnen vijf dagen te betalen. Daarbij werd tevens de wettelijke rente aangezegd. [Y.] heeft niet aan de sommatie voldaan.
8.2.1 In eerste aanleg heeft [X.] – zakelijk weergegeven – gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat koopovereenkomst I per 16 maart 2008, althans per 16 juni 2008 is ontbonden;
2. te verklaren voor recht dat koopovereenkomst II per 13 juni 2008, althans per 16 juni 2008 is ontbonden;
3. primair: [Y.] te veroordelen tot betaling van € 31.500,-- met wettelijke rente vanaf 22 juni 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding;
subsidiair: [Y.] te veroordelen tot betaling van € 15.500,-- met wettelijke rente vanaf 22 juni 2008, althans vanaf de dag der dagvaarding;
4. [Y.] te veroordelen tot betaling van € 1.158,-- aan buitengerechtelijke kosten;
5. [Y.] te veroordelen in de proceskosten waaronder de kosten van het gelegde beslag;
6. [Y.] te veroordelen in de nakosten ad € 131,-- dan wel € 199,-- een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
8.2.2. [Y.] heeft in reconventie – zakelijk weergegeven – gevorderd:
1. opheffing van het door [X.] op haar woning in [plaatsnaam B.] gelegde beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2. nietigverklaring van de schenkingen van 7 april 2008 en 26 mei 2008 op grond van misbruik van omstandigheden en veroordeling van [X.] tot terugbetaling van het aldus geschonken/kwijtgescholden bedrag van totaal € 97.910,--, met wettelijke rente;
3. [X.] te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 7.800,-- uit hoofde van geldleningen, met wettelijke rente;
4. [X.] te veroordelen in de kosten in reconventie, met wettelijke rente, alsmede in de nakosten ad € 205,-- c.q. € 273,-- een en ander voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
8.2.3. Nadat de rechtbank een comparitie van partijen had gelast en deze op 2 juli 2009 heeft gehouden, waarbij [X.] en zijn raadsman niet zijn verschenen, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 12 augustus 2009 voor recht verklaard dat – zakelijk weergegeven - de koopovereenkomsten I en II zijn ontbonden. Voorts heeft de rechtbank [X.] geboden het op de woning in [plaatsnaam B.] gelegde beslag binnen 48 uur na betekening van het vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom op te heffen en de (conventionele) vordering van [X.] inzake de boetes afgewezen. De (reconventionele) vordering van [Y.] inzake de geldleningen werd tot een bedrag van € 7.600,-- met wettelijke rente toegewezen en haar vordering inzake de schenkingen/kwijtscheldingen werd afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Kort gezegd overwoog de rechtbank daartoe dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid [X.] geen aanspraak kon maken op de gevorderde boetebedragen, dat [Y.] onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom de schenkingen/kwijtscheldingen onder misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen en dat [X.] de geldleningen ten bedrage van € 7.800,-- heeft erkend, met dien verstande dat vast is komen te staan dat hij daarop een bedrag van € 200,-- heeft afgelost. De vordering inzake de buitengerechtelijke kosten wees de rechtbank af omdat naar haar oordeel niet was gebleken dat andere verrichtingen dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak waren gemaakt.
8.3.1. In hoger beroep komt [X.] met zijn eerste grief op tegen de afwijzing door de rechtbank van de (in conventie) gevorderde boetes. Met grief 2 maakt [X.] bezwaar tegen de toewijzing door de rechtbank van het bedrag van € 7.600,-- aan geldleningen. Met grief 2A voert [X.] aan dat [Y.] de kosten van beide instanties moet dragen en dat de rechtbank de proceskosten ten onrechte heeft gecompenseerd.
Met haar eerste incidentele grief komt [Y.] op tegen de afwijzing door de rechtbank van haar (reconventionele) vorderingen tot nietigverklaring van twee in 2008 gedane geschenkingen/ kwijtscheldingen en tot terugbetaling van de aldus geschonken/kwijtgescholden bedragen. Met grief 2 maakt [Y.] bezwaar tegen de door de rechtbank uitgesproken compensatie van de proceskosten; zij vindt dat die kosten geheel voor rekening van [X.] moeten komen.
Partijen hebben geen grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank uitgesproken verklaring voor recht dat de koopovereenkomsten I en II zijn ontbonden, noch tegen de geboden opheffing van het beslag op de woning in [plaatsnaam B.] en de daaraan verbonden dwangsomsanctie, noch tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten. Die aspecten blijven dus buiten de rechtsstrijd in hoger beroep.
De door [X.] (in conventie) gevorderde boetes
8.4.1. [X.] heeft aangevoerd dat de in 2008 gesloten koopovereenkomsten I en II los staan van de in 2006 gemaakte afspraak waarbij [Y.] de woning in [plaatsnaam A.] aan [X.] heeft geschonken. Omdat [Y.] de koopovereenkomsten I en II toerekenbaar niet is nagekomen – zij heeft van koopovereenkomst I ook niet de ontbinding ingeroepen – is zij de in die koopovereenkomsten opgenomen boetes verschuldigd. [X.] heeft daadwerkelijk schade geleden doordat hij ten behoeve van de door hem in Duitsland aangekochte woning een extra hypotheek moest afsluiten. Indien [Y.] de koopovereenkomst I of II was nagekomen had [X.] met de aldus ontvangen koopsom zijn woning in Duitsland kunnen financieren en had hij geen (overbruggings)hypotheek hoeven af te sluiten, aldus [X.].
8.4.2. [Y.] heeft - onder meer - aangevoerd dat zij in het geheel geen rekening hoefde te houden met eventueel op grond van de koopovereenkomsten I en II verschuldigde boetes. Zij mocht erop vertrouwen dat die overeenkomsten met wederzijds goedvinden waren ontbonden toen zij de financiering niet rond kreeg. [X.] wist dat het niet lukte om een hypothecaire geldlening van € 120.000,-- af te sluiten en evenmin om de woning in [plaatsnaam B.] te verkopen. Het was immers juist [X.] die het op zich had genomen om een en ander te regelen. Dat blijkt ook uit de door [Y.] ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg overgelegde stukken. [Y.] heeft zich niet gerealiseerd wat zij tekende. Bovendien blijkt uit het feit dat zij nog in april en mei 2008 schenkingen heeft gedaan dat zij in het geheel geen rekening hield met uit de koopovereenkomsten voortvloeiende boetes. Ook zou het apert onredelijk zijn als [Y.] de boetes zou moeten betalen, aldus [Y.].
8.4.3. Het hof oordeelt als volgt. Blijkens koopovereenkomst I was het niet rond kunnen krijgen van de financiering een ontbindende voorwaarde. Uit de door [Y.] in eerste aanleg ten behoeve van de comparitie overgelegde stukken kan inderdaad worden afgeleid dat [X.] op zich had genomen die financiering te regelen. Zo schrijft [X.] op 18 maart 2008 in een brief aan de heer [A.] van Woning Verkoop Garantiefonds, waarin hij zich beklaagt omtrent het niet doorgaan van een volgens [X.] door [A.] toegezegde hypotheek ten behoeve van [Y.], dat de contacten via hem, [X.], zouden lopen en niet via [Y.]. Ook blijkt uit de bij die gelegenheid overgelegde overige stukken, brieven van [X.] aan [A.] en aan [B.] en een verklaring van de vriendin van [X.], [C.], dat [X.] zich bezig hield met de ten behoeve van [Y.] te regelen financiering.
8.4.4. Doordat de financiering niet lukte werd de in koopovereenkomst I opgenomen ontbindende voorwaarde vervuld, ook zonder dat [Y.] daar schriftelijk een beroep op deed. [X.] wist immers als geen ander dat de financiering niet lukte. Aldus is koopovereenkomst I ontbonden zonder dat [Y.] gehouden is terzake een boete te betalen. Overigens heeft [X.] nog betoogd dat de verkoop van de woning in [plaatsnaam B.] (onderdeel van de financiering van de aankoop van de woning in [plaatsnaam A.]) niet lukte door toedoen van [Y.], maar ook indien dat zo zou zijn geweest, blijkt uit de in 8.4.3 bedoelde stukken dat ook de kennelijk benodigde hypothecaire geldlening niet rond kwam, terwijl niet is komen vast te staan dat dat (geheel) aan [Y.] was te wijten.
De eerste principale grief faalt in zoverre.
8.4.5. Koopovereenkomst II (prod. 4 inl. dv.) is neergelegd in een van een makelaar afkomstig stuk. [X.] stelt dat deze overeenkomst pagina voor pagina door de makelaar met partijen is besproken. [Y.] heeft ter gelegenheid van het pleidooi desgevraagd geantwoord dat zij nooit een makelaar heeft gezien. Het hof acht die betwisting echter onvoldoende gemotiveerd, nu [Y.] koopovereenkomst II heeft getekend, op iedere pagina daarvan haar paraaf heeft gezet en de betrokken makelaar de overeenkomst ook heeft getekend. Ook neemt het hof in aanmerking dat de betrokken makelaar [Y.] later in gebreke heeft gesteld (prod. 5 inl. dv.) en in die brief heeft gerefereerd aan het feit dat koopovereenkomst II via zijn bemiddeling tussen partijen tot stand is gekomen.
8.4.6. In koopovereenkomst II is geen financieringsvoorbehoud noch een andere ontbindende voorwaarde opgenomen; de in artikel 6 van het standaardmodel opgenomen ontbindende voorwaarde is doorgehaald. Zoals gezegd heeft [Y.] ook die pagina geparafeerd. Nu niet is gesteld of gebleken dat aan die koopovereenkomst gebreken kleven, is [Y.] in beginsel de in die overeenkomst opgenomen boete van € 15.500,-- verschuldigd nu zij haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van de koopsom en meewerking aan de levering niet is nagekomen. Weliswaar geldt ook hier dat [X.] zal hebben geweten dat [Y.] haar financiering niet rond kreeg, maar anders dan bij koopovereenkomst I leidde dat niet tot vervulling van een ontbindende voorwaarde. Het enkele feit dat [Y.] zich, zoals zij stelt, niet heeft gerealiseerd dat zij een boete verschuldigd zou zijn als zij de koopsom niet zou betalen en niet aan levering zou meewerken, doet niet zonder meer [Y.]’s verplichting tot betaling van de boete vervallen. Of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien [Y.] aan [X.] de boete van € 15.500,-- zou moeten betalen (het hof legt het verweer van [Y.] zo uit) moet worden beoordeeld in het licht van de overige omstandigheden zoals die door [Y.] zijn gesteld en door de rechtbank in aanmerking zijn genomen. Het hof doelt dan op de stelling van [Y.] dat zij nooit in april en mei 2008 schenkingen zou hebben gedaan aan [X.] als zij had geweten dat haar nog een boete boven het hoofd hing en dat het toch niet zo kan zijn dat aan [X.] en de gehele opbrengst van de woning en een door [Y.] verschuldigde boete zouden toekomen, temeer niet omdat [X.] door het niet doorgaan van koopovereenkomst II helemaal geen schade heeft geleden. Voor de beoordeling van die omstandigheden is hetgeen partijen omtrent de in 2006 gemaakte afspraak en de in 2008 gedane schenkingen/kwijtscheldingen hebben gesteld van belang. Het hof bespreekt dat hierna.
De in 2006 door partijen gemaakte afspraak en de nadien plaatsgevonden hebbende schenkingen/kwijtscheldingen
8.5.1. In dit verband zijn de volgende stukken van belang:
i) een brief van notaris [D.] van 26 juli 2006 aan [X.], waarin een advies werd gegeven inzake de overdracht door [Y.] aan [X.] van genoemde woning in [plaatsnaam A.] en waarin de notaris onder meer schreef:
“Op woensdag 19 juli jl. heeft uw moeder in een bespreking op ons kantoor te kennen gegeven het huis gelegen aan de [perceel A.] te [plaatsnaam A.], dat zij per 1 juni jl. in eigendom heeft verkregen aan u in eigendom te willen overdragen, bij voorkeur via schenking aan u. U heeft ons gevraagd u te adviseren over de wijze waarop deze overdracht zou kunnen plaatsvinden en de gevolgen voor het schenkingsrecht.
(…)
Optie 2: Levering woonhuis, geldlening in 6 jaar kwijtschelden
Stel dat uw moeder het woonhuis aan u verkoopt voor € 150.000, waarbij u met uw moeder een geldlening sluit voor de koopsom. (…) Stel uw moeder verleent u in 2006 kwijtschelding voor een bedrag van € 26.045. (…) Over € 4.342 bent u geen schenkingsrecht verschuldigd (…) Over het restant ad € 21.703 bent u (…) schenkingsrecht verschuldigd (…) Stel dat uw moeder u daarna nog 5 jaar kwijtschelding verleent op deze manier, dan zou de totale berekening als volgt uitzien: (...) Restant lening (…) 2011 € 0 (…)
Uw moeder gaf te kennen dat zij, gezien een aantal gebeurtenissen in het verleden, nu duidelijk de voorkeur geeft aan het schenken van (de tegenwaarde van) haar woning in [plaatsnaam A.] aan u. (…)
ii) een door partijen op 31 juli 2006 opgemaakte onderhandse akte, waarin onder meer is opgenomen:
“ Met deze schriftelijke overeenkomst worden de mondelinge afspraken bevestigt van [Y.] om zo spoedig mogelijk het woonhuis [perceel A.] [plaatsnaam A.] inclusief grond over te dragen aan [X.]. (…) [Y.] gaat vanaf 2006 jaarlijks € 4.342,-- belastingvrij kwijtschelden, alsook jaarlijks € 21.703 tegen 5 % schenkingsrecht die [X.] betaalt. (…) Deze compensatie is er gekomen voor geld en goederen die zus [Z.] al gehad heeft alsook voor de compensatie van werk en zorg geleverd aan [Y.], zoals werkzaamheden aan het pand op de [perceel B.] in [plaatsnaam C.] in de periode Augustus 2005 tot Juni 2006, schilderwerkzaamheden en de verhuizing van [Y.]. (…)”
iii) een notariële akte d.d. 18 augustus 2006 opgemaakt door notaris [D.] waarbij genoemde woning te [plaatsnaam A.] door [Y.] aan [X.] werd geleverd, waarin onder meer is opgenomen dat [X.] de koopsom schuldig mocht blijven onder de verplichting dit bedrag schuldig te erkennen uit hoofde van geldlening. Tevens werd bepaald:
“Met betrekking tot deze geldlening komen partijen als volgt overeen:
(…)
5. De hoofdsom of het restant daarvan is met kosten zonder voorafgaande opzegging dadelijk opeisbaar:
(…)
- bij vervreemding van het registergoed.”
Direct na deze bepaling werd onder de kop “KWIJTSCHELDING” op die geldlening een bedrag van € 26.045,-- door [Y.] aan [X.] kwijtgescholden.
8.5.2. [X.] heeft aangevoerd dat hij en [Y.] in 2006 afspraken dat [Y.] de woning in [plaatsnaam A.] aan [X.] zou schenken. Om fiscale redenen is gekozen voor de constructie waarbij [Y.] de woning aan [X.] verkocht, [X.] de koopsom verschuldigd mocht blijven en dat deze schuld door middel van jaarlijkse, belastingvrije schenkingen/kwijtscheldingen zou worden afgelost. De achtergrond daarvan was dat deze schenking een compensatie was van al hetgeen [X.]’ zus al van [Y.] zou hebben gekregen. In dit verband heeft [X.] verwezen naar de in r.o. 8.5.1 onder ii) genoemde onderhandse akte, door [Y.] in eerste aanleg in het geding gebracht (prod. 2 bij cva/cve). De schenkingen/ kwijtscheldingen van april en mei 2008 vloeien voort uit de afspraak van 2006 en houden geen verband met de koopovereenkomsten I en II, aldus [X.].
8.5.3. [Y.] heeft in hoger beroep (mva/mvg 9) betoogd dat toen [X.] in 2008 de woning in [plaatsnaam A.] wilde verkopen nog € 97.910,-- van de (in verband met de verkoop in 2006) verschuldigde koopsom openstond en dat bij verkoop van de woning aan [Y.] dit zou worden verrekend met de dan door [Y.] aan [X.] te betalen koopsom. In dit verband heeft [Y.] ook gewezen op de in r.o. 8.5.1 onder iii) genoemde akte van levering, volgens welke het restant van de koopsom direct opeisbaar zou worden bij verkoop door [X.].
[Y.] heeft echter in hoger beroep ook gesteld (mva/mvg 8, pleitnota 4-6) dat zij met [X.] heeft afgesproken dat [X.] de koopsom schuldig mocht blijven en dat [Y.] ieder jaar ten behoeve van [X.] schenkingen/kwijtscheldingen zou doen, zodat [X.] na verloop van tijd de woning vrij zou hebben. Dat had zij ook in eerste aanleg gesteld (cva/cve 9).
[Y.] heeft verder aangevoerd dat door de schenkingen/kwijtscheldingen in 2008 de woning voor [X.] vrij van schuld was geworden en hij de hele opbrengst van de verkoop van de woning zou kunnen houden. Gelet hierop is het dan volgens [Y.] onredelijk als [Y.] op grond van de koopovereenkomsten I en/of II aan [X.] boetes verschuldigd zou zijn. Bovendien zijn de schenkingen/kwijtscheldingen in 2008 gedaan uit angst voor [X.]. Die schenkingen/kwijtscheldingen moeten worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, aldus [Y.].
8.5.4. [X.] heeft betwist dat [Y.] onder misbruik van omstandigheden of uit angst de schenkingen/ kwijtscheldingen in 2008 heeft gedaan.
8.5.5. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat [Y.] in 2006 met [X.] heeft afgesproken dat zij de woning in [plaatsnaam A.] aan hem zou schenken. Ook is komen vast te staan dat partijen daarbij de volgende constructie afspraken: [Y.] zou de woning aan [X.] verkopen, [X.] zou de koopsom verschuldigd mogen blijven en die schuld zou in de jaren daarna worden afgelost door middel van schenkingen/kwijtscheldingen van [Y.] aan [X.]. Dit volgt uit de in r.o. 8.5.1 aangehaalde stukken en uit de stellingen van partijen. Omdat partijen na het nemen van de memories hebben gepleit, had [Y.] nog de gelegenheid om op genoemde brief van notaris [D.] (die bij memorie van antwoord in incidenteel appel was overgelegd) te reageren. [Y.] heeft de inhoud van die brief niet betwist. Tenslotte doet ook het feit dat in de akte van levering van 18 augustus 2006 is opgenomen dat (het restant van) de koopsom direct opeisbaar wordt bij verkoop door [X.] niet aan vorenstaand oordeel af. Die (standaard)bepaling betekent immers niet zonder meer dat de verplichtingen van [Y.] voortvloeiende uit de in 2006 gemaakte schenkingsafspraken niet meer zouden gelden. Dat het de bedoeling van partijen was dat die afspraken niet meer zouden gelden blijkt nergens uit en is bovendien door [X.] gemotiveerd en onderbouwd betwist. In het licht hiervan en gelet op [Y.]’s eigen stellingen (mva/mvg 8, pleitnota 4-6, cva/cve 9) heeft zij haar andersluidende stelling onvoldoende onderbouwd. Bewijslevering is dan niet aan de orde nog daargelaten dat [Y.] geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod heeft gedaan.
8.5.6. De schenkingen/kwijtscheldingen uit 2008 zijn dus op grond van de in 2006 voor [Y.] ontstane verplichtingen gedaan. Ook al zou [Y.] in 2008 “uit angst voor [X.]” en/of “onder misbruik van omstandigheden” hebben getekend, dan zou dat de rechtsgeldigheid van deze schenkingen/ kwijtscheldingen niet hebben aangetast; die rechtsgeldigheid vindt immers haar oorsprong in de in 2006 gemaakte (schenkings)afspraken. Er is niet gesteld of gebleken dat de afspraken in 2006 onder misbruik van omstandigheden zijn gemaakt. Art 7:176 BW is dus niet van toepassing.
8.5.7. Het voorgaande betekent dat het beroep van [Y.] op vernietigbaarheid van de schenkingen/ kwijtscheldingen van 7 april 2008 en 26 mei 2008 en daarmee haar incidentele grief 1 falen.
8.5.8. Bovendien betekent dit dat het enkele feit dat [Y.] in 2008 aan [X.] € 97.910 heeft kwijtgescholden op zichzelf nog geen omstandigheid vormt op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [Y.] de uit koopovereenkomst II voortvloeiende boete is verschuldigd (vgl. r.o. 8.4.6). Dat aan [X.] de gehele aankoopsom is kwijtgescholden is een logisch uitvloeisel van de afspraak uit 2006 waarbij [Y.] de woning aan [X.] schonk.
8.5.9. Bij de beoordeling van het beroep van [Y.] op de redelijkheid en billijkheid dienen echter ook de volgende omstandigheden te worden betrokken:
a. toen [X.] in 2008 de woning in [plaatsnaam A.] wilde verkopen wist hij dat [Y.], teneinde de woning van hem te kunnen kopen, financiering nodig zou hebben;
b. [X.] nam het op zich om die financiering te regelen;
c. met betrekking tot koopovereenkomst I is het niet gelukt die financiering rond te krijgen;
d. ook met betrekking tot koopovereenkomst II werd uiteindelijk geen financiering verkregen;
e. uit de in r.o. 8.4.3 genoemde stukken kan worden afgeleid dat het ten tijde van het sluiten van koopovereenkomst II nog niet geheel zeker was dat de financiering rond was. Het is daarom opmerkelijk dat partijen het in die overeenkomst opgenomen financieringsvoorbehoud hebben geschrapt. Dit klemt temeer nu [X.] de contactpersoon voor wat betreft de ten behoeve van [Y.] af te sluiten financiering was en partijen bovendien in familierechtelijke verhouding tot elkaar staan;
f. uit de door [X.] op 29 februari 2008 aan [Y.] gezonden brief (prod. 3 inl dv) blijkt dat [X.] [Y.] op dat moment niet beschouwde als een helderdenkend iemand die de consequenties van haar handelwijze goed overziet.
8.5.10 Deze omstandigheden, gevoegd bij het feit dat [X.] de (waarde van de) woning in [plaatsnaam A.] door [Y.] geschonken heeft gekregen en het feit dat [X.] niet heeft weersproken dat [Y.] verder geen vermogen heeft, brengen het hof tot het oordeel dat het inroepen door [X.] van de ingevolge koopovereenkomst II verschuldigde boete van € 15.500,-- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De eerste principale grief faalt.
8.6.1. [X.] heeft betwist enig bedrag uit hoofde van geldlening aan [Y.] verschuldigd te zijn. Weliswaar heeft hij destijds een bedrag van € 1.800,-- in verband met een cv-ketel in de woning in [plaatsnaam A.] van [Y.] geleend, maar daarop heeft hij € 200,-- afgelost en de resterende € 1.600,-- heeft [Y.] kwijtgescholden. Het andere bedrag waarvan [Y.] terugbetaling vordert betreft € 6.000,-- aan “sleutelgeld” voor de woning in [plaatsnaam A.]. Nu [Y.] de koopovereenkomst II niet is nagekomen is zij dit sleutelgeld kwijt. Wel is [X.] bereid dit bedrag te verrekenen met de op grond van die koopovereenkomst door [Y.] verschuldigde boete.
8.6.2. [Y.] heeft erkend dat [X.] op het bedrag van € 1.800,-- een bedrag van € 200,-- heeft afgelost. Voor wat betreft de resterende € 1.600,-- heeft zij gesteld dat zij tegen [X.] heeft gezegd dat hij dat bedrag niet hoefde terug te betalen, omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij weer in de woning te [plaatsnaam A.] zou gaan wonen, waarin de met de lening aangeschafte cv-ketel zich bevond. Nu [X.] de woning echter aan een ander heeft verkocht wil [Y.] het bedrag van € 1.600,-- wel terug. Het bedrag van € 6.000,-- betreft geen sleutelgeld maar een lening. Dat blijkt ook uit het overgelegde bankafschrift waarin als omschrijving van de overboeking van dit bedrag ten gunste van [X.] “lening” is vermeld.
8.6.3. Ten aanzien van de geldlening van € 1.800,-- oordeelt het hof als volgt. In appel gaat het nog enkel om het resterende bedrag van € 1.600,--. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [Y.] verklaard: “In het huis in [plaatsnaam A.] heeft [X.] een nieuwe CV-ketel laten plaatsen. Omdat ik er vanuit ging dat ik weer eigenaar zou worden van dat huis heb ik tegen [X.] gezegd dat hij het restant bedrag van EUR 1.600,00 niet terug hoefde te betalen. Nu het huis door hem aan een derde verkocht is wil ik mijn geld wel terug.” [Y.] heeft aldus de stelling van [X.] dat zij het resterende bedrag van € 1.600,-- aan hem heeft kwijtgescholden bevestigd. Dat zij later op die kwijtschelding terug wilde komen omdat zij toch geen eigenaar van de woning werd, is op zichzelf voorstelbaar maar ontneemt niet het rechtsgevolg van de eerder door haar gedane kwijtschelding. Ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft [Y.] gezegd dat zij de € 1.600,-- slechts heeft kwijtgescholden onder de voorwaarde dat [X.] de woning in [plaatsnaam A.] aan haar zou leveren. [X.] heeft dat betwist, althans het hof begrijpt zijn stelling dat [Y.] hem heeft gezegd dat hij de € 1.600,-- niet meer hoefde terug te betalen als een betwisting van de door [Y.] gestelde voorwaarde. Op [Y.] rust de bewijslast ten aanzien van de volgens haar aan die kwijtschelding verbonden voorwaarde. [Y.] heeft terzake echter geen voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Het verweer van [X.] dat hij het bedrag van € 1.600,-- niet meer verschuldigd is slaagt dus en daarmee ook in zoverre de tweede principale grief.
8.6.4. Dat is anders voor wat betreft de geldlening van € 6.000,--. [X.] heeft de lening van dit bedrag in eerste aanleg erkend (cva in reconv. 9). Op deze gerechtelijke erkenning kan [X.] niet terugkomen (art. 154 Rv). Overigens is de (door [Y.] betwiste) stelling van [X.] dat dat bedrag “sleutelgeld” betreft onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente terecht toegewezen. De tweede principale grief faalt in zoverre.
8.7.1. De rechtbank heeft de kosten gecompenseerd op de grond dat partijen in familierechtelijke betrekking staan. De rechtbank kon dit op grond van art. 237 lid 1 Rv. doen. Gelet op die familierechtelijke betrekking en ook op het feit dat partijen in eerste aanleg over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zijn de kosten terecht gecompenseerd. De grieven 2A in principaal appel en 2 in incidenteel appel falen.
8.7.2. Ook in appel zijn partijen over en weer in het (on)gelijk gesteld. Hierin en in de familierechtelijke betrekking tussen partijen ziet het hof aanleiding de kosten in hoger beroep te compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
9. De slotsom is dat het bestreden vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen (vgl. r.o. 8.3.1.), wordt vernietigd voorzover daarbij (in reconventie) de vordering tot terugbetaling van € 1.600,-- was toegewezen.
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen uitsluitend voorzover daarbij de (reconventionele) vordering van [Y.] tot terugbetaling aan haar van een bedrag van € 1.600,-- uit hoofde van geldlening is toegewezen, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van [Y.] tot terugbetaling door [X.] van een bedrag van € 1.600,- uit hoofde van geldlening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten (inclusief nakosten) in hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Huijbers-Koopman, Wabeke en Van Erp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 april 2011.