ECLI:NL:GHSHE:2011:BP9913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.079.356
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. Milar
  • A. Ayal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijke voogdij voor pleegouders na ontheffing van gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben de pleegouders [X.] en [Y.] hoger beroep aangetekend tegen de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2010. In die beschikking werd de moeder van het kind [B.], geboren op [geboortedatum] 2007, ontheven van het gezag en werd de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant benoemd tot voogdes. De pleegouders verzochten het hof om hen als voogden aan te stellen, omdat zij van mening zijn dat de huidige situatie niet in het belang van [B.] is. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2011 zijn de pleegouders, de moeder, de raad en de stichting gehoord. De pleegouders stelden dat zij in staat zijn om de belangen van [B.] voorop te stellen, ook in situaties van tegenstrijdige belangen met de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de pleegouders zich open hebben opgesteld voor hulpverlening en dat de ontwikkeling van [B.] in het pleeggezin positief is. De pleegouders hebben ook aangegeven dat zij bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening en dat zij de belangen van [B.] centraal stellen. Het hof heeft overwogen dat de pleegouders voldoende in staat zijn om de voogdij uit te oefenen en dat de gezamenlijke voogdij in het belang van [B.] is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de pleegouders benoemd tot voogden over [B.].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 25 maart 2011
Zaaknummer: HV 200.079.356/01
Zaaknummer eerste aanleg: 217651 FA RK 10-4981
in de zaak in hoger beroep van:
[X.] en [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. W.G.P. Berkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie Eindhoven,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 december 2010, hebben de pleegouders verzocht voormelde beschikking – naar het hof begrijpt – gedeeltelijk te vernietigen, namelijk voor zover het betreft de benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: de stichting) tot voogdes over de hierna te noemen minderjarige en te bepalen dat de pleegouders tot voogd dienen te worden benoemd, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van de minderjarige acht.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 januari 2011, heeft de stichting verzocht het verzoek van de pleegouders af te wijzen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 februari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de pleegouders, bijgestaan door mr. W.G.P. Berkers;
- [Z.] (hierna: de moeder);
- de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Werger;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw G. Vissers.
2.3.1. [A.] (hierna: de vader) is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 24 september 2010;
- het verzoek tot ontheffing van de raad d.d. 5 augustus 2010 en het rapport van de raad d.d. 4 augustus 2010;
- de brief van de raad d.d. 29 december 2010;
- het Eerste Plan van Aanpak voogdij van de stichting d.d. 25 november 2010.
3. De beoordeling
3.1. De moeder heeft een affectieve relatie gehad met de vader.
Uit die relatie is op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] geboren [B.] (hierna: [B.]).
Het kind is door de vader erkend.
Tot de datum van de bestreden beschikking heeft de moeder het eenhoofdig gezag over [B.] uitgeoefend.
3.2. Met ingang van 23 januari 2008 is [B.] onder toezicht gesteld, welke maatregel laatstelijk is verlengd met ingang van 23 januari 2010 voor de duur van een jaar. [B.] verblijft sinds augustus 2007, aanvankelijk op vrijwillige basis, in het netwerkpleeggezin. Ten aanzien van [B.] is een machtiging tot plaatsing in het pleeggezin afgegeven op 3 december 2008.
3.2. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [B.] en de stichting benoemd tot voogdes.
3.3. De pleegouders kunnen zich - voor zover het betreft de benoeming van de stichting tot voogdes van [B.] - met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.1. De pleegouders hebben aangevoerd dat de stichting er op zichzelf niet op tegen is dat de pleegouders met de voogdij over [B.] worden belast, maar dat het naar het inzicht van de stichting daarvoor nog te vroeg is. De pleegouders benadrukken dat ook de moeder, ondanks spanningen in het verleden tussen de pleegouders en de moeder wanneer er sprake was van tegenstrijdigheid tussen de belangen van de moeder en de belangen van [B.], van mening is dat de pleegouders met de voogdij over [B.] belast dienen te worden. Ter zitting van het hof heeft de moeder dit standpunt gehandhaafd.
3.4.2. De pleegouders hebben aangevoerd dat zij in een situatie waarin er sprake is van tegenstrijdige belangen, geen moeite zullen hebben de belangen van [B.] voorop te stellen, ook indien dat met zich brengt dat de pleegouders onaangename maatregelen ten opzichte van de moeder moeten treffen.
De gezinsvoogd heeft geen ernstige zorgelijke signalen over de ontwikkeling van [B.] in de opvoeding bij de pleegouders geconstateerd. De pleegouders hebben steeds een open houding aangenomen ten opzichte van de hulpverlening, zij hebben daadwerkelijk iets gedaan met de adviezen van de hulpverlening en zij hebben hun leven gebeterd op die punten waarop kritiek is geleverd door de hulpverlening, hetgeen door de gezinsvoogd is onderkend. Hoewel de pleegouders het nut niet inzagen van sommige afspraken met de hulpverlening, zoals de afspraak dat de moeder niet zonder de begeleiding van een betrouwbare derde met [B.] op pad mocht gaan, hebben zij zich steeds aan het risicomijdende advies van de hulpverlening gehouden.
3.4.3. De pleegouders menen dat met de huidige juridische situatie, waarbij de stichting is benoemd tot voogdes, wordt beoogd dat de pleegouders open blijven staan voor hulpverlening en dat een onafhankelijke derde een oogje in het zeil houdt. De ambulante hulpverlening gaat echter eindigen en verdere hulpverlening (naast de thans aanwezige voogd) wordt niet nodig geacht. Bovendien verblijft [B.] al ruim drie jaar bij de pleegouders zonder noemenswaardige problemen. In het raadsrapport is gesteld dat [B.] goed functioneert in het pleeggezin. [B.] komt toe aan zijn ontwikkelingstaken en hij voelt zich veilig.
3.4.4. De pleegouders hebben voorts gesteld voldoende intrinsieke motivatie te hebben om samen te werken met de hulpverlening. Het risico bestaat weliswaar dat de pleegouders hun rol als voogden zouden verliezen indien zij niet zouden meewerken met de hulpverlening, maar zij zijn op geen enkele wijze bevreesd dat hen dit zal overkomen. Zij erkennen voorts dat de hulpverlening nodig blijft om de belangen van [B.] centraal te stellen.
De huidige juridische situatie hoeft volgens de pleegouders niet uit vrees voor onaanvaardbare risico’s voor [B.] gehandhaafd te blijven. Immers, als de belangen van [B.] in gevaar komen, zullen vanuit de omgeving van [B.] de instanties op de hoogte worden gesteld.
Tot slot hebben de pleegouders aangevoerd dat, in het belang van [B.], de tijdelijkheid van de situatie dient te verdwijnen.
3.5.1. De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat zij de bestreden beschikking op de juiste gronden afgegeven acht. Zij onderschrijft de in het verzoekschrift door de raad aangevoerde gronden die – kort weergegeven – als volgt luiden. De relatie tussen de moeder en de pleegouders is wisselend en wanneer geen overeenstemming kan worden bereikt indien beslissingen over [B.] moeten worden genomen, is het moeilijk de belangen van [B.] daarbij voorop te stellen. De stichting acht het met de raad van belang dat zij toezicht houdt op de ontwikkeling van [B.] en op zijn opvoedingssituatie. Tot slot is er bij de pleegouders onvoldoende sprake van intrinsieke motivatie om aan de hulpverlening hun medewerking te verlenen; zij blijven gemotiveerd uit angst dat [B.] bij hen wordt weggehaald. Hulp van een onafhankelijke partij is nodig om de belangen van [B.] centraal te stellen en rondom contacten met de moeder.
3.5.2. Uit het verweerschrift blijkt voorts dat [B.] zich positief blijft ontwikkelen. Hij gaat vooruit in zijn taalontwikkeling, hoewel hij hier nog wel ondersteuning vanuit de logopedie voor nodig heeft. Voorheen was hij bang voor nieuwe dingen en geluiden, maar dit komt de laatste tijd steeds minder voor.
De pleegouders vertonen niet altijd het juiste voorbeeldgedrag, bijvoorbeeld met grof taalgebruik. Eind 2010 is de ambulante begeleiding echter gestopt. Het contact met de moeder verloopt positief en ontspannen en de moeder en [B.] hebben een goede band. De bezoekregeling is uitgebreid van 2 bezoeken van 2 uur naar 2 bezoeken van 3 uur per week.
Per 1 januari 2011 is [B.] gestart met het basisonderwijs. Op de school van [B.] signaleren zij geen problemen. De stichting acht het van belang de ontwikkeling van [B.] op school goed te blijven volgen. De voogd zal eens in de zes weken op bezoek gaan bij het gezin om de ontwikkelingen van [B.] goed te kunnen volgen.
3.5.3. Eerst ter zitting van het hof heeft de stichting medegedeeld dat de vader zich onlangs tot de stichting heeft gewend ten einde een contactregeling met [B.] te realiseren. Op 9 februari 2011 heeft de gezinsvoogd dit met de pleegouders besproken. Uit het ter zitting van het hof voorgelezen contactjournaal van de gezinsvoogd blijkt dat de pleegouders contact tussen de vader en [B.] tegenwerken. Het uitgangspunt van de stichting is dat [B.] het recht heeft zijn vader te leren kennen en dat het ook in zijn belang is dat hij de mogelijkheid krijgt om een band met zijn vader op te bouwen.
De moeder heeft in dit kader verklaard dat zij niet wil dat [B.] contact heeft met de vader.
3.5.4. De pleegouders hebben verklaard nooit enig contact tussen de vader en [B.] te hebben tegengewerkt. De beslissingen in dit kader lagen steeds bij de stichting. Mevrouw L. Snijders van de stichting heeft hen echter telkens voorgehouden dat contact tussen [B.] en de vader niet in het belang van [B.] is. Het uitgangspunt dat de stichting ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht, bevreemdt de pleegouders dan ook. De vader laat echter zelden van zich horen en is hij ook ter zitting niet verschenen, zodat de pleegouders van de vader weinig initiatief verwachten om een contactregeling te realiseren. Echter, wanneer zij tot voogden van [B.] zijn benoemd, zullen zij geen moeite hebben ook in dit kader beslissingen te nemen die in het belang van [B.] zijn, ook indien dit betekent dat een contactregeling tot stand komt tegen de wil van de moeder.
3.6. De raad heeft ter zitting zijn standpunt dat de belangen van [B.] voorlopig het best gediend zijn indien de stichting de voogdij over hem blijft uitoefenen, gehandhaafd. Mede gezien de wisselende relatie tussen de pleegouders en de moeder en gelet op het verleden tussen de moeder en de vader, maar ook omdat er ter zitting nog zoveel onduidelijkheid bestaat over het standpunt van de pleegouders ten aanzien van contact tussen [B.] en de vader, betwijfelt de raad of de pleegouders zelfstandig in staat zullen zijn een contactregeling tussen de vader en [B.] tot stand te brengen, waar het belang van [B.] mee gediend is.
3.7. Het hof overweegt het volgende.
3.7.1. Op grond van het bepaalde in artikel 1:275 lid 2 BW, kan een ieder die tot uitoefening van de voogdij bevoegd is, tijdens het onderzoek schriftelijk aan de rechtbank verzoeken met de voogdij te worden belast.
Het eerste lid van art. 1:275 BW voorziet niet expliciet in de mogelijkheid dat bij een ontheffing de pleegouders op hun verzoek beiden met de gezamenlijke voogdij worden belast. Echter, daar het sinds 1 januari 1998 op grond van artikel 1:282 BW mogelijk is dat twee personen met de gezamenlijke voogdij worden belast, is het hof van oordeel dat een dergelijke gezamenlijke voogdij-opdracht ook in een geval als het onderhavige mogelijk is.
3.7.2. Het hof overweegt dat de verzorging en opvoeding van [B.] door de pleegouders goed verloopt. [B.] heeft een goede ontwikkeling tijdens zijn verblijf in het pleeggezin doorgemaakt. De pleegouders hebben zich steeds open opgesteld tegenover de hulpverlening, zij hebben adviezen ter harte genomen en zij zijn afspraken nagekomen. Bovendien verlopen de bezoeken van de moeder aan [B.] bij de pleegouders positief en ontspannen.
Het hof overweegt voorts, met de rechtbank, dat de relatie tussen de pleegouders en de moeder in verleden wisselend is geweest. Er wordt echter door de hulpverlening sinds enkele jaren geen melding meer gemaakt van incidenten waarbij geen overeenstemming kon worden bereikt tussen de pleegouders en de moeder indien beslissingen over [B.] moesten worden genomen. De pleegouders hebben, daargelaten enkele incidenten, er blijk van gegeven een dergelijke situatie aan te kunnen, zonder daarbij het belang van [B.] uit het oog te verliezen. Een (eventuele) wisselende relatie tussen de pleegouders en de moeder staat er derhalve naar het oordeel van het hof niet aan in de weg om de pleegouders met de gezamenlijke voogdij te belasten.
Gezien het voorgaande acht het hof, anders dan de rechtbank, de pleegouders voldoende in staat om, indien er sprake is van een conflict tussen de belangen van de moeder en de belangen van [B.], de belangen van [B.] voorop te stellen, ook indien dat met zich brengt dat de pleegouders onaangename maatregelen ten opzichte van de moeder zouden moeten treffen. Het feit dat de vader zich onlangs bij de stichting heeft gemeld met het doel een omgangsregeling tussen hem en [B.] te realiseren, doet aan dit oordeel niet af, omdat gezien het voorgaande, de pleegouders ook bij het maken van eventuele afspraken in dit kader, in staat moeten worden geacht de belangen van [B.] voorop te stellen.
Het hof is dan ook van oordeel dat het in het belang van [B.] is dat de pleegouders de voogdij uitoefenen.
3.7.3. Het hof gaat er vanuit dat, indien de pleegouders onverhoopt toch op problemen stuiten, zij zich tot een hulpverlenende instantie zullen wenden ten einde hulpverlening in een vrijwillig kader te realiseren. De pleegouders hebben ter zitting van het hof verklaard de weg naar deze instanties te kunnen vinden en hen in de toekomst – indien nodig – te zullen benaderen voor advies en/of ondersteuning. Mocht de vader van mening zijn dat hij samen met de pleegouders niet tot de vaststelling en/of de uitvoering van een door hem gewenste omgangsregeling kan komen, dan kan hij zich tot de rechter wenden met het verzoek een omgangsregeling vast te stellen.
Het hof merkt voorts nog op dat, indien later alsnog mocht blijken dat [B.] bij zijn pleegouders zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd en de hulpverlening en het toezicht in een vrijwillig kader ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, de rechter [B.] op verzoek (wederom) onder toezicht kan stellen en zonodig in dat kader ook een machtiging tot uithuisplaatsing kan verlenen.
3.8. Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 8 oktober 2010 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank de stichting als voogdes over [B.], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], heeft benoemd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
benoemt [X.] en [Y.], beiden wonende in de [woonadres] te [postcode] [woonplaats] tot voogden over [B.], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Milar en Ayal en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2011.