ECLI:NL:GHSHE:2011:BP9731

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000898-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugstransport en vrijspraak voor meerdere feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1979 en thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond, was aangeklaagd voor meerdere feiten, waaronder het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij in de periode van 16 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 opzettelijk heroïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Dit oordeel is gebaseerd op de modus operandi van een drugstransport op 2 augustus 2009 en de beschikbare bewijsmiddelen, waaruit niet kon worden afgeleid dat de verdachte ook betrokken was bij eerdere transporten van heroïne of cocaïne. De verdachte werd wel veroordeeld voor het buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 14 kilogram heroïne op 2 augustus 2009, waarvoor hij een gevangenisstraf van 6 jaar kreeg opgelegd. Het hof heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen gelast en de teruggave van een doorslagformulier aan de verdachte bevolen. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 9 jaar geëist, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring en strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000898-10
Uitspraak : 16 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-889073-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Roermond te Roermond,
waarbij hij ter zake van:
1.“Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod”,
2.“Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” en
4.“Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd”,
werd veroordeeld tot 9 jaar gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest en waarbij in beslaggenomen voorwerpen werden verbeurdverklaard, en
hij ter zake van:
3.“(Medeplegen van) Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod” en
5.“Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”,
werd vrijgesproken.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 4 en 5 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 maart 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal,
mr. M.J.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman,
mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen ten aanzien van de onder
1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van het voorarrest, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen simkaartje en de twee notities met telefoonnummers en met teruggave aan verdachte van een doorslagformulier ‘artsen zonder grenzen’.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte integraal van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2009 tot en met 2 augustus 2009 te Rijswijk en/of te Den Haag en/of te Zoetermeer en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of op de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich (Groot-Brittannië), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 13903 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk met dat doel een auto gehuurd, waarin (een) bergruimte(n) was/waren gecreëerd in de kokerbalk(en) achter/ter hoogte van de/het wiel(en), althans heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) in die auto (een) bergruimte(n) gecreëerd in de kokerbalk(en) achter/ter hoogte van de/het wiel(en), en/of voornoemde hoeveelheid materiaal bevattende heroïne in die auto gestopt en/of verborgen en/of is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) met die auto met daarin voornoemde hoeveelheid materiaal bevattende heroïne naar Hoek van Holland en/of op de veerboot naar Harwich (Groot-Brittannië) gereden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 te Cuijk en/of te Heijen, gemeente Gennep, en/of te Rijswijk en/of Heerhugowaard en/of te Den Haag en/of te Zoetermeer en/of te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam, en/of elders in Nederland, en/of op de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich (Groot-Brittannië) en/of te Harwich (Groot-Brittannië) en/of elders in Groot-Brittannië, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende enig(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk met dat doel een auto gehuurd en/of een of meer de(e)l(en) van het plaatwerk van de wielkasten en/of van de kokerbalken van die (personen)auto's losgesneden en/of verwijderd en/of een of meer tussenschotten uit de kokerbalken van die (personen)auto's verwijderd en/of aldus (telkens) (een) bergruimte(n) in die (personen)auto's gecreëerd en/of (telkens) (een) hoeveelheid/hoeveelheden materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, althans bevattende enig(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II, in die auto gestopt en/of verborgen en/of is/zijn verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) met die auto met daarin die hoeveelheid/hoeveelheden materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, althans bevattende enig(e) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II, naar Hoek van Holland en/of op de boot naar Harwich (Groot-Brittannië) gereden en/of naar Harwich (Groot-Brittannië) gevaren en/of (vervolgens) Groot-Brittannië in gereden;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 januari 2009 tot en met
2 augustus 2009 te Cuijk en/of te Heijen, gemeente Gennep, en/of te Rijswijk en/of te Heerhugowaard en/of te Den Haag en/of te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk de hierna te noemen (personen) auto's, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de hierna te noemen autobedrijven, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten:
- in of omstreeks de periode van 16 januari 2009 tot en met 26 januari 2009:
een (personen)auto (Peugeot 307, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- in of omstreeks de periode van 4 februari 2009 tot en met 11 februari 2009:
een (personen)auto (Peugeot 307, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- in of omstreeks de periode van 7 april 2009 tot en met 23 april 2009:
een (personen)auto (Peugeot 308, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- in of omstreeks de periode van 7 mei 2009 tot en met 11 mei 2009:
een (personen)auto (Peugeot 308, kenteken [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en/of
- in of omstreeks de periode van 5 juni 2009 tot en met 2 augustus 2009:
een (personen)auto (Peugeot 308, kenteken [kenteken]), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meer binnenspatscherm(en) uit de wielkasten van die (personen) auto's verwijderd en/of een of meer de(e)l(en) van het plaatwerk van de wielkasten en/of van de kokerbalken van die (personen) auto's losgesneden en/of verwijderd en/of een of meer tussenschotten uit de kokerbalken van die (personen)auto's verwijderd;
5.
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2009 tot en met 3 augustus 2009 te Rijswijk en/of te Den Haag en/of te Zoetermeer en/of te Hoek van Holland en/of te Rotterdam en/of te Cuijk en/of te Heijen, gemeente Gennep en/of te Heerhugowaard en/of te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in elk geval in Nederland en/of op de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich (Groot-Brittannië) en/of te Harwich (Groot-Brittannië), in elk geval in Groot-Brittannië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of een of meer andere natuurlijke personen, te weten [mededader] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het uitvoeren van heroïne en/of een of meer andere middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II.
Vrijspraak.
Feit 2.
Het hof is van oordeel dat uit de modus operandi van het drugstransport van 2 augustus 2009 en de voorhanden zijnde wettige bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen / een ander ook in de periode van 16 januari 2009 tot en met 8 juni 2009 doende is geweest opzettelijk heroïne buiten het grondgebied van Nederland te brengen, zoals onder 2 ten laste is gelegd. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat bij die eerdere transporten heroïne en/of cocaïne c.q. een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II is vervoerd.
Feit 4.
Door verdachte [mededader] is op 5 juni 2009 een Peugeot met het kenteken [kenteken] gehuurd. Twee dagen later is [mededader] met die auto, met de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich, naar Groot-Brittannië vertrokken.
Op 28 juli 2009 is door verdachte [mededader] dezelfde auto opnieuw gehuurd waarmee zij op 2 augustus 2009 te 22.00 uur wederom met de veerboot naar Groot-Brittannië is gereisd.
Op de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich is dezelfde avond
omstreeks 23.00 uur door leden van het onderzoeksteam, een onderzoek ingesteld in de Peugeot met het kenteken [kenteken]. Vastgesteld werd dat er aan de kopse kanten van de kokerbalken gewerkt was. Zichtbaar was dat het op een wijze was gebeurd die afweek van de normale fabrieksmatige productiewijze.
Gelet op het tweemaal huren door verdachte [mededader] van het voertuig is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de geconstateerde beschadiging aan de personenauto met kenteken [kenteken], pas is ontstaan rond 2 augustus 2009.
Daarnaast kan het hof op grond van wettige bewijsmiddelen niet vaststellen dat de beschadigingen aan het voertuig zijn toegebracht in de periode van 5 juni 2009 tot en met
2 augustus 2009.
Feit 5.
Ten aanzien van de onder 5 ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie, overweegt het hof dat niet is gebleken dat sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband, dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zoals artikel 140, van het Wetboek van Strafrecht voorschrijft.
Onder organisatie moet in dit verband worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Een zekere bestendigheid van het samenwerkingsverband is noodzakelijk.
Nu het hof slechts één drugstransport bewezen zal verklaren kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een duurzame samenwerking tussen verschillende personen die het oogmerk had het plegen van meerdere misdrijven, zodat ook dit feit niet kan worden bewezen.
Het hof is derhalve van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijs
• Vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 2 augustus 2009 is medeverdachte [mededader] met een blauwe personenauto van het merk Peugeot 308 met het kenteken [kenteken] naar Hoek van Holland gereden en met deze auto in Hoek van Holland op de veerboot naar Harwich, Groot-Brittannië, gereden.
Verdachte was bij [mededader] in Hoek van Holland.
[mededader] heeft deze overtocht gereserveerd. Medeverdachte [mededader] heeft deze personenauto met het kenteken [kenteken] in de periode van 28 juli 2009 15.66 uur tot en met 3 augustus 2009 gehuurd van [slachtoffer 2] te Rijswijk. Op 28 juli 2009 is de huurauto aan [mededader] meegegeven.
Tijdens onderzoek op de boot naar Harwich heeft de politie in de linker- en rechterkokerbalk van voornoemde auto in tape verpakte blokken heroïne aangetroffen. De kokerbalken waren beschadigd. De verdovende middelen zijn door de verbalisanten in beslag genomen en overgedragen aan de hen vergezellende politieambtenaren van de dienst SOCA van de Engelse politie. Zij zouden zorgen voor het testen en wegen in Engeland.
Medeverdachte [mededader] is na het verlaten van de boot, met de auto met het kenteken
[kenteken] naar Bristol, Colston Street gereden, alwaar zij de auto omstreeks 10.43 uur heeft geparkeerd. Daar heeft zij op 3 augustus 2009 omstreeks 10.46 uur een ontmoeting met een man. Daarna heeft zij omstreeks 10.54 uur met deze man in zijn auto de parkeerplaats verlaten, de door haar gehuurde auto daar achterlatend.
Die dag heeft medeverdachte [mededader] op het vliegveld van Bristol een ticket gekocht voor een vlucht naar Nederland, waarna zij om 15.20 uur (Engelse tijd) per vliegtuig naar Amsterdam is vertrokken.
In Engeland, Bristol, is uit onderzoek van de in beslag genomen verdovende middelen gebleken dat in de door medeverdachte [mededader] gehuurde auto met het kenteken [kenteken] zeven blokken heroïne met een totaalgewicht van 13.903 gram verborgen waren.
In de auto werd tevens de koffer van [mededader] met daarin een aantal persoonlijke spullen van die medeverdachte, waaronder een laptop, aangetroffen.
Op het verpakkingsmateriaal van de heroïne is een vingerafdruk van H.S. [medeverdachte 1] aangetroffen.
Medeverdachte [mededader] heeft in de periode van 2 augustus tot en met 4 augustus 2009 een kamer voor twee personen gehuurd in het Van der Valk hotel te Nootdorp. Verdachte en [mededader] hebben in deze kamer verbleven.
Volgens track en tracegegevens van de auto met het kenteken [kenteken] is deze auto in de hierna genoemde periode onder meer op de navolgende adressen geweest.
Periode 28 juli 2009 tot en met 3 augustus 2009: Rijswijk – De Brink, ’s-Gravenhage – Kruiswater Zoetermeer – De Brink, ’s-Gravenhage – Hoek van Holland – Harwich.
• Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Door de raadsman is betoogd dat verdachte van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen nu er sprake is geweest van inzet van BOB-middelen op grond van onvoldoende verdenking. Al hetgeen uit de telefoongesprekken en observaties voortvloeit mag niet worden gebruikt voor het bewijs, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Bij een aantal van de door medeverdachte [mededader] gehuurde auto’s zijn beschadigingen aan de kokerbalken geconstateerd. Bekend was dat [mededader] voor 2 augustus 2009 een overtocht had geboekt naar Engeland, terwijl zij voordien met gehuurde auto’s diverse overtochten had gemaakt naar Engeland. Door de Engelse Douane was naar aanleiding van een eerdere overtocht al informatie in Nederland opgevraagd met betrekking tot [mededader] omdat de Douane vond dat het verhaal van [mededader] niet klopte met de reis. Het vermoeden bestond dat in de kokerbalken drugs werden vervoerd. In diverse kokerbalken van gehuurde auto’s is tape aangetroffen. Verdachte is in 2004 in Engeland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar in verband met invoer van verdovende middelen. Daarnaast heeft hij nog andere antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Verdachte zou op 6 juni 2009 in Arnhem zijn aangehouden op grond van verdenking van het bezit van harddrugs. Uit onderzoek bleek dat medeverdachte [mededader] omgang c.q. mogelijk een liefdesrelatie had met verdachte.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat de aanhouding van verdachte buiten heterdaad niet gerechtvaardigd was, is het hof van oordeel dat bij de start van het onderzoek voldoende verdenking van enig strafbaar feit in de zin van de Opiumwet aanwezig was jegens verdachte die het inzetten van BOB-middelen wettigden.
Het hof verwerpt het verweer dat de historische printgegevens en observaties moeten worden uitgesloten van het bewijs.
Door de raadsman is voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, aangezien er geen wettig bewijs tegen hem in het dossier aanwezig is. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Er is geen enkele telefoontap of observatie waaruit blijkt dat verdachte wist dat er drugs in de kokerbalken van de huurauto verborgen waren. Evenmin zijn er, voor hem belastende, verklaringen afgelegd. Het enkele feit dat zijn telefoon en die van medeverdachte [mededader] soms dezelfde kant op gingen, kan niet tot de conclusie leiden dat zij samenwerkten. En ook al was de mobiele telefoon van verdachte in de buurt van die van medeverdachte [mededader], wil dat nog niet zeggen dat die telefoon op dat moment ook bij verdachte was. Verdachtes broer [voornaam] heeft op 6 oktober 2010 bij de rechter-commissaris immers verklaard dat hij de telefoon van verdachte ook wel eens gebruikte en medeverdachte [mededader] heeft op 28 september 2010 bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte slordig met zijn telefoon omging en dat hij die overal liet slingeren.
Het hoeft daarom niet zo te zijn dat verdachte steeds in de buurt van zijn mobiele telefoon was.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat, hoewel met zijn telefoon op 3 augustus 2009, 89 keer contact is geweest met het telefoonnummer dat bij medeverdachte [mededader] in gebruik was, hij niet degene is geweest die dat contact heeft gehad. De verdachte heeft voorts verklaard dat ook zijn broer, [voornaam] [achternaam broer], zijn telefoon gebruikte. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de medeverdachte [mededader] de vriendin van verdachte was en dat
zij een relatie hadden. Naar het oordeel van het hof is het niet aannemelijk dat [voornaam] [achternaam broer], op één dag, te weten op 3 augustus 2009, 89 maal telefonisch contact heeft met de vriendin van zijn broer, verdachte [verdachte]. Ook [voornaam] [achternaam broer] heeft over een dergelijk contact met de vriendin van zijn broer bij de rechter-commissaris niets verklaard. Hij heeft bij de rechter-commissaris op 6 oktober 2010 bovendien verklaard dat hij sedert 24 juni 2009 gedetineerd is. Het hof acht niet aannemelijk dat [voornaam] dan de betreffende ( nieuwe) telefoon, waarvan de verpakking op 4 augustus 2009 is aangetroffen in de hotelkamer, die door [mededader] en verdachte in de periode van 2 augustus tot en met 4 augustus 2009 werd gebruikt, in zijn bezit heeft gekregen. Het hof gaat er van uit dat het verdachte zelf is geweest die op 3 augustus 2009 veelvuldig telefonisch contact met zijn vriendin en medeverdachte [mededader] heeft gehad.
Daarnaast is geen enkel objectief aanknopingspunt in het dossier naar voren gekomen voor de stelling dat verdachte geen gebruik maakte van de hem toegeschreven telefoonnummers en deze zich niet in zijn buurt bevonden.
Uit de hiervoor genoemde vaststaande feiten blijkt dat medeverdachte [mededader] op 28 juli 2009 de auto met het kenteken 16-HDP-7 heeft opgehaald in Rijswijk. Verdachte heeft [mededader] naar Rijswijk gebracht met de auto van [mededader].
De door haar gehuurde auto is omstreeks 16.00 uur aan [mededader] meegegeven in Rijswijk. Uit historische printgegevens blijkt dat de telefoon van [verdachte] om 15.58 uur een mast op de [adres] te Delft aanstraalt. De Kleveringweg te Delft en de Patrijsweg te Rijswijk, waar [bedrijf 3] is gevestigd, zijn in de directe nabijheid van elkaar gelegen.
Uit de track- en tracegegevens van voornoemde auto blijkt dat die auto op 28 juli 2009 te 16.25 uur op de Ockenburghstraat te Den Haag is gestopt. De bij [verdachte] in gebruik zijnde telefoon straalt om 16.25 uur een mast aan de Mozartlaan te
’s-Gravenhage aan. Op 28 juli 2009 vindt er om 16.25 uur een gesprek plaats tussen de telefoon in gebruik bij [mededader] en een telefoon in gebruik bij [verdachte]. De telefoon van [mededader] straalt eveneens voornoemde mast aan de Mozartlaan te ’s-Gravenhage aan.
Vervolgens stopt de auto op 28 juli 2009 te 16.42 uur op de Strandweg te Scheveningen.
Omstreeks dat tijdstip straalt de telefoon in gebruik bij [mededader] een mast op de Strandweg aan. De telefoon van [verdachte] straalt om 17.21 uur eveneens een mast aan in de directe nabijheid van de Strandweg.
Op 28 juli 2009 om 20.04 uur stopt voornoemde auto op De Brink te Den Haag. Om 20.09 uur straalt de telefoon in gebruik bij [verdachte] een mast aan op de Mozartlaan te ’s-Gravenhage. Om 20.26 uur straalt de telefoon in gebruik bij [mededader] eveneens de Mozartlaan te ’s-Gravenhage aan. De Mozartlaan te ’s-Gravenhage is gelegen in de nabijheid van De Brink te ’s-Gravenhage.
Het hof leidt daaruit af dat [mededader] en [verdachte] vanaf het huren van de auto tot het stoppen op De Brink in elkaars nabijheid en in de buurt van de bewuste auto zijn geweest.
Op 28 juli 2009 om 21.19 uur straalt de telefoon in gebruik bij [mededader], een mast in Schelluinen aan, waaruit valt af te leiden dat [mededader] uit ’s-Gravenhage is vertrokken.
Op 28 juli 2009 om 22.08 uur wordt de auto met het kenteken [kenteken] verplaatst naar Algengroen te Zoetermeer. Op 28 juli 2009 om 22.18 uur straalt de telefoon in gebruik bij [verdachte] een mast in Nijmegen aan. Op 29 juli 2009 om 19.21 uur vertrekt de auto van Algengroen te Zoetermeer naar de Meerzichtlaan/Kruiswater te Zoetermeer, alwaar de auto die dag om 19.28 uur stopt.
Op 29 juli 2009 om 12.53 uur straalt de telefoon van [mededader] een mast in Gennep aan.
Het hof leidt hieruit af dat verdachten [verdachte] en [mededader] op die momenten niet meer in de nabijheid van de auto waren en dat een andere persoon de auto heeft verzet.
Op 1 augustus 2009 om 12.57 uur vertrekt de Peugeot met het kenteken 16-HDP-7 vanaf de Meerzichtlaan naar de Rhododendronstraat te Den Haag, waar de auto om 13.34 uur stopt.
Op 2 augustus 2009 om 16.46 uur vertrekt de auto van laatstgenoemd adres weer naar De Brink in Den Haag en stopt daar om 17.28 uur. Op 2 augustus 2009 te 20.10 uur vertrekt de auto vanaf De Brink te Den Haag. Na, naar de Loosduinse Hoofdstraat te Den Haag te zijn gereden, is de auto om 20.18 uur weer op De Brink.
Om 20.21 uur vertrekt de auto daar weer en de auto is op 2 augustus 2009 om 20.42 uur in Hoek van Holland, Dirk van den Burgweg. In Hoek van Holland rijdt [mededader] in de Peugeot met het kenteken [kenteken]. [verdachte] is daar op dat moment ook en rijdt in de VW Polo van [mededader]. [mededader] en [verdachte] nemen afscheid en [mededader] rijdt naar de veerboot die die dag om 22.00 uur vertrekt naar Harwich, Engeland. Waarna [mededader] ook daadwerkelijk met de Peugeot met kenteken [kenteken] op de veerboot naar Engeland is vertrokken.
Tussen 1 augustus 2009, 22.15 uur en 2 augustus 2009, 15.09 uur is er sms-contact tussen de telefoon in gebruik bij [verdachte] en de telefoon in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 2] dat ze elkaar op 2 augustus 2009 rond 6/7 zien.
Op 2 augustus 2009 wordt vanuit de telefoon in gebruik bij [verdachte] een sms-bericht verzonden naar de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2]. Daar wordt half 8 of kwart voor afgesproken.
Op 2 augustus 2009 om 19.22 uur stuurt [medeverdachte 2] een sms-bericht naar de telefoon in gebruik bij [verdachte] met de vraag: “H lt bn j hr”. (het hof leest hier: hoe laat ben je hier), waarop [verdachte] antwoordt: om 8 uur. Op 2 augustus 2009 om 19.50 uur wordt een sms-bericht verstuurd van de telefoon in gebruik bij [verdachte] naar [medeverdachte 2], waarin hij zegt dat hij er is. De telefoon in gebruik bij [verdachte] straalt dan een mast in Den Haag, Laan van Meerdervoort/Ockenbergh, aan. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt dan om 19.51 uur dezelfde mast aan.
Uit de historische printgegevens blijkt dat [medeverdachte 2] en [verdachte] kort daarna nog afspreken. Met de telefoon in gebruik bij [verdachte] wordt om 20.17 uur een sms gestuurd naar [medeverdachte 2], inhoudende: “kom f na brg ok”. Om 20.18 uur stuurt [verdachte] nog een sms naar [medeverdachte 2], inhoudende: “1 Min”. De telefoon van [verdachte] straalt dan nog steeds de mast op de Laan van Meerdervoort/Ockenbergh, ‘s-Gravenhage aan.
Uit de track en tracegegevens in combinatie met de historische printgegevens leidt het hof het navolgende af.
[mededader] en [verdachte] hebben de gehuurde auto, met het kenteken [kenteken], naar De Brink in ‘s-Gravenhage gebracht. Deze auto is daar door anderen verplaatst. De auto is op
2 augustus 2009 omstreeks 20.10 uur opgehaald. [verdachte] was toen in de buurt. In die tussenliggende periode is er regelmatig sms-contact geweest tussen [verdachte] en [medeverdachte 2], waarbij wordt afgesproken elkaar te treffen.
[mededader] rijdt op 2 augustus 2009 omstreeks 20.45 uur, korte tijd na het ophalen op De Brink, in voornoemde auto en [verdachte] is dan nog steeds in de omgeving. [mededader] is met voornoemde auto, gevuld met heroïne in de kokerbalken, de veerboot naar Engeland opgereden.
Daarna is [mededader] met de auto naar Bristol gereden, waar zij de auto na een ontmoeting met een tot nu toe onbekend gebleven persoon, heeft achtergelaten en kort daarna, halsoverkop, gezien het achterlaten van haar persoonlijke spullen, met het vliegtuig naar Nederland is gegaan.
Op 4 augustus 2009 vindt een doorzoeking plaats van de kamer in het Van der Valkhotel te Nootdorp, die verdachte [mededader] van 2 augustus 2009 tot 4 augustus 2009 heeft gereserveerd en waar zij met verdachte [verdachte] heeft verbleven. In die kamer wordt onder meer aangetroffen een startpakket, bestaande uit een simkaart met handleiding en omschrijving. Uit dit pakket was de simkaart verwijderd. Uit de omschrijving bleek dat dit pakket een simkaart had bevat, voorzien van het mobiele telefoonnummer
[telefoonnummer 1].
Voorts wordt in die hotelkamer een lege doos aangetroffen van een mobiele telefoon, merk Nokia type 1209. Het toestel was niet in de doos aanwezig. Wel werd er in de doos de bijbehorende documentatie aangetroffen waarop vermeld het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 2].
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het toestel waarmee 89 keren is gebeld zijn toestel was.
Nu van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] geen plaatsbepalingsgegevens bekend zijn geworden hetgeen kan duiden op een verblijf in het buitenland, en de doos van dit mobiele nummer werd aangetroffen in de hotelkamer die door de medeverdachte [mededader] vanaf 2 augustus 2009 was gereserveerd en waar verdachte met haar heeft verbleven, is het hof van oordeel dat die telefoon bij [mededader] in gebruik was en dat de telefoon met
nr.[telefoonnummer 2], die zich in de gebruiksperiode met name heeft bevonden in de omgeving van “s-Gravenhage en Nootdorp, bij verdachte in gebruik was. Gelet op de data van ingebruikname van deze telefoons en de vondst van de verpakkingen in de hotelkamer is het hof van oordeel dat deze telefoons met het oog op de reis naar Engeland zijn aangeschaft cq in gebruik zijn genomen.
Tussen 3 augustus 2009 te 08.34 uur en 3 augustus 2009 te 14.29 uur zijn er 89 telefonische contacten geweest tussen de nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2].
Op het verpakkingsmateriaal van de op 2 augustus 2009 in de Peugeot met kenteken
[kenteken] aangetroffen heroïne is een vingerafdruk van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 1], wonende te [woonplaats], heeft een garagebox aan het Kruiswater te Zoetermeer. Begin juni of augustus 2009 heeft verdachte [medeverdachte 2] een blauwe Peugeot bij hem gebracht.
Op grond van de gang van zaken vanaf het huren van de auto door [mededader], de (telefonische) contacten als bovenomschreven, waaronder de contacten met [medeverdachte 2], de begeleiding door verdachte van [mededader], de geprepareerde auto, de speciaal voor deze reis in gebruikgenomen telefoons en de vele telefonische contacten op 3 augustus 2009, derhalve nadat de heroïne door de politie was aangetroffen en uit de auto was verwijderd, de overhaaste terugkeer van [mededader] uit Engeland waarna verdachte haar heeft opgehaald zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, is het hof van oordeel dat verdachte wetenschap had van de verdovende middelen in de auto waarmee [mededader] naar Engeland zou gaan.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 juli 2009 tot en met 2 augustus 2009 te Rijswijk en/of te Den Haag en/of te Zoetermeer en te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland, en op de veerboot van Hoek van Holland naar Harwich (Groot-Brittannië), tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (ongeveer) 13903 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk met dat doel een auto gehuurd, en voornoemde hoeveelheid materiaal bevattende heroïne in die auto verborgen en is verdachte en/of een van zijn mededaders met die auto met daarin voornoemde hoeveelheid materiaal bevattende heroïne naar Hoek van Holland en op de veerboot naar Harwich (Groot-Brittannië) gereden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen verklaard en verdachte daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten en oplegging van een gevangenisstraf van 9 jaar gevorderd.
Het hof heeft slechts het onder 1 ten laste gelegde bewezen verklaard, te weten -kort gezegd- : dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 14 kilogram heroïne.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat het in het onderhavige geval gaat om een zeer grote hoeveelheid verdovende middelen die op geraffineerde wijze naar Groot-Brittannië is gesmokkeld. De straatwaarde van de in beslag genomen verdovende middelen zou tussen de £ 556.120 en £ 695.150 uitkomen.
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is in algemene zin rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor overtreding van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet bij een hoeveelheid van 10.000 tot 20.000 gram voor zogenoemde ‘standaard drugskoeriers’ een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen 48 en 60 maanden als passend kunnen worden beschouwd.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte reeds eerder ter zake het invoeren van harddrugs tot een jarenlange gevangenisstraf is veroordeeld, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en geboden.
Beslag
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A,
van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
1 simkaartje (nr. 1),
1 notitie met telefoonnummers (nr. 3),
1 notitie met telefoonnummers (nr. 4).
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslaggenomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
1 doorslagformulier artsen zonder grenzen.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.M.W.M. van den Elzen en mr. J.F. Dekking,
in tegenwoordigheid van mw. J.G.M. van Zandbeek, griffier,
en op 16 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.