Parketnummer : 20-000885-10
Uitspraak : 22 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 19 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-800497-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats delict] op [1950],
thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De raadsman heeft voorts verzocht om alsnog een wapendeskundige in deze zaak te horen over het weigerende wapen, nu een vuurwapendeskundige bij uitstek de aangewezen deskundige is om het hof voor te lichten over de mogelijke technische oorzaken van een weigerend wapen.
Het hof wijst dit verzoek van de raadsman af, nu het hof de noodzaak daartoe niet is gebleken.
Het hof overweegt daartoe dat de verdachte heeft verklaard dat hij een wapen heeft gekocht waarvan hij dacht dat het echt was en functioneerde. Dit wapen is niet meer voorhanden en het enige dat bekend is dat het gaat om een oud wapen dat zwart of goud van kleur was.
Over de werking van een dergelijk niet nader omschreven en niet meer beschikbaar zijnd wapen zal een deskundige naar het oordeel van het hof slechts in zijn algemeenheid over oorzaken van weigering kunnen verklaren. Die mogelijke oorzaken zijn feiten van algemene bekendheid, zodat het horen van een deskundige daaromtrent naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk is.
Het hof zal het beroepen vonnis vernietigen, omdat het hof een andere bewijsvoering ten grondslag legt aan de beslissing. Voorts zal het hof, in tegenstelling tot de eerste rechter, een andere beslissing nemen over de schadevergoedingsmaatregel.
Aan verdachte is - na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1 primair:
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats delict] ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval na een daartoe van tevoren genomen wilsbesluit, meermalen, althans eenmaal een vuurwapen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet en/of gehouden en/of een vuurwapen op het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of gericht gehouden en/of dat vuurwapen heeft doorgeladen en/of meermalen, althans eenmaal de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats delict] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal een vuurwapen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en/of gehouden en/of een vuurwapen op het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden en/of dat vuurwapen doorgeladen en/of meermalen, althans eenmaal de trekker van dat vuurwapen overgehaald en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "ik knijp je kapot want je hebt mijn leven verkankerd en/of ik schiet je kapot en/of nu heb je niet zo'n grote mond he en/of je denkt zeker dat ik het niet durf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2 primair:
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats delict] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op het bovenlichaam, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 2] gericht en/of gericht gehouden en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd: "oprotten of optiefen anders ga jij er dadelijk ook nog aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
hij op of omstreeks 17 mei 2009 te [plaats delict] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd/gezicht althans het lichaam heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zijnde die van [slachtoffer 2] zijn, verdachte’s kind.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Door het hof vastgestelde feiten ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Het hof stelt op grond van het dossier het navolgende vast :
Op 17 mei 2009 is verdachte naar de woning van zijn buurvrouw [slachtoffer 1]in [plaats delict] gegaan. Er is ruzie tussen hen ontstaan en hij, verdachte, is boos weggegaan. Hij is naar huis gegaan en heeft daar een pistool gepakt.
Hij had het pistool ongeveer 2 jaar tevoren gekocht voor een bedrag van 300 euro.
Hij had dit wapen gekocht bij iemand die hij kende; een kleine crimineel. Hij wist dat deze persoon aan wapens kon komen.
Hij had er moeite voor gedaan om een wapen te kopen. De gedachte daarachter was om een veilig gevoel te hebben en dat hij wist dat hij iets achter de hand had als hij bedreigd zou worden.
Het was, aldus verdachte, een echt vuurwapen dat hij had gekocht.
Het was een wapen met in het handvat een magazijn. Hierin zaten kogels (het hof begrijpt dat telkens wordt bedoeld: patronen). De bovenkant van het wapen (het hof begrijpt: de slede van het wapen) moest naar achteren worden geschoven om een patroon in de kamer te krijgen.
Hij heeft dit pistool gepakt met de bedoeling om hiermee naar [slachtoffer 1] te gaan en haar neer te gaan schieten. Hij heeft gezien dat het magazijn met de patronen in het pistool zat. Dat weet hij zeker. Hij heeft de bovenkant van het wapen niet naar achteren gehaald voordat hij het wapen in zijn broeksband stopte.
Hij is vervolgens naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Hij is de gang ingegaan en zag [slachtoffer 1]. Hij heeft haar tegen een muur geduwd. Hij heeft het pistool uit zijn broeksband gehaald en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gedrukt. Hij merkte toen dat het pistool het niet deed. Had het pistool het wel gedaan dan had [slachtoffer 1] niet meer geleefd, aldus verdachte. Hij heeft de trekker overgehaald maar het pistool deed het niet. Hij weet nog dat hij aan het hannesen was met het pistool.
Hij heeft de slede naar achteren gehaald en de trekker nog een paar keer overgehaald. Het pistool deed het niet.
Hij heeft het wapen gepakt en tegen haar hoofd gezet omdat hij kwaad was.
Hij is daarna met [slachtoffer 1] naar de woonkamer gegaan.
Hij heeft geprobeerd met het pistool op [slachtoffer 1] te schieten.
Volgens [slachtoffer 1] is verdachte, nadat hij boos was weg gegaan, terug gekomen.
Verdachte is naar binnen gekomen en heeft haar meteen op de grond geduwd.
Zij zag dat hij een wapen pakte en voelde dat hij het wapen aan de linkerzijkant van haar gezicht zette. Zij hoorde dat hij zei ”Je denkt zeker dat ik het niet durf”. Ze hoorde een klik. Het wapen ging gelukkig niet af. Ze hoorde dat hij begon te vloeken. Ze werd naar de woonkamer getrokken. In de woonkamer zette hij een voet op haar keel. Hij drukte met kracht op haar keel.
Hij begon het wapen te bekijken. Hij haalde het magazijn er uit en plaatste het er weer in.
Toen hij het magazijn uit het wapen haalde, zag zij dat hij, verdachte, met zijn duim heen en weer bewoog.
De lengte van het wapen was ongeveer 30 centimeter en er zaten patronen in het magazijn. Het zat vol met goudkleurige patronen.
Zij, [slachtoffer 1], heeft gezien dat de bovenste patroon rechtop stond in het magazijn.
Toen verdachte het wapen aan de bovenkant naar achteren trok, zag zij een gleuf zitten.
Hij haalde een paar keer de bovenkant van het wapen naar achteren. Dit maakte een klikkend geluid.
[slachtoffer 1] voelde zich daardoor erg bedreigd en was bang dat hij haar zou vermoorden.
Zij zag dat verdachte het wapen weer op haar gezicht richtte.
Toen hij de trekker een paar keer overhaalde, hoorde zij dat hij tegen haar zei:”Ik schiet je kapot”.
[slachtoffer 1] heeft deze verklaring als getuige ter terechtzitting in hoger beroep grotendeels bevestigd. Zij heeft daar de patronen, die zij in het magazijn had zien zitten, omschreven als “glimmende dingetjes”. Deze glimmende dingetjes werden, nadat het wapen weigerde, door de verdachte uit het handvat gehaald, goed erin gedaan en vervolgens teruggeduwd in het magazijn. Daarna probeerde hij haar opnieuw door het hoofd te schieten.
[slachtoffer 2] heeft op 17 mei 2009 aan [slachtoffer 1] gemerkt dat er iets was en ze heeft gezien dat [slachtoffer 1] zat te trillen. Ze hoorde van [slachtoffer 1] dat haar vader
–i.c. verdachte- [slachtoffer 1] zojuist een pistool op haar hoofd had gezet en haar keel had dichtgeknepen. [verdachte] zag toen dat de keel van [slachtoffer 1] roodgekleurd was.
Ze zag vervolgens dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Ze zag dat hij met het pistool op [slachtoffer 1] richtte. Vervolgens heeft hij het wapen op haar gericht. Ze hoorde dat hij zie: “Oprotten of optiefen, anders ga jij er dadelijk ook nog aan”.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd.
a.. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt dat zijn op 19 mei
2009 bij de politie afgelegde verklaring niet juist is weergegeven in het proces-verbaal.
Daarom heeft hij ook geweigerd deze verklaring te ondertekenen.
b. De raadsman heeft zich met betrekking tot het gebruikte wapen op het standpunt
gesteld dat de verdachte weliswaar met een “voorwerp” [slachtoffer 1] heeft bedreigd,
maar dat niet is vastgesteld of het voorwerp geschikt was voor het afschieten van een
kogel en derhalve voor het doden van een mens.
c. Uitgaande van de door de verdediging overgelegde verklaring van een wapenhersteller,
waaruit volgt dat de meest logische verklaring voor een storing van een wapen als omschreven in het proces-verbaal een storing is met betrekking tot de afwezigheid van de patroonaanvoer, kan er voorts geen andere conclusie worden getrokken dan dat het gebruikte wapen niet deugde. Gelet daarop zou nooit een patroon in de kamer van het pistool hebben kunnen komen en is sprake van een absoluut ondeugdelijke poging tot moord of doodslag. Bevestiging hiervan kan, aldus de verdediging, worden gevonden in de omstandigheid dat er geen patroon uit het wapen is gekomen nadat verdachte op verschillende momenten de slede van het wapen naar achteren heeft getrokken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
ad a. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris in eenzelfde lijn – het was een echt
vuurwapen en hij heeft geprobeerd op [slachtoffer 1] te schieten – verklaard als bij
de politie. Voorts komt zijn verklaring grotendeels overeen met de verklaringen die
[slachtoffer 1] heeft afgelegd en die ondersteund worden door de verklaring van
[verdachte]. Gelet daarop zal het hof de verdachte houden aan de verklaringen die
hij bij de politie heeft afgelegd.
ad b. Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte gebruik
heeft gemaakt van een echt wapen. Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat
hij een echt wapen (het hof begrijpt: een vuurwapen dat geschikt is voor het afvuren
van kogels) had gekocht. Voorts heeft hij bij de politie verklaard dat hij het pistool had
gekocht bij een kleine crimineel voor een substantieel bedrag van €300,--.
De verdachte heeft het wapen ook beschreven; het zou een wapen zijn met in het
handvat een magazijn met patronen, en de bovenkant van het wapen zou naar achteren
moeten worden geschoven om er een patroon in te krijgen.
[slachtoffer 1] heeft eveneens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het wapen
een magazijn met patronen bevatte.
Verdachte heeft voorts zelf gezien dat het magazijn met de patronen in het pistool zat
voordat hij naar [slachtoffer 1] ging; dat wist hij zeker.
Genoemde omstandigheden maken dat het hof de verklaring van verdachte ter
terechtzitting waarin hij stelt dat hij niet weet of het een echt wapen was,
ongeloofwaardig acht.
ad c. Zoals hiervoor is overwogen staat voor het hof vast dat het hier naar de uiterlijke
verschijningsvorm om een vuurwapen dat geschikt was voor het afschieten van kogels,
ging met daarin een patroonhouder met patronen, en aldus een deugdelijk middel.
Dat door de handelingen van de verdachte geen slachtoffer is gevallen, is slechts te
danken aan de –niet aan de verdachte bekende- omstandigheid dat het wapen bij het
meermalen overhalen van de trekker weigerde en geen kogel werd afgevuurd.
Voor het hof staat vast dat verdachte ervan uitging dat het wapen geladen was op het
moment dat hij de trekker overhaalde. Dat blijkt ook uit zijn reactie daarna: hij begon
te vloeken, hij bekeek het vuurwapen en haalde het magazijn er uit, hij hanneste wat
met de patronen en haalde opnieuw de trekker over .
Naar algemene ervaringsregels is een vuurwapen geschikt om iemand te doden.
Echter, toen verdachte de trekker overhaalde viel er geen schot. Kennelijk is er om een
of andere reden geen patroon naar de kamer getransporteerd, hetgeen ook verklaart
waarom er geen patroon werd uitgeworpen uit het pistool op het moment dat verdachte
de slede naar achter trok. Denkbaar is overigens ook dat bij zijn laatste poging het
wapen te laden en daartoe de slede naar achter te halen wel een patroon in de kamer
van het pistool is gekomen doch om een andere reden het niet is gekomen tot het
afschieten van een kogel. Het functioneerde niet zoals verdachte verwachtte namelijk
dat het wapen wel een kogel zou afschieten.
Er is derhalve sprake geweest van een relatief ondeugdelijke poging.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn van een
absoluut ondeugdelijke poging.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft vastgesteld en overwogen, acht het hof niet alleen bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, maar ook dat hij dat heeft gedaan met voorbedachte rade.
Het hof stelt vast dat verdachte de loop van een geladen pistool tegen het hoofd van zijn slachtoffer heeft gehouden en vervolgens de trekker heeft overgehaald. Toen het wapen niet afging, heeft hij de slede naar achteren gehaald en nogmaals de trekker overgehaald. Het is slechts aan het –aan verdachte niet bekende - gebrek van het vuurwapen te danken dat deze poging niet is voltooid. Voorts is het hof van oordeel dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg, nu verdachte, na een ruzie met [slachtoffer 1], naar zijn woning is gegaan, daar een vuurwapen heeft gepakt met de bedoeling om hiermee terug naar [slachtoffer 1] te gaan om haar neer te schieten. Verdachte heeft gezien dat het magazijn met patronen in het wapen zat voordat hij naar die [slachtoffer 1] is gegaan..
Hij is vervolgens doelbewust met dat halfgeladen wapen naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft aldaar meerdere malen en nadat hij de slede naar achter had gehaald het wapen op haar gericht en de trekker overgehaald. Verdachte handelde dus niet in een opwelling.
Door het hof vastgestelde feiten ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Het hof stelt op grond van het dossier het navolgende vast :
Op dezelfde dag, 17 mei 2009 heeft verdachte in het huis van [slachtoffer 1] zijn dochter [slachtoffer 2] bedreigd.
Volgens [verdachte] heeft haar vader haar klappen op haar hoofd gegeven. Hij had haar met een hand vast bij haar shirt en heeft haar met zijn rechtervuist enkele malen geslagen.
Ze zag ook dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Ze zag dat hij het pistool op haar richtte met gestrekte arm. Ze stond op ongeveer een meter afstand van verdachte.
Hij richtte op haar borst. Ze hoorde dat hij zei: “Oprotten of optiefen (of zoiets), anders ga jij er dadelijk ook nog aan”.
[slachtoffer 1] heeft gezien dat verdachte een pistool in zijn handen had en dit richtte op [slachtoffer 2]. Ze zag dat hij het wapen met gestrekte arm op [verdachte] richtte. Ze hoorde dat hij zei: “en nu optieven of opflikkeren”.
Ze heeft achteraf van [verdachte] gehoord dat verdachte haar had geslagen.
De verdachte heeft bekend dat hij [verdachte] heeft geslagen. Hij kan ook wel tegen van [verdachte] hebben gezegd: [naam].
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen (genoemd in de voetnoten),- waarbij elk bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft -, acht het hof het onder 1 primair en 2 aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 17 mei 2009 te [plaats delict] ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, een vuurwapen op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet en gehouden en dat vuurwapen heeft doorgeladen en meermalen de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op 17 mei 2009 te [plaats delict] [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen op het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] gericht en gericht gehouden en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "oprotten of optiefen anders ga jij er dadelijk ook nog aan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
hij op 17 mei 2009 te [plaats delict] opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, op het hoofd heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden, zijnde die van [slachtoffer 2] zijn, verdachte’s kind.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij:
- artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en
- artikel 300 juncto artikel 304, aanhef en onder 1e, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot moord, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling, terwijl het feit is begaan tegen zijn kind.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft eveneens deze straf gevorderd.
De raadsman heeft bepleit om aan de verdachte een lagere straf op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft voorts ten bezware van de verdachte acht geslagen op de volgende omstandigheden.
- Verdachte heeft geprobeerd zijn buurvrouw, [slachtoffer 1], waarmee hij een kortstondige relatie heeft gehad, om het leven te brengen door meermalen een vuurwapen op het hoofd van [slachtoffer 1] te zetten en de trekker vervolgens over te halen. Het is uitsluitend te wijten aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte dat het hem niet is gelukt om haar te vermoorden.
- Vervolgens heeft hij zijn dochter bedreigd met hetzelfde vuurwapen en heeft hij haar geslagen.
- Het gaat hier in het bijzonder bij feit 1 om een zeer ernstig en schokkend feit dat grote angst en psychische problemen teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer.
- De bewezen verklaarde feiten hebben daarnaast door hun gewelddadig karakter voor maatschappelijke onrust gezorgd.
-Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep er geen enkele blijk van gegeven dat hij inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen, noch enig mededogen betoond met het slachtoffer [slachtoffer 1].
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 oktober 1010, reeds eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit het voorlichtingsrapport d.d. 25 augustus 2009 en het psychiatrisch rapport d.d. 17 augustus 2009, en zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles in ogenschouw nemend komt het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, tot het oordeel dat in het onderhavige geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 6000,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De vordering duurt in hoger beroep van rechtswege voort.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bewezen verklaarde delict, 17 mei 2009, tot de dag der algehele voldoening.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof zal voorts een beslissing nemen omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat verdachte in de komende jaren niet de draagkracht zal hebben om de schade te betalen, zodat bij voorbaat vaststaat dat het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ertoe zal leiden dat verdachte de daarbij te bepalen hechtenis zal moeten ondergaan, hetgeen het hof niet juist voorkomt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 45, 57, 63, 285, 289, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
mishandeling, begaan tegen zijn kind.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, een bedrag te betalen van EUR 6.000,00 (zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2009 tot aan de dag der algehele voldoening
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij
[slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. A.R.O. Mooy en mr. M.A.M. Wagemakers,
in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier,
en op 22 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J. Huurman-van Asten en mr. M.A.M. Wagemakers zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen .