7.19. Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de slotsom dat Westrom in november 2006 terecht heeft geconcludeerd dat niet te verwachten was dat Westrom lichamelijk en psychisch bekwaam, in staat en beschikbaar was om de functie van ”handlanger” in de groenvoorziening uit te oefenen op een wijze die Westrom redelijkerwijze van een werknemer in die functie mag vergen. Het hof is voorts van oordeel dat Westrom haar beslissing na november 2006 terecht heeft gehandhaafd.
7.19.1. De genomen beslissingen van Westrom vinden steun in de na november 2006 uitgebrachte rapportages van onderzoeken van [X.]. Het hof wijst op de volgende rapportages:
a. Rapportage d.d. 1/14 februari 2008 van de arbeidsdeskundige [Y.]: pagina 7 onder punt 4.
“De resultaten uit dit onderzoek doen twijfel ontstaan over de haalbaarheid van de functie “medewerker groen”. Vooral de knieklachten en de problemen met lang staan leiden tot overbelasting. Geadviseerd wordt om een beperkingenpatroon te laten opstellen door een bedrijfsarts. Daarnaast zal betrokkene niet op wisselende plekken, maar op een vaste locatie geplaatst moeten worden.”
b. Rapportage d.d. 31 januari 2008 van de bedrijfspsycholoog [Z.], pagina 5.
“Meneer [X.] heeft een werkomgeving nodig waarin besluiten voor hem worden genomen en hij sterk aangestuurd wordt. Hij wil weten waar hij aan toe is en hij moet bovendien inzien dat wat hij moet doen goed is.”
c. Het advies van de bedrijfsarts [A.] d.d. 21 december 2009 (prod. 10 mvg).
“Beperkingen
Betrokkene is beperkt in lang staan, veel lopen, knielen, hurken en trappen lopen.
Conclusie
Betrokkene is gedeeltelijk arbeidsgeschikt voor (aangepast) eigen werk
Beleid
Betrokkene is op eigen initiatief gedeeltelijk hervat, hij mag hiermee doorgaan, maar moet tussendoor wel geregeld gaan zitten om de knie weer te ontlasten. Voorlopig nog halve dagen.”
d. Rapportage d.d. 22 februari 2010 van de bedrijfsarts [J.] (prod. 17 akte d.d. 9 augustus 2010).
“In 2006 was werknemer bij ons bekend met schouderklachten en overbelastingsklachten aan de linkerarm. Hij werd hiervoor behandeld door de orthopaedisch chirurg en de fysiotherapeut.
Mede gezien de combinatie van de klachten aan het bewegingsapparaat en het soort werk dat hij destijds verrichtte, was werken in het groen toen haast duurzaam niet meer mogelijk. Werknemer mocht en kon geen piekbelastingen aan het bewegingsapparaat aan en hij mocht niet op ongelijke ondergrond lopen.
Gezien de bekende klachten/diagnosen van betrokkene is het wel meer dan aannemelijk dat betrokkene niet mag werken met gevaarlijke machines en niet solitair mag werken (gezien epilepsie) en dat hij mogelijk fysieke (overbelastings)klachten zal krijgen als hij zwaar fysieke arbeid moet verrichten.
Het werken in het groen is momenteel zeker gecontraïndiceerd.”
e. Rapportage d.d. 8 maart 2010 van de registerarbeidsdeskundige [I.], pagina 6 (prod. 15 akte d.d. 9 augustus 2010)
“Conclusie
(….)
Op basis van de CWI beschikking (als bijlage bijgevoegd) [dit is de herindicatiebeschikking van het CWI d.d. 13 maart 2008: toev. Hof] en op basis van het recente advies (FML) van de bedrijfsarts kan ik niet anders dan tot de conclusie komen dat er zeer grote gezondheidsrisico’s voor cliënt en onverantwoorde verzuimrisico’s voor de werkgever aan dit werk kleven. Ik acht cliënt op basis van een vergelijking tussen zijn beperkte belastbaarheid en de belasting in de functie evident ongeschikt voor het het werk van Handlanger.”
7.19.2. Ofschoon deze vier rapportages aan Westrom niet ter beschikking stonden in november 2006, moet achteraf geconcludeerd worden dat Westrom destijds op basis van de informatie die haar in november 2006 wèl ter beschikking stond, de ongeschiktheid van [X.] voor de vervulling van de functie “handlanger” in de groenvoorziening juist heeft ingeschat.
In de brief d.d. 26 oktober 2006 (prod. 1 cva) die Westrom schreef naar mr. M.J.M. Houben, advocaat van [X.], naar aanleiding van haar brieven van 28 september 2006 en 20 oktober 2006, heeft Westrom dan ook terecht vermeld:
“De onlangs door de bedrijfsarts en de behandelend orthopeed gedane uitspraken over de gezondheidsituatie van de heer [X.], wekken bij de bedrijfsleiding van het CCB niet het vertrouwen dat er in de toekomst wel sprake zal zijn van voldoende continuïteit. Hierbij speelt een rol dat het aangaan van een vierde tijdelijke arbeidsovereenkomst wettelijk niet meer mogelijk is, aangezien er bij verlenging meteen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat. Gelet op de hoogte van het ziekteverzuim van de heer [X.] in de functie van handlanger cultuur is dit voor Westrom als werkgever een onaanvaardbaar risico.”
7.19.3. Uit het vorenstaande volgt dat Westrom met haar beslissing [X.] na 30 november 2006 niet langer in dienst te houden in de groenvoorziening geen verboden onderscheid heeft gemaakt in de zin van de wet G.