ECLI:NL:GHSHE:2011:BP7610

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000153-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van elektriciteit ten behoeve van hennepkwekerij met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en het stelen van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij. De feiten vonden plaats tussen 15 januari 2009 en 10 februari 2009 in Grave. De verdachte heeft in die periode een aantal hennepplanten gekweekt en elektriciteit gestolen, wat resulteerde in een schadevergoeding aan de benadeelde partij, de elektriciteitsmaatschappij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een werkstraf van 70 uren en een voorwaardelijke geldboete van EUR 2.000,--. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van EUR 1.942,64 toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is voor de bewezen feiten en heeft de eerder opgelegde straffen bevestigd, met inachtneming van de financiële draagkracht van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000153-10
Uitspraak : 7 maart 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 september 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-840842-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van hetgeen door en namens de verdachte is opgeworpen en van hetgeen namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 2.000,--, subsidiair 30 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal – in afwijking van zijn schriftelijke vordering – gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 1.942,64, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van EUR 1.942,64, subsidiair 29 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2009 tot en met 10 februari 2009 te Grave opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 124, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 15 januari 2009 tot en met 10 februari 2009 te Grave met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 januari 2009 tot en met 10 februari 2009 te Grave opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van in totaal 124 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 15 januari 2009 tot en met 10 februari 2009 te Grave met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde].
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid, van die wet.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straffen
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof – met de advocaat-generaal en de raadsman – de in eerste aanleg opgelegde werkstraf voor de duur van 70 uren en voorwaardelijke geldboete van EUR 2.000,-- passend en geboden.
De geldboete wordt in voorwaardelijke vorm opgelegd, gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gebleken financiële draagkracht van de verdachte.
Met deze deels voorwaardelijke strafoplegging wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde], vertegenwoordigd door mr. J. van de Wiel, advocaat te Eindhoven, heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 2.248,14 (bestaande uit elektriciteitsverbruik bij een kweekperiode van vijf weken en kosten), te vermeerderen met de wettelijke rente, met het verzoek tot veroordeling van de verdachte in de kosten van het geding tot een bedrag van EUR 300,--.
Deze vordering is bij het beroepen vonnis toegewezen tot een bedrag van EUR 2.241,64, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij het hof opmerkt dat de kosten van het geding ten onrechte zijn toegekend als onderdeel van de schade in plaats van als proceskosten. In dit verband wijst het hof er tevens op dat bij de toepassing van de schadevergoedingsmaatregel de proceskosten buiten beschouwing moeten blijven (HR 18 april 2000, NJ 2000, 413).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van haar oorspronkelijke vordering, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij de vordering ter terechtzitting in hoger beroep heeft beperkt, in die zin dat zij is gebaseerd op een kweekperiode van vier weken.
De vordering van de benadeelde partij strekt in hoger beroep tot betaling van:
Elektriciteitsverbruik (11.894,130 kWh x EUR 0,1262) EUR 1.501,04
Afsluitkosten EUR 45,60
Uurloon inspecteur (3 x EUR 67,--) EUR 201,00
Administratiekosten EUR 195,00
------------------ +
Totaal schadebedrag EUR 1.942,64
Voorts heeft de advocaat van de benadeelde partij verzocht de verdachte te veroordelen in de kosten van het geding, in eerste aanleg begroot op een bedrag van EUR 300,-- (2 punten x EUR 150,-- overeenkomstig het liquidatietarief in kantonzaken) en in hoger beroep begroot op 1 punt, primair overeenkomstig het liquidatietarief in zaken in hoger beroep bij het gerechtshof en subsidiair overeenkomstig het liquidatietarief in kantonzaken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting, waaronder de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep en de bijlagen bij het voegingsformulier, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het verzochte bedrag van EUR 1.942,64. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente als na te melden.
Anders dan de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De geleden schade kan aan de hand van de door de benadeelde partij verstrekte gegevens zonder nader onderzoek genoegzaam worden vastgesteld.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij bij de berekening van het elektriciteitsverbruik geen onredelijke aannamen gedaan. Daarbij merkt het hof op dat het gebruik van ervaringsgegevens bij de berekening van het elektriciteitsverbruik in geval van diefstal van die elektriciteit inherent is aan het gepleegde delict. Verdachte heeft door het buiten de meter om afnemen van elektriciteit immers zelf een situatie in het leven geroepen waarin de benadeelde partij bij berekening van het schadebedrag gebruik dient te maken van ervaringsgegevens. Deze ervaringsgegevens zijn bovendien gebaseerd op de aangetroffen onderdelen van de hennepkwekerij, waaronder zich ventilatoren, verwarmingselementen, temperatuur- en ventilatieregelaars en assimilatielampen bevonden (p. 31a van het dossier). Dat deze hebben gewerkt, blijkt in de eerste plaats vanzelfsprekend uit het feit dat hennepplanten zijn aangetroffen van 40 tot 60 cm hoog. Bovendien rook verbalisant [verbalisant] op 8 februari omstreeks 16.05 uur aan de buitenkant van het pand een henneplucht en nam hij vanuit de woning een ratelend geluid waar, lijkend op een ventilator (p. 34 van het dossier). Ook bij het binnentreden van de woning op 10 februari omstreeks 14.15 uur zagen en hoorden de verbalisanten dat de boven de aangetroffen hennepplanten hangende groeilampen en ventilatoren in werking waren (p. 31 van het dossier). Dat [benadeelde] bij de berekening van de verbruikte hoeveelheid energie is uitgegaan van verkeerde aannames is dan ook niet gebleken.
De verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Het hof ziet aanleiding om, zowel ten aanzien van de kosten in eerste aanleg als in hoger beroep, aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief in kantonzaken. De kosten worden begroot op 3 punten x EUR 150,-- = EUR 450,--. (eerste aanleg 2 punten, hoger beroep 1 punt).
Het hof zal voorts aan de verdachte, die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen als na te melden.
De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ertoe kan leiden dat de verdachte, gezien diens financiële draagkracht, de vervangende hechtenis zal dienen te ondergaan.
Het hof ziet hierin echter geen bijzondere reden om af te zien van oplegging van die maatregel, mede in aanmerking genomen de relatief beperkte omvang van de te betalen schadevergoeding en de omstandigheid dat artikel 561, vierde lid (oud), van het Wetboek van Strafvordering – op grond waarvan bij het door het openbaar ministerie verlenen van uitstel van betaling of toestaan van betaling in termijnen, het totale bedrag in elk geval moest worden voldaan binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop de uitspraak waarbij de maatregel is opgelegd voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden – per 1 januari 2011 is komen te vervallen, zodat er thans mogelijkheden bestaan om te komen tot een langere betalingsregeling ter zake van het bedrag van de maatregel. Het is daarom niet aannemelijk dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zeker zal leiden tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het verklaarde oplevert:
1.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
2.
Diefstal.
Verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe.
Veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 1.942,64 (duizend negenhonderdtweeënveertig euro en vierenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding van de eerste aanleg en het hoger beroep, door de benadeelde partij [benadeelde] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op EUR 450,00.
Legt aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde], gevestigd te [plaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 1.942,64 (duizend negenhonderdtweeënveertig euro en vierenzestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2009 tot de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. M. Malsch,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 7 maart 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. Malsch en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.