GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.062.238
arrest van de zevende kamer van 22 februari 2011
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M.M.F. Starmans,
DE GEMEENTE STEIN,
zetelende te Stein,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.F.E. Kikken,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 maart 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen gewezen vonnis van 9 december 2009 tussen appellante - [X.] - als gedaagde en geïntimeerde - de Gemeente - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnr. 316653 CV EXPL 08/4647)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 8 juli 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [X.] is tijdig van het eindvonnis van 9 december 2009 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [X.] onder overlegging van het procesdossier van het geding in eerste aanleg negen grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in de conclusie van deze memorie nader staat omschreven.
2.2 Bij memorie van antwoord heeft de Gemeente onder overlegging van één productie de grieven bestreden.
2.3 [X.] heeft nog een akte genomen en de Gemeente een antwoordakte.
2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met deze grieven legt [X.] het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) [X.] huurt van de Gemeente een woonwagenstandplaats aan de [perceel 1.] te [plaatsnaam]. Haar zoon, [Y.], huurt een woonwagenstandplaats aan de [perceel 2.]. Andere standplaatsen dan deze twee zijn op deze locatie niet meer in gebruik. Die situatie bestaat inmiddels meer dan tien jaar.
b) Bij brief van 28 augustus 2008 heeft de Gemeente de huurovereenkomst opgezegd tegen 28 februari 2009 met als opzeggingsgrond dat de Gemeente het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub c BW. Dit in verband met plannen van de Gemeente om ter plaatse woningbouw te realiseren.
c) [X.] en haar zoon hebben bij brief van 2 oktober 2008 onder meer het volgende laten weten:
Hoewel wij hechten aan deze plek waar onze ouders en grootouders gewoond en geleefd hebben zijn wij bereid om samen met de woningcorporatie in gesprek te gaan over een andere passende huisvesting. Wij zullen uw plannen t.a.v. de uitbreiding van het [locatie A.] niet blokkeren. Echter wij mogen in dat geval ook verwachten van de woningcorporatie en de gemeente Stein, dat wij in goed overleg kunnen uitzien naar een plek, waar het samenzijn van de familie gerealiseerd kan worden.
d) De Gemeente heeft in de loop van 2003 geprobeerd [X.] en haar zoon ertoe te bewegen te verhuizen naar voor hen bestemde chalets die werden gebouwd op de nabij gelegen locatie Meerveld, echter zonder succes. Ook over andere locaties/woonruimte hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken.
4.2 In deze procedure vordert de Gemeente, kort samengevat, vaststelling van het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen partijen zal eindigen, met vaststelling van het tijdstip van de ontruiming van het gehuurde op veertien dagen na de uitspraak en veroordeling van [X.] tot ontruiming op uiterlijk dat tijdstip. Eenzelfde vordering heeft de Gemeente ingesteld tegen de zoon van [X.]. Het hoger beroep in die zaak is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer HD 200.062.236. De procesdossiers in beide zaken zijn vrijwel gelijkluidend. Dat geldt ook voor het arrest van heden.
4.3 Volgens [X.] is geen sprake van dringend eigen gebruik aan de zijde van de Gemeente en is er een diepe geworteldheid van haar en haar zoon met de huidige locatie waar ook eerdere generaties hebben gewoond. Passende vervangende woonruimte/standplaats, waarbij voldoende rekening is gehouden met haar bijzondere omstandigheden en de familiaire verhoudingen in de gemeenschap waartoe zij behoort, is volgens [X.] door de Gemeente niet aangeboden.
4.4 Bij tussenvonnis van 8 juli 2009 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 16 oktober 2009 plaatsgevonden. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard eindvonnis van 9 december 2009 heeft de kantonrechter de vorderingen van de Gemeente aldus toegewezen dat, samengevat, het tijdstip waarop de huurovereenkomst eindigt is gesteld op acht weken na de betekening van het vonnis en [X.] is veroordeeld voor dat tijdstip de standplaats te ontruimen met machtiging aan de Gemeente om de ontruiming zo nodig zelf te bewerkstelligen.
4.5 In de memorie van grieven vordert [X.] naast vernietiging van het vonnis waarvan beroep te bepalen dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woonwagenstandplaats aan de [perceel 2.] [bedoeld is kennelijk [perceel 1.]] te [plaatsnaam], niet zal eindigen. Het hof zal de vordering van [X.] in hoger beroep aldus opvatten dat hiermee tevens de afwijzing van de vorderingen van de Gemeente wordt beoogd.
4.6 De Gemeente beroept zich op de opzeggingsgrond van artikel 7:274 lid 1 sub c BW, kortweg aan te duiden als dringend eigen gebruik. Bij de beantwoording van de vraag of de Gemeente een beroep hierop toekomt, gaat het om de volgende drie aspecten die het hof achtereenvolgens zal bespreken:
1) heeft de verhuurder aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringend eigen gebruik;
2) de afweging van belangen van verhuurder en huurder;
3) kan de huurder andere passende woonruimte verkrijgen.
Ad 1. Dringend eigen gebruik
4.7 Door de Gemeente is aangevoerd dat zij het terrein aan de [locatie A.] waarop zich thans alleen nog de woonwagenstandplaatsen bevinden die aan moeder en zoon [Y.] zijn verhuurd en dat voor het overige braak ligt, voor woningbouw wil benutten. De overige standplaatsen die zich op de locatie [locatie A.] bevonden heeft de Gemeente reeds geruime tijd geleden vrij gemaakt en niet meer opnieuw als woonwagenstandplaats verhuurd. De Gemeente heeft in dit verband verwezen naar een kaart, aangeduid als Voorstel III d.d. 22 november 2007 en een luchtfoto van de situatie ter plaatse (prod. bij dagvaarding in eerste aanleg).
4.8 Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij al in 2007/2008 concrete plannen had voor de aanleg van een nieuwe wijk met reguliere woningen en een ontsluitingsweg, waarin voor de thans nog aanwezige woonwagenstandplaatsen geen plaats is ingeruimd. Volgens [X.] behoorde dat laatste wel tot de mogelijkheden en zou dit ook aansluiten bij het beleid om woonwagenbewoners te integreren in de overige samenleving. Ook betwist [X.] dat de Gemeente daadwerkelijk concrete plannen heeft. Door [X.] is evenwel niet met feiten of omstandigheden onderbouwd dat in de plannen van de Gemeente sindsdien enige wijziging zou zijn opgetreden.
4.9 Op zich is het denkbaar dat in een nieuwe wijk bestaande woonwagenstandplaatsen worden geïntegreerd, maar dat is in ieder geval kennelijk niet of in ieder geval niet langer de bedoeling van de Gemeente. Hier is aan de orde of de Gemeente dringend eigen gebruik van de thans verhuurde standplaatsen aannemelijk heeft gemaakt en daarvoor is de vraag van belang of sprake is van concrete plannen voor dat eigen gebruik. De Gemeente heeft dat aannemelijk gemaakt, terwijl de enkele stelling van [X.], zonder nadere onderbouwing, dat de Gemeente haar plannen ook zou kunnen uitvoeren met behoud van de bestaande standplaatsen naar het oordeel van het hof niet als voldoende gemotiveerd verweer kan worden aangemerkt. Uit de hiervoor in 4.1 onder c) aangehaalde brief van 2 oktober 2008 blijkt dat [X.] destijds zelf ook uitging van plannen van de Gemeente waarin voor woonwagenstandplaatsen geen plaats meer zou zijn.
Ad 2. Belangenafweging
4.10 De Gemeente dient zorg te dragen voor toereikende huisvesting en voor ontwikkeling van daarvoor geschikte locaties binnen haar gebied. Dit belang is deze procedure ook niet gemotiveerd bestreden. Evenmin is bestreden dat de Gemeente dit belang op reële wijze kan dienen door de voorgestane ontwikkeling van het terrein aan de [locatie A.]. Het belang van de Gemeente bij het eindigen van de huurovereenkomst staat daarmee voldoende vast.
4.11 [X.] heeft als belang bij het handhaven van de huurovereenkomst aangevoerd de hechting aan juist de plaats waarop de huurovereenkomst betrekking heeft. In deze procedure wordt dit belang door [X.] als principieel obstakel tegen de door de Gemeente gewenste opzegging van de huurovereenkomst aangevoerd. Het hof acht het bestaan van een dergelijk principieel obstakel bij [X.] onvoldoende aannemelijk geworden. Uit de overgelegde correspondentie, die op zichzelf niet is betwist, komt naar voren dat niet zozeer het bezwaar tegen een verhuizing van de huidige locatie het struikelblok is geweest, maar veeleer de aangeboden andere locaties en de voorwaarden voor de verhuizing daarheen. [X.] heeft zich in dit verband beroepen op een toezegging van de Gemeente dat op de standplaatsen aan de [locatie A.] chalets gebouwd zouden worden, welke toezegging de Gemeente overigens betwist, maar uit de brief van de Gemeente van 17 oktober 2003 (prod. 1 cvr) blijkt dat en waarom van de bouw van chalets op de locatie [locatie A.] werd afgezien. Gesteld nog gebleken is dat [X.] nadien stappen heeft genomen om de realisering van de chalets alsnog te bewerkstelligen, terwijl uit Voorstel III van de Gemeente en de brief van 2 oktober 2008 genoegzaam blijkt dat dit in de beleving van beide partijen een gepasseerd station was (geworden).
4.12 Onder deze omstandigheden kan niet gesproken van een zodanig zwaarwegend belang aan de zijde van [X.] dat het belang van de Gemeente daarvoor moet wijken, zodat in zoverre aan het bepaalde in artikel 7:274 lid 1 sub c) BW is voldaan.
Ad 3. Passende andere woonruimte
4.13 Voorwaarde voor een geslaagd beroep op dit artikel is ten slotte dat blijkt dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen. Hierbij gaat het om de mogelijkheid om passende woonruimte te verkrijgen en niet om de vraag of dergelijke woonruimte op dit moment feitelijk beschikbaar is.
4.14 Het hof stelt vast dat [X.] in 2005 op de aangrenzende locatie [locatie B.] gebruik had kunnen maken van het aldaar ten behoeve van haar gebouwde chalet. De redenen die [X.] thans aanvoert voor haar weigering om van deze mogelijkheid gebruik te maken (zij had er niet om gevraagd, er was minder vrijheid en privacy, er waren chalets op de oorspronkelijke standplaats beloofd) acht het hof ontoereikend. De bouw van chalets op de oorspronkelijke locatie was al sinds de brief van de Gemeente van 17 oktober 2003 niet meer aan de orde, terwijl de overige redenen die [X.] aanvoert voor haar weigering als onvoldoende substantieel en/of onvoldoende onderbouwd aangemerkt dienen te worden. De weigering van [X.] om van de destijds geboden mogelijkheid gebruik te maken doet daarom afbreuk aan de betwisting van [X.] dat andere passende woonruimte kan worden verkregen.
4.15 Dat is ook het geval met de weigering van [X.] om nadien gebruik te maken van de tijdens de procedure geboden mogelijkheid van een standplaats aan het [locatie C.]. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in eerste aanleg is hierover van de zijde van [X.] aangevoerd ‘dat binnen de Sinti- gemeenschap bepaalde familiaire verhoudingen bestaan die het onmogelijk maken iedereen maar zo bij elkaar te zetten’. Deze in algemene termen gestelde bewering zal mogelijk juist zijn, maar daarmee is nog geen overtuigende reden gegeven waarom in dit geval de aangeboden plaats niet als een passende woonruimte voor deze huurster zou kunnen worden aangemerkt. Daarmee mist ook deze weigering van [X.] voldoende grond.
4.16 De consequentie van een en ander is naar het oordeel van het hof dat het verweer van [X.] tegen de stelling van de Gemeente dat andere passende woonruimte kon worden verkregen als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd dient te worden.
Bewijsaanbod
4.17 Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van het hof geen plaats voor bewijslevering aangezien [X.] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. Het bewijsaanbod van [X.] dient daarom als niet relevant gepasseerd te worden.
Conclusie
4.18 Het hof komt hiermee tot dezelfde conclusie als de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep, zodat de grieven van [X.] daartegen worden verworpen. Het hof zal de gevraagde tijdstippen opnieuw vaststellen als in het dictum aangegeven, rekening houdend met het gegeven dat een uitvoerbaar bij voorraadverklaring gelet op artikel 7:272 lid 1 BW niet op zijn plaats is. Een machtiging als toegewezen zal het hof, gelet op artikel 556 Rv, niet opnemen. Voor de duidelijkheid zal het hof het dictum geheel opnieuw formuleren.
vernietigt het dictum van het vonnis waarvan beroep en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt het tijdstip waarop de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woonwagenstandplaats aan de [perceel 1.] te [plaatsnaam], zal zijn geëindigd, vast op drie maanden na betekening van dit arrest, het een en ander met inachtneming van hetgeen in het vonnis waarvan beroep omtrent het tijdstip van betekening is overwogen;
veroordeelt [X.] om binnen drie maanden na de betekening van dit arrest de voormelde standplaats met al het hare en de haren te verlaten en te ontruimen en aan de gemeente Stein ter beschikking te stellen;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 373,44 aan verschotten en op € 600,= aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 263,= aan salaris en op € 1.341,= aan salaris advocaat in hoger beroep;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Den Hartog Jager en Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 februari 2011.