4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
(a) Centraal in deze zaak staat een weg door een bos bij het dorp Someren, gelegen bij de grens van de huidige gemeenten Heeze-Leende en Someren. De weg wordt in het bestreden vonnis als [A-weg] aangeduid, welke benaming ook het hof zal aanhouden.
Voorafgaande aan een gemeentelijke herindeling lag deze weg op de grens tussen de toenmalige gemeenten Maarheeze en Someren. De weg loopt door een bosgebied en is van oorsprong gebruikt voor de bosexploitatie en was tot circa 1980 een zandweg. De weg is eigendom van de Gemeente. Een ieder kon en kan van de weg feitelijk gebruik maken.
(b) Op 21 november 1979 heeft de provincie Noord-Brabant aan de exploitatiemaatschappij Zandbank B.V. (hierna: Zandbank) te [vestigingsplaats] onder [letter] nr. [nummer] ontheffing verleend van de verbodsbepaling van het destijds geldende artikel 15 lid 2 van het Wegenverkeersreglement (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). De ontheffing hield in dat aan Zandbank toegestaan werd om (onder meer) de onverharde [A-weg] te berijden met zware zandauto’s. Zandbank werd verplicht de weg door onderhoud in goed berijdbare staat te houden gedurende de uitvoering van de zandtransporten uit de nabijgelegen zandwinningsgebieden. In artikel 2 van de ontheffing is opgenomen dat Zandbank, indien voor het berijdbaar houden van de weg nodig, gehouden was de bovenlaag te verstevigen met puin, grind of ander materiaal. In artikel 3 is bepaald dat na de beëindiging van de zandtransporten de betreffende onverharde wegen (dus ook de [A-weg]) moesten worden opgeleverd in een staat die minstens gelijkwaardig zou zijn aan de toestand vóór de uitvoering van de zandtransporten (dus, zo begrijpt de voorzieningenrechter en ook het hof, minstens gelijkwaardig aan een zandweg). Als waarborg voor de nakoming van de aan de ontheffing verbonden voorwaarden moest Zandbank ten name van de provincie een bankgarantie stellen van fl. 50.000,--.
(c) Zandbank heeft waarschijnlijk eind 1979, maar op zijn laatst in 1981, de [A-weg] met puingranulaat verhard opdat deze weg berijdbaar zou worden voor zwaar vrachtverkeer.
(d) In 1985 heeft [Y.] (hierna: [Y.]) toestemming gevraagd en verkregen van de toenmalige gemeente Maarheeze om een forellenkwekerij te vestigen op het perceel [perceel] in het buitengebied van Sterksel (thans gevoegd bij de gemeente Heeze-Leende). Aangezien het terrein van [Y.] uit bouwland bestond zouden ter plaatse vijvers gegraven moeten worden.
(e) Een en ander heeft in 1990 voor het betreffende perceel geleid tot het vaststellen van het bestemmingsplan “Forellenkwekerij [naam]”. Voorts hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 3 augustus 1990 aan [Y.] een ontgrondingsvergunning verleend voor het ontgronden van circa 13 ha landbouwgrond en waterloop, met een geldigheidsduur van 8 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning en de mogelijkheid van verlenging (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg). Doel van de ontgronding was de aanleg van een waterbergingsvijver met ringsloot voor de te vestigen forellenkwekerij. Na bezwaar en beroep is de ontgrondingsvergunning in mei 1994 onherroepelijk geworden. De ontgrondingsvergunning, is zoals Kuba ter zitting in eerste aanleg desgevraagd heeft medegedeeld, telkenmale door de provincie verlengd, laatstelijk tot april 2012.
(f) De gemeente die het perceel tot Forellenkwekerij heeft bestemd (voorheen de gemeente Maarheeze, thans de gemeente Heeze-Leende) is een andere dan de aangrenzende gemeente Someren tegen wie Kuba de onderhavige procedure heeft gericht. De ontgrondingsvergunning is niet verleend door de in rechte betrokken gemeente (Someren), maar door de provincie Noord-Brabant.
(g) Op pagina 27 van de ontgrondingsvergunning staat onder “overige aspecten” onder meer de volgende passage:
“De relatief aanzienlijke hoeveelheid zand die uit het onderhavige terrein zowel in den droge alswel in den natte kan worden gewonnen kan enkel worden vervoerd naar en over een oostelijk gelegen zandtransportroute; voor het berijden van onder meer deze route, zijnde de [A-weg] op de grens van de gemeenten Maarheeze en Someren, ten behoeve van de afvoer van zand uit het onderhavige gebied hebben wij bij ons besluit van 21 november 1979, [letter] nummer [nummer] een ontheffing ingevolge artikel 15, tweede lid van het Wegenverkeersreglement verleend.
De bezwaren ten aanzien van het zandtransport hebben betrekking op afvoer in westelijke richting en zijn dan ook niet aan de orde.
Overigens vinden deze bezwaren bescherming in de wegenverkeerswetgeving en kan dan ook niet worden beschouwd als een bij de ontgronding betrokken belang ter bescherming waarvan voorwaarden aan de ontgrondingsvergunning kunnen worden verbonden.”
(h) In november 1990 kwam [Y.] met aannemer Bowie B.V. de aanleg van de vijvers ten behoeve van de forellenkwekerij overeen, alsmede de aan- en verkoop van het daaruit te winnen zand. Er kon pas worden begonnen met ontgronden na het onherroepelijk worden van de ontgrondingsvergunning in 1994. In werkelijkheid is met de aanleg van de vijvers gestart in 1996.
(i) De in de aan Zandbank verleende ontheffing van 1979 bedoelde zandwinplaatsen - niet zijnde het perceel van [Y.] - zijn vanaf 1994 leeg. De zand- transporten door Zandbank zijn in 1994 geëindigd. De [A-weg] is vervolgens wel in de door Zandbank met puingranulaat verharde staat blijven liggen.
(j) Bij besluit van 11 december 1996 (productie 3 Gemeente in eerste aanleg) hebben B&W van de Gemeente als bevoegd overheidsorgaan (voorheen lag de bevoegdheid bij Gedeputeerde Staten van de provincie) aan Transport- en Containerbedrijf Bowie B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: Bowie) ontheffing verleend van het destijds geldende artikel 7.1. van het Voertuigreglement om met brede en zware vrachtwagens te rijden op de (eerder door Zandbank met puingranulaat verharde) [A-weg]. Als einddatum van de ontheffing is aangehouden de einddatum van de ontgrondingsvergunning van [Y.]. Die einddatum was toen 20 mei 2002. Bowie zou het zand uit de ontgrondingsputten op het perceel van [Y.] vervoeren naar locaties in de nabije omgeving waar behoefte aan ophoogzand bestond. Met dit transport is Bowie in 1996 begonnen.
(k) In oktober 1996 heeft Bowie de Gemeente verzocht om medewerking aan het asfalteren van de [A-weg]. [Y.] heeft dat verzoek van Bowie ondersteund. De Gemeente heeft de medewerking geweigerd en ook [Y.] daarvan schriftelijk in kennis gesteld (productie 6 Gemeente in eerste aanleg). In de brief aan [Y.] heeft de Gemeente aangegeven een tijdelijke puinweg te hebben geaccepteerd, maar geen asfaltverharding te wensen. Het grootste bezwaar van de Gemeente tegen asfaltverharding was enerzijds het ontstaan van een door de Gemeente niet gewenste sluiproute en anderzijds de te verwachten problemen bij de latere verwijdering ervan.
De Gemeente heeft het bezwaar van [Y.] tegen de weigering op 29 augustus 1997 niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch (sector bestuursrecht) d.d. 18 december 1998 ongegrond verklaard (productie 7 Gemeente in eerste aanleg).
(l) Op 14 april 1997 heeft de gemeente met Bowie tevens een overeenkomst gesloten (productie 4 Gemeente in eerste aanleg) betreffende het transport van zand via de [A-weg]. Deze overeenkomst hield - zakelijk weergegeven- in:
- overname door Bowie van de door Zandbank aangebrachte puinverharding;
- betaling door Bowie aan de gemeente van een vergoeding van fl. 6.000,-- per jaar voor het bijzonder gebruik van de [A-weg];
- het onderhoud van de [A-weg] door Bowie en
- het na de ontgrondingen door Bowie opleveren van de [A-weg] in de oorspronkelijke staat als gedetailleerd omschreven in een bijlage bij de overeenkomst, kort samengevat: verwijdering van alle puin en het vervolgens aanbrengen van een profiel als zandweg.
Als waarborg voor de nakoming van deze overeenkomst heeft Bowie ten name van de gemeente een bankgarantie moeten stellen van fl. 100.000,--.
(m) [Y.] heeft het onroerend goed (dus ook zijn te ontgronden percelen aan de [perceel]) in 2000 ingebracht in [X.] Beheer B.V.
(n) B&W van de Gemeente hebben de ontheffingsvergunning van Bowie d.d. 11 december 1996 bij besluit van 7 oktober 2002 (productie 8 Gemeente in eerste aanleg) verlengd tot uiterlijk 13 juni 2006. Tevens hebben Bowie en de Gemeente op 28 november 2002 een nieuwe overeenkomst betreffende het transport van zand via de [A-weg] gesloten (productie 9 gemeente in eerste aanleg) met in essentie dezelfde inhoud als de overeenkomst van 14 april 1997. Zowel de ontheffingsvergunning als de overeenkomst hadden een einddatum, te weten 13 juni 2006, zijnde de datum waarop de toenmalige aan [Y.] verleende verlenging van de ontgrondingsvergunning zou verlopen, of zoveel eerder als mogelijk zou zijn. De door Bowie aan de gemeente verschuldigde jaarlijkse vergoeding werd gesteld op € 2.800,--. Bowie heeft wederom een contractueel verplichte bankgarantie ten behoeve van de gemeente gesteld, ditmaal van € 75.000,--. De nieuwe overeenkomst impliceerde dat Bowie uiterlijk op 13 juni 2006 de [A-weg] op haar kosten in de oorspronkelijke staat zou moeten herstellen.
(o) Tussen [X.] (Beheer B.V.) en Bowie zijn omstreeks 2000 problemen gerezen.
In 2000 is Bowie volgens Kuba voor de Gemeente zand gaan vervoeren afkomstig uit een andere ontgrondingsput, in plaats van voort te gaan met het voor [Y.] aangenomen werk. Gevolg hiervan was dat Kuba met grote hoeveelheden zand bleef zitten, de forellenvijvers niet aangelegd konden worden en Kuba in de jaren daarna geconfronteerd werd met het gegeven dat er geen vraag meer was naar ophoogzand zodat zij niet kon afvoeren.
In een procedure tussen [Y.] en Bowie heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch in 2003 onder meer de door [Y.] gevraagde ontbinding van de overeenkomst tussen [Y.] en Bowie uitgesproken. Deze beslissing is in hoger beroep niet vernietigd. De contractuele verhouding tussen [X.] (Beheer B.V.) en Bowie bestaat dus in elk geval sedert 2003 niet meer.
(p) Bij brief van 30 juli 2007 (productie 11 Gemeente in eerste aanleg) heeft [Y.], naar aanleiding van geruchten dat de Gemeente het voornemen had de verharding op de [A-weg] te gaan verwijderen, op voorhand bij de Gemeente bezwaar gemaakt tegen een dergelijk voornemen.
(q) Op 5 oktober 2007 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [Y.] en de Gemeente (gespreksverslag is productie 10 Gemeente in eerste aanleg). [Y.] uitte zijn zorg dat indien Bowie, zoals toen de bedoeling was, vóór 1 december 2007 de [A-weg] weer zou terugbrengen in de oorspronkelijk staat, het voor Kuba moeilijk zou zijn om vervoerders te vinden die het zand zouden willen vervoeren omdat het praktisch onmogelijk is om met zware zandauto’s over een zandweg te rijden. [Y.] heeft in dit gesprek verzocht om de verharding vooralsnog te laten zitten en desgevraagd aangegeven dat hij vermoedde nog een jaar of drie nodig te hebben om het zand af te voeren. In dit gesprek heeft de Gemeente met [Y.] een drietal afspraken gemaakt: de gemeente zou uitzoeken welke bestemmingsplanvoorschriften van toepassing zijn op de [A-weg]; de gemeente zou nagaan of er een bestuursrechtelijke plicht bestond tot onderhoud van de bewuste weg en wanneer nodig en/of gewenst zou aan Bowie worden gevraagd of de bereidheid besstond de opbreekwerkzaamheden op te schorten.
(r) Bij brief van 21 november 2007 aan [Y.] (productie 12 Gemeente in eerste aanleg) is de gemeente ingegaan op de drie vraagpunten. De Gemeente heeft [Y.] medegedeeld dat de [A-weg] in de periode van 26 november tot – maximaal – 9 december 2007 door Bowie weer in de oude toestand hersteld zou worden.
(s) Zover is het toen echter niet gekomen. Bowie heeft na bezwaren/opmerkingen van omwonenden de werkzaamheden gestaakt.
(t) Op 21 januari 2008 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen de Gemeente en omwonenden, waaronder [Y.]. De reden van de bijeenkomst was een toelichting te geven op het voorgenomen besluit om de [A-weg] weer in de oorspronkelijke staat te (doen) herstellen. Ook tijdens deze bespreking is een aantal afspraken gemaakt. Voor zover relevant is aan [Y.] toegezegd dat zijn brief zou worden beantwoord, inhoudende dat een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit zou worden genomen.
(u) In 2009 heeft [Y.] de exploitatie van de viskwekerij ingebracht in Kuba B.V.
(v) Bij brief van 1 april 2010 heeft de Gemeente aan Kuba (“Dhr [Z.]”) bericht dat Bowie in week 15 (de week vanaf 12 april 2010) zou overgaan tot het opbreken van de verharde weg. Op 8 april 2010 heeft de Gemeente een informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden om een toelichting te geven op de geplande werkzaamheden. Namens Kuba is tijdens die bijeenkomst niemand verschenen (productie 14 Gemeente in eerste aanleg).
(w) Bij brief van 13 april 2010 (productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de advocaat van Kuba de Gemeente gesommeerd de werkzaamheden te (doen) staken en deze te verplaatsen naar een andere datum omdat Kuba door de korte termijn tussen de aankondiging en de werkzaamheden grote schade zou lijden. Afvoer van zand vanuit het perceel van Kuba zou volgens Kuba namelijk onmogelijk worden indien de [A-weg] weer onverhard zou worden.
(x) De Gemeente heeft diezelfde dag schriftelijk op deze sommatie gereageerd (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) met de mededeling dat Kuba door de uitvoering van de werkzaamheden niet in zijn belangen zal worden geschaad nu haar meerdere manieren ten dienste staan voor de afvoer van zand dan enkel via de [A-weg] en Kuba al meerdere jaren de [A-weg] niet heeft gebruikt voor de zandafvoer. Tevens heeft de Gemeente Kuba medegedeeld dat de werkzaamheden een uitvloeisel zijn van een overeenkomst (met Bowie), ertoe strekkende dat een tijdelijke strijdige situatie weer in overeenstemming wordt gebracht met het geldende bestemmingsplan.
(y) Ter zitting van 17 mei 2010 is gebleken dat de werkzaamheden tot ontharding van de [A-weg] inmiddels door Bowie volledig zijn uitgevoerd. Wat nog resteert is het opnieuw profileren van de zandweg. De weg staat nog steeds voor feitelijk gebruik door het verkeer open. Daarin is geen wijziging gekomen en zal voorshands geen wijziging komen. Het betreft een openbare weg. De [A-weg] komt echter niet voor op de wegenlegger.
(z) De [A-weg] is een schakel in de kortste route tussen de zandwinlocatie/forellenkwekerij van Kuba aan de [perceel] in Sterksel en de Provinciale weg. Die kortste route loopt niet door woonkernen en kent ook weinig bochten. Als zandweg is de [A-weg] niet geschikt voor frequent zwaar zandtransport. De [A-weg] ligt in de Ecologische Hoofdstructuur. Andere routes waarlangs probleemloos zwaar zandtransport vanaf het perceel van Kuba naar de grote weg kan plaatsvinden zijn voorshands niet beschikbaar. Bij de andere routes is het wegdek niet geschikt voor zwaar transport (overschrijding maximale toegelaten asdruk) en/of staat de publiekrechtelijke bestemming aan het gebruik als transportroute in de weg en/of voert de weg door een of meer dorpen en is overlast voor de bewoners te duchten. Indien de zandwinningslocatie van Kuba weer in bedrijf komt, gaat het om tientallen vrachtwagenbewegingen per dag.
(aa) (Ook) in de periode na het gesprek van 5 oktober 2007 hebben geen zandtransporten vanaf de ontgrondingslocatie van Kuba meer plaatsgevonden. Er ligt circa 30.000 kuub nog af te voeren zand in depot op het terrein van Kuba. Er is ter plaatse tevens nog circa 300.000 kuub te winnen. Kuba hebben thans geen contracten met afnemers van zand. Thans zijn twee vijvers aangelegd die nog uitgediept en met elkaar verbonden moeten worden. De viskwekerij functioneert op bescheiden schaal.