Parketnummer: 20-004631-09
Uitspraak : 15 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 december 2009 in de strafzaak met parketnummer 01-885000-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ten aanzien van het onder 1 en onder 3 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Daarnaast is door de eerste rechter niet voldaan aan het voorschrift als bedoeld in artikel 359, derde lid, eerste volzin van het Wetboek van Strafvordering.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
A1
De raadsman heeft namens verdachte bepleit dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep nu het hoger beroep bij appelakte beperkt is tot de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde. Uitbreiding van het appel in hoger beroep is – aldus de raadsman – nu de appelakte leidend is voor de omvang van het appel, alsmede gelet op het vertrouwensbeginsel, niet mogelijk en geoorloofd.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
A2
De officier van justitie heeft op 22 december 2009 hoger beroep ingesteld. De daarvan opgemaakte akte houdt in dat het beroep wordt ingesteld tegen ‘het eindvonnis d.d.
16 december 2009’ in de zaak tegen verdachte. In het aan de akte gehechte formulier ‘opgave bezwaren’ is vervolgens door de officier van justitie aangegeven dat het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het ten laste gelegde feit 5 en de hoogte van de opgelegde straf. Naar aanleiding van het verzoek van het hof op de regiezitting van
28 mei 2010 om de omvang van het appel aan te geven, geeft de advocaat-generaal bij brief van 11 juni 2010 aan dat het appel is gericht tegen de vrijspraak van feit 3 en de vrijspraak van feit 5, alsmede tegen de strafmaat.
A3
Ingevolge artikel 449, eerste lid, Sv, in verbinding met artikel 407, tweede lid, Sv kan de officier van justitie bij het instellen ervan het hoger beroep beperken indien in eerste aanleg aan de verdachte cumulatief strafbare feiten zijn ten laste gelegd. Indien een dergelijke beperking niet bij het instellen van het hoger beroep is aangebracht en later dat appel evenmin gedeeltelijk is ingetrokken, beslist de appelrechter over de zaak in volle omvang.
A4
In aanmerking genomen dat de hiervoor onder A2 genoemde appelakte van
22 december 2009 als zodanig geen beperking inhoudt van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, terwijl van een intrekking nadien, als hiervoor bedoeld, niet is gebleken, is het hof van oordeel dat het hof thans over de zaak in volle omvang, althans zoals bij gewijzigde tenlastelegging d.d. 10 januari 2011 is voorgelegd, dient te beslissen. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de opgave van bezwaren geen onderdeel uitmaakt van de appelakte.
Wat derhalve door de officier van justitie in de opgave van bezwaren is opgenomen, heeft niet te gelden als de inhoud van de akte tot het instellen van appel.
De inhoud van de gewijzigde tenlastelegging d.d. 10 januari 2011 is derhalve de grondslag van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verwerpt het verweer.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te [woonplaats] en/of een of meer andere plaats(en) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, op - onder meer - het perceel [adres] te [woonplaats]
(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
zulks terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te Schaijk en/of Uden en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] en/of[betrokkene 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [bedrijf] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het - al dan niet - in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
Subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2007 tot en met 19 januari 2009 te Schaijk en/of Uden en/of een of meer plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [bedrijf] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 14 juni 2008 tot en met 16 juni 2008 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, op het perceel [adres] te [woonplaats]
een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
hij op 19 januari 2009 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad, op het perceel [adres] te [woonplaats] een grote hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumlijst behorende lijst II.
3.
hij in de periode van 1 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 te Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en vervoeren van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit betrekking had op een grote hoeveelheid hennep.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
B1.1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B1.2
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B2.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde knippen op het terrein van verdachte in de periode 14 juni 2008 tot en met 16 juni 2008 bepleit tot een bewezenverklaring identiek aan de bewezenverklaring van de rechtbank met de opmerking dat de verdediging de kwalificatie medeplichtigheid juridisch juister vindt en daarnaast – aldus de raadsman – geen sprake lijkt te zijn geweest van knippen van hennep op 15 juni 2008.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B3.1
Uit het dossier blijkt dat in ieder geval op 14 juni 2008 en op 16 juni 2008 hennep is geknipt op het terrein van verdachte, te weten de [adres] te [woonplaats]. Ongeacht of er al dan niet op 15 juni 2008 ook hennep is geknipt, is het hof van oordeel dat op grond van het feit dat op 14 juni en 16 juni 2008 is geknipt, ook wettig en overtuigend bewezen is dat in de periode van 14 juni tot en met 16 juni 2008 hennep is geknipt zoals onder 1 bewezen is verklaard.
B3.2
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat verdachte op 14 juni 2008 en op 16 juni 2008 de ruimte aan de [adres] ter beschikking heeft gesteld voor het knippen van grote hoeveelheden hennep die afkomstig waren van de kwekerij aan de [adres] te [woonplaats]. Het knippen van de hennep moest met spoed gebeuren omdat men gezien had dat de politie op 13 juni 2008 een warmtecontrole uitvoerde bij het pand aan de [adres] te [woonplaats]. Vervolgens wordt contact opgenomen met verdachte met de vraag ‘of het morgen kan’. Verdachte geeft aan dat dit kan.
(pagina 65 van het dossier ‘hennepkwekerijen’, proces-verbaalnummer 28-147190)
Op 15 juni 2008 wordt opnieuw contact opgenomen met verdachte met de vraag ‘of het morgen kan’ waarop verdachte antwoordt dat het kan.
(pagina 87 van het dossier ‘hennepkwekerijen’, proces-verbaalnummer 28-147190)
Uit andere telefoongesprekken, observaties, bakengegevens en verklaringen van getuigen en de verklaring van verdachte blijkt vervolgens dat op 14 juni 2008 en 16 juni 2008 ook daadwerkelijk hennep geknipt is op het terrein van verdachte. Eén van de knipsters,
[getuige 1], verklaart dat zij hennep heeft geknipt op de[adres] te [woonplaats]en herkent verdachte als degene die daar rond liep en kwam kijken als er geknipt werd. (pagina’s 1070 en 1071 van het dossier ‘hennep knippen opslag en drogerij’, proces-verbaalnummer 27109935)
De inhoud van de bedoelde telefoongesprekken en bovenbedoelde gedragingen van verdachte geven naar het oordeel van het hof voldoende blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de betrokken personen ten aanzien van – kort gezegd – het knippen van de hennep op 14 juni 2008 en 16 juni 2008.
Het verweer wordt verworpen.
B4.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 3 (primair en subsidiair) ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie bepleit dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De raadsman voert hiertoe – kort gezegd – primair aan dat geen sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband, zodat geen sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet, dan wel artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en subsidiair stelt de verdediging dat, zo er al sprake is van een organisatie, verdachte niet als deelnemer van die organisatie aangemerkt kan worden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
B5.1
Artikel 11a van de Opiumwet is een specialis van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (generalis). Onder een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vastgesteld kan worden dat er in de periode 1 april 2008 tot en met 19 januari 2009 sprake is geweest van een samenwerkingsverband als hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, heeft bezig gehouden met het bedrijfsmatig telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs en dat van deze organisatie deel uitmaakten de personen als genoemd in het onder 3 bewezen verklaarde. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn eigen rol dan wel taak. [medeverdachte 1] gaf leiding aan de organisatie en had de contacten met leveranciers en afnemers van hennep, bepaalde daarbij de (ver)koopprijs en organiseerde het vervoer van hennep. Tevens had [medeverdachte 1] contact met de vaste leverancier van hennepstekken en plaatste hij bestellingen. [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] had contact met [medeverdachte 4] wanneer er knippers geregeld moesten worden voor een bepaalde knipsessie. [medeverdachte 4] was degene die de knippers regelde en [medeverdachte 3] woog de geknipte hennep, bediende de knipmachine, zorgde voor de aan- en afvoer van de hennep en betaalde de knippers. [medeverdachte 2]zorgde in opdracht van [medeverdachte 1] voor het vervoer van de hennepstekken en werd ook ingezet om te knippen. De leden van de organisatie stemden regelmatig voor of nadat bepaalde activiteiten hadden plaatsgevonden telefonisch af met [medeverdachte 1], of ontmoetten hem om verantwoording af te leggen. Er werd dan gesproken in versluierde taal of er werden codes gehanteerd die voor een buitenstaander niet begrijpelijk waren. Bij calamiteiten (onder meer een inbraak bij verdachte en de aanhouding van [medeverdachte 2] op 5 november 2011) werd [medeverdachte 1] spoedig ervan op de hoogte gesteld. Voorts zijn bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] technische hulpmiddelen en een grote hoeveelheid GSM’s aangetroffen. Met deze hulpmiddelen kunnen strafbare handelingen verborgen worden en kan de opsporing bemoeilijkt worden.
Ten aanzien van de deelname door verdachte aan de organisatie overweegt het hof het volgende.
B5.2.
Van het aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet deelnemen is slechts dan sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen (dan wel die ondersteunt) die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en/of vijfde lid, 10a, eerste lid of 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is het voldoende, wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De betrokkene behoeft derhalve niet rechtstreeks wetenschap te hebben van één of verscheidene concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd c.q. zijn gepleegd. Om als deelnemer van een organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat een persoon moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
B5.3.
Het hof stelt op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het volgende vast.
• Op 22 mei 2008 wordt er door de organisatie hennep geknipt op de locatie [locatie 1]. [medeverdachte 3] is daarbij aanwezig en belt om 15.04 uur verdachte dat hij er over een kwartier is. Verdachte zegt dat hij er niet is waarop [medeverdachte 3] zegt dat het wel makkelijk is als hij er is en dat verdachte moet zorgen dat de deur open is. Verdachte zegt daarop dat hij naar huis zal bellen om te zeggen dat de deur open is.
(pagina 168 dossier ‘hennepknippen opslag en drogerij’)
• Op 13 juni 2008 en 15 juni 2008 wordt door [medeverdachte 3] contact opgenomen met verdachte met de vraag of ‘het morgen kan’ waarop verdachte bevestigend antwoordt. Vervolgens blijkt dat op 14 juni en 16 juni 2008 de opbrengst van een hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats] op het terrein van verdachte ([adres] te [woonplaats]) wordt geknipt. Verdachte is bij het knippen aanwezig. (zie hiervoor onder B3.2)
• Op 11 juli 2008 wordt er door de organisatie hennep geknipt op de [locatie 2]. Op 10 juli 2008 heeft [medeverdachte 3] contact met verdachte en zegt hem dat het ‘morgen voor 100% doorgaat’.
(pagina 246 dossier ‘hennepknippen opslag en drogerij’)
• Op 11 juli 2008 wordt om 14.32 uur door [medeverdachte 3] gebeld naar verdachte en zegt dat hij iets bij heeft voor verdachte dat hij per se wil afgeven. [medeverdachte 3] vraagt of hij in de schuur van verdachte kan. Verdachte rijdt vervolgens naar huis om [medeverdachte 3] te ontmoeten. [medeverdachte 1] heeft om 14.48 uur ook contact met verdachte en vraagt of ‘hij dinge al gezien heeft’ waarop verdachte zegt dat die naar hem toe komt. [medeverdachte 1] zegt hierop dat ‘het andere straks komt en dat het allemaal goed komt vandaag’.
(pagina’s 254 en 256 van het dossier ‘hennepknippen opslag en drogerij’)
• Op 28 juli 2008 wordt er door de organisatie hennep geknipt op de [locatie 3]. Om 19.00 uur op 28 juli 2008 belt [medeverdachte 3] naar verdachte. Verdachte vraagt of hij klaar is waarop [medeverdachte 3] antwoordt zo goed als en dat ze over een uurtje zeker helemaal klaar zijn. Om 20.33 uur belt [medeverdachte 3] vervolgens opnieuw naar verdachte en vraagt [medeverdachte 3] of hij naar verdachte kan komen. Verdachte zegt dat [medeverdachte 3] wel naar hem toe kan komen rijden en ‘ het wel bij hem af kan mikken’.
(pagina’s 293 en 302 van het dossier ‘hennepknippen opslag en drogerij)
• Op 27 augustus 2008 wordt er bij verdachte ingebroken en wordt een partij hennep mee genomen. Verdachte neemt direct de volgende ochtend contact op met [medeverdachte 1] om te vertellen dat ze hebben ingebroken en om te zeggen dat ze alles hebben weggehaald. [medeverdachte 1] spreekt vervolgens af om bij verdachte langs te komen.
(pagina 361 van het dossier ‘ hennepknippen opslag en drogerij’)
• Op 19 januari 2009 vond er een doorzoeking plaats op het perceel en in de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Er werden diverse goederen aangetroffen welke in relatie stonden met de kweek, verwerking van en handel in hennep waaronder een hennepknipmachine en een grote hoeveelheid vloeistof die gebruikt wordt voor het verzwaren van henneptoppen. Daarnaast werd ruim 10 kilogram gedroogde henneptoppen aangetroffen. In de woning van verdachte is een factuur aangetroffen met betrekking tot de aankoop van goederen ten behoeve van een hennepkwekerij, totaal € 20.089,70. Hierop stond de aantekening contant voldaan 13-06-06. Verdachte had verder in zijn portemonnee een briefje waarop vermeld stond “[naam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) 3350,-“.
(bijlage 5, dossier ‘hennepknippen opslag en drogerij’, pagina’s 434-478)
• In de woning van verdachte werden aantekeningen in beslag genomen waarop onder meer stond vermeld: “betaald € 32.500”; 8 weken… eindopbrengst
€ 85.600,-“; ”1,5 kilo…stekken € 2600” “drogen” en een lijstje met namen en bedragen erachter, waaronder “[naam] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1]) stek 2.600”.
(pagina’s 265-269 dossier ‘hennephandel’)
B5.4
Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte steeds op en rond dagen dat er door de organisatie hennep geknipt werd, contact had met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1]. Hetgeen in deze gesprekken wordt gezegd, namelijk ‘is de deur open’, ‘het andere komt straks’, ‘kan het wel bij mij afmikken’ wijst sterk op het maken van afspraken over het afleveren van materiaal (mogelijk geknipte hennep) door [medeverdachte 3] bij verdachte. Wanneer de hennepopbrengst van de [adres] in [woonplaats]met spoed geknipt en opgeslagen moet worden, wordt direct contact opgenomen met verdachte.
Uit de inhoud van deze gesprekken leidt het hof af dat de organisatie in dat kader vaker contact had met verdachte.
Vervolgens wordt op 14 en 16 juni 2008 ook daadwerkelijk de hennep geknipt op het perceel van verdachte, waarbij verdachte zelf ook een groot deel van de tijd aanwezig is.
Contact met de (leiding van) de organisatie blijkt tevens uit het feit dat verdachte direct na de inbraak in augustus 2008 contact opneemt met [medeverdachte 1].
Ten slotte worden bij de doorzoeking van het pand van verdachte op 19 januari 2009 een grote hoeveelheid (ruim 10 kilogram) gedroogde henneptoppen en allerlei goederen aangetroffen die in relatie staan tot het kweken en verwerken van hennep.
Uit al deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en beschouwd, alsmede de overige bewijsmiddelen in het dossier leidt het hof af dat verdachte in de periode van 1 mei 2008 tot en met 19 januari 2009 behoorde tot het onder B5.1 bedoelde samenwerkingsverband en zich in die periode binnen dat samenwerkingsverband (onder meer) bezig heeft gehouden met het ter beschikking stellen van ruimte voor het knippen van hennep en voor de opslag en het drogen van de geknipte hennep.
Met deze werkzaamheden leverde verdachte, als lid van de organisatie, een aandeel aan, dan wel ondersteunde hij, gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11a van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
B5.5
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang met de gebezigde bewijsmiddelen, verwerpt het hof het verweer zoals weergegeven onder B4 in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder B van de Opiumwet en artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid en vijfde lid van de Opiumwet, in samenhang bezien met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 3 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 11a, eerst lid van de Opiumwet, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
C1
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
C2
Het hof heeft acht geslagen op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheden dat:
- Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 8 maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met het telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs;
- Dit soort organisaties hebben veelal een ontwrichtende werking op de maatschappij, doordat zij in belangrijke mate bijdragen aan het zwartgeldcircuit dat alleen via de inzet van (andere) criminele middelen kan worden witgewassen of dat in rechtstreekse zin weer kan worden aangewend voor verdere criminele activiteiten.
- Verdachte zorgde binnen de organisatie voor de ruimte om de hennep te knippen en op te slaan/te drogen. Verdachte behoorde daarmee niet tot het leidinggevende kader maar vervulde wel een wezenlijke rol.
- (Soft) Drugs als de onderhavige levert, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Het hof houdt daarnaast rekening met de omstandigheid dat verdachte in 2001 en 2004 ook is veroordeeld in verband met handelen in strijd met artikel 3 van de Opiumwet.
C3
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
C4
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht, alsmede het feit dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels ruim twee en een half jaar is verstreken en verdachte in de tussenliggende periode zich niet schuldig heeft gemaakt aan (andere) strafbare feiten.
C5
Het hof vindt in het vorenstaande aanleiding om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk.
C6
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Van hetgeen in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en onder 3 bewezen verklaarde oplevert:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd.
en
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3, primair.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een personenauto, [type], kenteken [kenteken];
- een personenauto, [type], kenteken [kenteken];
- een waterscooter, type SEA DOO jetski, kenteken [kenteken];
- een boot met buitenboordmotor;
- een geldbedrag van € 7.155,-
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 15 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.