ECLI:NL:GHSHE:2011:BP4422

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001789-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de geldigheid van een rijbewijs en de rechtmatigheid van een aanhouding door de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig in [woonplaats], was aangeklaagd voor het rijden zonder geldig rijbewijs. Het hof oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit oordeel was gebaseerd op de bewijsvoering, waaronder de verklaring van de verdachte zelf tijdens de zitting. De verdachte had op 6 september 2009 met een auto gereden op de A58, terwijl hij wist dat hij een brief van het CBR had ontvangen waarin stond dat hij verplicht was deel te nemen aan een EMA-cursus en dat zijn rijbewijs ongeldig zou worden verklaard als hij hier niet aan voldeed.

De verdediging voerde aan dat de aanhouding door de Koninklijke Marechaussee onrechtmatig was, omdat de verbalisant niet werkzaam zou zijn in de uitvoering van de politietaak. Het hof verwierp dit verweer, omdat de verbalisant wel degelijk bevoegd was om op te treden in het kader van de opsporing van strafbare feiten. Het hof oordeelde dat de bewijsvoering, inclusief de verklaring van de verdachte, voldoende was om tot een veroordeling te komen.

De straf die het hof oplegde bestond uit een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. De bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid werd voorwaardelijk opgelegd, wat betekent dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen twee jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige en wees de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001789-10
Uitspraak : 11 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 april 2010, parketnummer 01-086304-09 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 09-735116-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen voor wat betreft de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs en voor het overige het vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de overwegingen omtrent het bewijs, de strafmotivering, de opgelegde straffen, alsmede de beslissing op de vordering van de van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch van 2 maart 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 15 januari 2009 onder parketnummer 09-735116-08 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
Bewijsvoering
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, aanvulling. Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep voor zover inhoudende:
Ik heb op 6 september 2009 te Oirschot inderdaad met een personenauto op de A58 gereden. (…)
Ik heb van het CBR een aan mij gerichte brief d.d. 15 september 2008 ontvangen. Daarin stond vermeld dat ik verplicht was aan een EMA-cursus mee te werken en dat ik verplicht was de kosten hiervan te betalen. Ik had op het moment dat ik de brief ontving geen geld om deze cursus te bekostigen.
Overwegingen omtrent het bewijs
1. De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
1.1.
Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de door [verbalisant] wachtmeester der Koninklijke Marechaussee verrichte staandehouding, aanhouding, controle en vervolgens medeneming van verdachte naar de brigade der Koninklijke Marechaussee te Eindhoven onrechtmatig was, aangezien [verbalisant] niet werkzaam was in de uitvoering van de politietaak. Mitsdien is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering op grond waarvan het als gevolg van deze onrechtmatig plaatsgevonden opsporingshandelingen verkregen bewijs voor de vaststelling dat verdachte zonder geldig rijbewijs zou hebben gereden overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, van laatstgenoemd artikel van het bewijs dient te worden uitgesloten. Er is dan onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.
1.2.
In de tweede plaats is aangevoerd dat het door het CBR genomen besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs d.d. 19 december 2008 verdachte nooit heeft bereikt en hij mitsdien van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs geen kennis droeg.
Voorts is in dit verband aangevoerd dat verdachte het door het CBR genomen besluit van
15 september 2008 tot verplichte medewerking van verdachte aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA), weliswaar had ontvangen, doch hij op 6 september 2009, toen hij met zijn personenauto op de A58 reed, in de veronderstelling verkeerde dat zijn rijbewijs niet ongeldig was verklaard, aangezien hij nadat hij op 5 januari 2009 in vrijheid was gesteld tweemaal zijn rijbewijs ter controle aan een politieambtenaar had overhandigd en hierbij niet was geconstateerd dat het rijbewijs niet meer geldig was.
2.1.
Ten aanzien van het onder 1.1. bedoelde verweer overweegt het hof dat gelet op het bepaalde in artikel 141, aanhef, onder c, zoals dat luidt sinds de wijziging bij Wet van 7 juni 2007, welke in werking is getreden op 4 juli 2007, alle door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aangewezen militairen van de Koninklijke marechaussee zijn belast met de opsporing van strafbare feiten.
Deze aanwijzing heeft laatstelijk plaatsgevonden bij de Aanwijzingsregeling algemeen opsporingsambtenaren Koninklijke Marechaussee, in werking getreden op 10 juli 2009. Mitsdien was [verbalisant] werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn ambt.
Het hof verwerpt het verweer.
2.2.1.
Ten aanzien van het onder 1.2. bedoelde verweer overweegt het hof dat in de begeleidende brief bij het besluit van het CBR d.d. 15 september 2008 duidelijk en met vetgedrukte letters is vermeld dat verdachte wettelijk verplicht is aan de EMA mee te werken en dat betaling van de kosten hiervan binnen tien weken ontvangen dient te zijn. Eveneens is in deze brief met vetgedrukte letters, zonder voorbehoud, vermeld dat ingeval deze kosten niet worden betaald het CBR het rijbewijs ongeldig verklaart.
Voorts is in de aan dit besluit gehechte kennisgeving tevens bepaald dat tegen dit besluit een bezwaarschrift kan worden ingediend en dat verdachte in geval hij niet in staat is de kosten voor de cursus binnen de gestelde termijn te betalen om een betalingsregeling kan verzoeken. Verdachte heeft van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat verdachte toen hij op
6 september 2009 met een personenauto op de A58 te Oischot reed, redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.2.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging ertoe strekkende dat verdachte gerechtvaardigd in de veronderstelling verkeerde dat zijn rijbewijs nog geldig was, aangezien bij verkeerscontroles tweemaal ten aanzien van zijn rijbewijs niet is geconstateerd dat zijn rijbewijs inmiddels ongeldig was verklaard, overweegt het hof dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat de door verdachte beweerde controles daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Geheel ten overvloede overweegt het hof voorts dat mocht het rijbewijs van verdachte daadwerkelijk in het kader van een verkeerscontrole zijn gecontroleerd dat verdachte nog niet kan baten nu die controle nog niet hoeft te betekenen dat daarbij ten aanzien van het rijbewijs ook een registercontrole heeft plaatsgevonden. Immers kan ook zijn volstaan met het enkel inzien van het rijbewijs door de dienstdoende politieambtenaar. Mitsdien kon verdachte ook om deze reden uit deze beweerde controles niet de conclusie trekken dat zijn rijbewijs nog steeds geldig zou zijn.
Het hof verwerpt het verweer in beide onderdelen.
Op te leggen straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op grond daarvan acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur als hieronder vermeld aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, in het bijzonder dat verdachte in verband met zijn werkzaamheden als lasser zijn rijbewijs nodig heeft, ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De vordering tot tenuitvoerlegging van de hierna te noemen straf dient naar het oordeel van het hof te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep ten aanzien van de aan de verdachte opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt, dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch van 2 maart 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 15 januari 2009 onder parketnummer 09-735116-08 voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
Bevestigt het vonnis voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. M.E.F.H. van Erve en mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen,
in tegenwoordigheid van mr. A.R. Veldt, griffier,
en op 11 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.W.A. Nieuwenhuijsen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.