Parketnummer : 20-000944-10
Uitspraak : 14 februari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 16 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 02-810561-09 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens],
waarbij verdachte, zakelijk weergegeven is veroordeeld, wegens begunstiging om een ambtenaar van politie tot een handeling in strijd met haar plicht te bewegen tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen wegens het primair ten laste gelegde tot 180 uur werkstraf, subsidiair 90 dagen hechtenis, en 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte met betrekking tot het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging primair niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit en subsidiair vrijspraak. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hooguit een taakstraf op te leggen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 (primair)
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 november 2008 tot en met 24 maart 2009 te [plaats delict], aan [mededader], ambtenaar van politie Midden en West Brabant, een belofte heeft gedaan, bestaande die belofte (telkens) uit een toezegging van een geldbedrag,
- met het oogmerk om die [mededader] te bewegen in haar bediening, in strijd met haar plicht, iets te doen of na te laten en/of
- ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [naam mededader in haar huidige of vroegere bediening, in strijd met haar plicht, is gedaan of nagelaten,
te weten: het zoeken in het (geautomatiseerd) politiesysteem (BPS en/of BVH) naar informatie met betrekking tot een of meer adres(sen)/pand(en) waar zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevond, althans naar informatie met betrekking tot het opsporen van hennepkwekerijen, en/of (vervolgens) het verstrekken van die informatie aan hem, verdachte, en/of aan een of meer derde(n), terwijl verdachte en/of die derde(n) niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was/waren;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 november 2008 tot en met 24 maart 2009 te [plaats delict], tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) een geheim waarvan hij en/of zijn mededader wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat zijn mededader uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, welke mededader werkzaam was als ambtenaar van politie Midden en West Brabant, (telkens) in het (geautomatiseerd) politiesysteem (BPS en/of BVH) gezocht naar informatie met betrekking tot een of meer adres(sen)/pand(en) waar zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevond, althans naar informatie met betrekking tot het opsporen van hennepkwekerijen, en (vervolgens) (telkens) die informatie verstrekt aan (een) ander(en), te weten [betrokkene] en/of een of meer derde(n), terwijl die ander(en) niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was/waren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging in hoger beroep het verweer herhaald dat door de verdediging in eerste aanleg is gevoerd. Dit verweer houdt, zakelijk weergegeven, in dat artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht niet gericht is tot verdachte, omdat hij niet degene is die uit hoofde van zijn beroep of functie of op grond van een wettelijke regeling de verplichting op zich heeft genomen tot geheimhouding van bepaalde gegevens. Zulks heeft, naar oordeel van de verdediging, evenzeer te gelden voor de afgeleide geheimhoudingsplichten.
Op die grond heeft de verdediging verzocht om het openbaar ministerie primair niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging op diezelfde grond vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Onder het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte, zakelijk weergegeven, verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan het samen met een mededader, die werkzaam was als politieambtenaar, opzettelijk schenden van wettelijke geheimhoudingplichten of van beroeps- of ambtsgeheimen.
Het hof overweegt dat medeplegen een nauwe en bewuste samenwerking vereist. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van een strafbare gedraging zonder dat nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling(en) mede verrichten
Volgens bestendige jurisprudentie geldt dat voor het medeplegen van een kwaliteitsdelict als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat alle medeplegers die kwaliteit bezitten. Voldoende is dat een van hen de kwaliteit bezit en dat de ander daar weet van heeft of althans bewust de kans daarop aanvaardt.
Mitsdien levert de omstandigheid dat verdachte niet uit hoofde van zijn beroep of functie of op grond van een wettelijk regeling verplicht is tot geheimhouding, gelet op het feit dat zijn mededader, [naam mededader], als politieambtenaar, wel aan die kwaliteit voldoet, in de gegeven omstandigheden geen grond op om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden, die zouden moeten leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Het hof zal in het kader van de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs nader ingaan op het vrijspraakverweer.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
In het bijzonder heeft het hof op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte een belofte, bestaande uit de toezegging van een geldbedrag, heeft gedaan, waardoor [mededader] is bewogen om in haar bediening, in strijd met haar plicht, iets te doen of na te laten.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de maand december 2008 te [plaats delict], tezamen en in vereniging met een ander, een geheim waarvan zijn mededader wist en hij (verdachte) redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn mededader uit hoofde van (haar) ambt verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader, welke mededader werkzaam was als ambtenaar van politie Midden en West Brabant, in het geautomatiseerd politiesysteem (BPS) gezocht naar informatie met betrekking tot een adres/pand waar zich vermoedelijk een hennepkwekerij bevond, althans naar informatie met betrekking tot het opsporen van een hennepkwekerij, en vervolgens die informatie verstrekt aan een ander, te weten [betrokkene], terwijl die ander niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is allereerst een beroep gedaan op het ontbreken van de kwaliteit bij verdachte zoals vereist door artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, een en ander zoals weergegeven onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’ in dit arrest. Voorts heeft de verdediging ten verwere betoogd dat hij redelijkerwijs niet hoefde te vermoeden dat [mededader] haar verplichting als ambtenaar van politie heeft geschonden. Verdachte beschouwde de informatie die [mededader] hem verstrekte als roddels en kletspraat.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er aldus onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Het hof herhaalt hier en beschouwd als ingelast hetgeen het hof omtrent het medeplegen van een kwaliteitsdelict als bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’ heeft overwogen.
Het hof komt op dezelfde gronden als daar weergegeven tot verwerping van dit verweer.
Voor zover verdachte heeft betoogd dat hij niet de opzet had op schending van het ambtsgeheim door [mededader], stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet, in de zin dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden, voldoende is.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de verklaringen van verdachte, zijn mededader en van eventuele getuigen evenals de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat hij zich schuldig maakte aan, kort samengevat, schending van het ambtsgeheim door [mededader].
Tot de door het hof gehanteerde bewijsmiddelen behoort het proces-verbaal van Politie Midden en West Brabant, Korpsleiding, Unit Veiligheid en Integriteit, Bureau Interne Onderzoeken, dossiernummer 20008/67, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gesloten op 4 mei 2009. Daaruit blijkt onder andere dat:
- [mededader] ten tijde van het ten laste gelegde werkzaam was als politiesurveillant A;
- verdachte wist dat [mededader] bij de politie werkte en daardoor toegang had tot het geautomatiseerde politiesysteem;
- verdachte en [mededader] regelmatig telefonisch en per SMS contact hadden, waarbij [mededader] verdachte regelmatig per sms adressen toestuurde waar mogelijk hennepkwekerijen aanwezig waren;
- [mededader] op 5 december 2008 op diverse tijdstippen gelegen tussen 17:45 uur en 18:04 uur het geautomatiseerd politiesysteem BPS raadpleegde en dat op die dag tussen 18:33 uur en 20:12 uur diverse contacten, zowel sms-berichten als spraakcontacten, plaatsvonden tussen de mobiele telefoons van verdachte en [mededader];
- verdachte naar aanleiding van een sms-bericht van [mededader] op 5 december 2008 tussen 20.00 uur en 21.00 uur aan de deur is geweest bij het [adres];
- de bewoner van die woning, [betrokkene], heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de politie hem ervan verdenkt een kwekerij te hebben en dat hij een vriendin bij de politie heeft die in het systeem kan kijken om te zien welke woning verdacht is aangaande kwekerijen en dat zij aan hem, verdachte, doorgeeft welke woning wordt verdacht, waarna hij bij die mensen langs gaat en hen waarschuwt.
Voorts heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op de vraag of hij meende dat [mededader] hem die informatie had mogen geven en hij die informatie over mogelijke hennepkwekerijen had mogen doorvertellen, verklaard dat hij wel begreep dat dat niet had gemogen.
Op grond van het hierboven overwogene, bezien in onderlinge samenhang en (tijds)verband met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, is het hof van oordeel dat verdachte minstgenomen redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat [mededader] zich schuldig maakte aan schending van haar ambtsgeheim door verdachte informatie toe te spelen, afkomstig uit het geautomatiseerde politiesysteem, welke informatie verdachte hierna heeft geopenbaard aan [betrokkene]. Dat verdachte de informatie als roddel of kletspraat beschouwde vindt zijn weerlegging in de wijze waarop hij met die informatie is omgegaan en hetgeen hij daarover heeft gezegd in zijn gesprek met genoemde [betrokkene], een en ander zoals bewezen verklaard.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 47, eerste lid, onder 1° van die wet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
De eerste rechter heeft verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft ter zake van het primair ten laste gelegde feit gerekwireerd tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
De verdediging heeft meer subsidiair een werkstraf bepleit.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten nadele van verdachte in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere stafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen in de politie en in de rechtsorde in het algemeen.
Ten voordele van verdachte heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden dat:
- het hof minder bewezen heeft geacht dan waarvan de advocaat-generaal is uitgegaan bij zijn eis;
- de verdachte ter zake van soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
- na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken;
- verdachte heeft blijk gegeven het kwalijke van zijn handelen te hebben ingezien;
- verdachte serieus bezig is met zijn studie en de indruk wekt hard te werken aan zijn toekomst.
Het hof komt op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen tot oplegging van een straf die afwijkt van hetgeen dat door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Het hof zal aan de verdachte een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen. Het hof acht deze straf passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 272 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van opzettelijke schending van een ambtsgeheim
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Aldus gewezen door
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. M.E.F.H. van Erve en mr. J.A. van Zon,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, griffier,
en op 14 februari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr J.A. van Zon is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.