ECLI:NL:GHSHE:2011:BP3740

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.075.414
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. Pouw
  • A. Koens
  • M. Pellis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van de schuldsaneringsregeling en termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [X.] in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de schuldsaneringsregeling van [X.] tussentijds is beëindigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 januari 2011, waarbij [X.] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.C.W. van der Zanden, en de bewindvoerder, mr. P.A.M.T. van den Berg, ook aanwezig was. De rechtbank had op 22 september 2010 uitspraak gedaan, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling op advies van de bewindvoerder was beëindigd, omdat er feiten en omstandigheden waren die al bestonden op het moment van indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof moest beoordelen of [X.] ontvankelijk was in zijn hoger beroep, dat hij op 15 oktober 2010 had ingesteld, terwijl de appeltermijn op 30 september 2010 was verstreken. [X.] voerde aan dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het vonnis, omdat de rechtbank de oproepingen naar een verkeerd adres had gestuurd. Het hof oordeelde dat [X.] zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van zijn adreswijzigingen aan de bewindvoerder en dat hij het risico had genomen dat belangrijke informatie hem niet tijdig zou bereiken. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Uiteindelijk verklaarde het hof [X.] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, waardoor de beslissing van de rechtbank in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de rechters Pouw, Koens en Pellis en openbaar uitgesproken op 1 februari 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 1 februari 2011
Zaaknummer: HV 200.075.414/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10/120 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [X.],
advocaat: mr. M.C.W. van der Zanden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 september 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 oktober 2010, heeft [X.] verzocht hem ontvankelijk te verklaren en voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, onder verbetering en aanvulling van gronden, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling alsnog ten aanzien van hem van toepassing wordt verklaard.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [X.], bijgestaan door mr. Van der Zanden en haar kantoorgenoot mr. G. Janssens;
- mr. P.A.M.T. van den Berg, hierna: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.dis 7 juli 2010 en 18 augustus 2010;
- de stukken van de eerste aanleg, overgelegd door de advocaat van [X.], ingekomen ter griffie van het hof op 5 november 2010;
- de brief met bijlagen d.d. 11 november 2010 van de advocaat van [X.];
- de brief met bijlagen d.d. 14 januari 2011 van de bewindvoerder;
- de ter zitting door de advocaat van [X.] overgelegde pleitnota.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 1 maart 2010 is ten aanzien van [X.] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef sub f Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op advies van de bewindvoerder d.d. 3 juni 2010 tussentijds beëindigd, nu feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3. [X.] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Ontvankelijkheid
3.4. Allereerst dient te worden beoordeeld of [X.] ontvankelijk is in zijn hoger beroep. In dit verband is het volgende gebleken.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 september 2010 uitspraak gedaan. Ingevolge artikel 351 lid 1 Fw heeft de schuldenaar ingeval van tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Derhalve kon [X.] tot uiterlijk 30 september 2010 hoger beroep instellen van voornoemd vonnis.
[X.] heeft het hoger beroep echter op 15 oktober 2010 ingesteld.
3.5. [X.] voert met betrekking tot de ontvankelijkheid van zijn hoger beroep aan dat de rechtbank de oproepingen voor de zittingen van 7 juli 2010 en 18 augustus 2010 heeft verzonden naar [adres 1.] te [plaatsnaam 1.], terwijl bekend was bij de bewindvoerder dat [X.] inmiddels was verhuisd naar de [adres 2.] te [plaatsnaam 2.], dan wel dat post hem bereikt op de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.].
Pas op 28 september 2010, nadat de bewindvoerder een afschrift van het bestreden vonnis had gestuurd naar het postadres van [X.] aan de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.], heeft hij kennis kunnen nemen van de inhoud van het bestreden vonnis. Op deze dag – 28 september 2010 – is [X.] echter ingeschreven bij de gemeente [gemeentenaam 2.].
[X.] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat hij daarom ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.6. Het hof overweegt als volgt.
3.6.1. Mede in verband met de rechtszekerheid moet volgens vaste jurisprudentie strikt de hand worden gehouden aan de termijnen voor het aanwenden van een rechtsmiddel. Een uitzondering daarop is slechts gerechtvaardigd als degene die hoger beroep instelt, als gevolg van een door (de griffie van) de rechtbank begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een vonnis had gewezen en dat het vonnis hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim van de rechtbank pas na afloop van de beroepstermijn is toegezonden of verstrekt (HR 28 november 2003, NJ 2005, 465; LJN AN 8489). Het vonnis waarvan beroep is gewezen op 22 september 2010, zodat de in artikel 351 lid 1 Fw op acht dagen vastgestelde appeltermijn afliep op 30 september 2010. Het beroepschrift is eerst op 15 oktober 2010 en derhalve ná het verstrijken van de appeltermijn ter griffie van het hof binnengekomen. Het hof dient thans te beoordelen of de overschrijding van de appeltermijn verschoonbaar is en overweegt dienaangaande het volgende.
3.6.2. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder betwist dat zij een afschrift van het bestreden vonnis op 28 september 2010 heeft verzonden naar het postadres van [X.] aan de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.]. Volgens de bewindvoerder stuurt de rechtbank vrijwel direct na de uitspraak het vonnis rechtstreeks naar het thuisadres van een saniet. In dit geval het adres waar [X.] toen stond ingeschreven: [adres 1.] te [plaatsnaam 1.]. De bewindvoerder heeft tot op heden nog nooit van de rechtbank een exemplaar van een vonnis ontvangen dat bestemd was voor een saniet. De bewindvoerder vermoedt dan ook dat er in de aan de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.] geadresseerde envelop van 28 september 2010 andere (reguliere) post heeft gezeten die zij heeft doorgestuurd naar [X.]. Verder heeft de bewindvoerder verklaard dat [X.] nimmer zijn verhuizing naar de [adres 3.]te [plaatsnaam 1.] officieel heeft doorgegeven aan haar, maar dat hij het slechts telefonisch heeft doorgegeven aan de postkamer van het bewindvoerderskantoor eind augustus 2010. De bewindvoerder beschikt ook niet over een huurovereenkomst betreffende [adres 3.] te [plaatsnaam 1.].
In dat verband merkt het hof op dat het tot de kernverplichtingen in de schuldsaneringsregeling behoort dat een schuldenaar, in casu [X.], de bewindvoerder uit eigen beweging dient te informeren over alle relevante wijzigingen, waaronder ook een nieuw adres, die zich voordoen tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.6.3. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 18 augustus 2010 blijkt dat het adres van [X.] vanaf 1 juni 2010 in onderzoek was; uit dit onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie is gebleken dat [X.] stond ingeschreven op het adres [adres 1.] te [plaatsnaam 1.].
Uit niets blijkt dat [X.] ten tijde van de oproepingen van de rechtbank voor de zittingen van 7 juli 2010 en 18 augustus 2010 woonachtig was aan de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.]. Evenmin heeft [X.] een afschrift van het GBA-register overgelegd, waaruit blijkt dat hij was ingeschreven aan de [adres 3.] te [plaatsnaam 1.]. Het hof kan het betoog van [X.] dan ook niet volgen dat hij zich in mei 2010 heeft laten inschrijven op het adres [adres 3.] te [plaatsnaam 1.].
Naar het oordeel van het hof heeft [X.] het risico genomen dat relevante informatie met betrekking tot de schuldsaneringsregeling hem niet (tijdig) zou bereiken, welk risico geheel voor rekening van [X.] dient te komen.
Met de stelling van [X.] dat van de bewindvoerder verwacht had mogen worden dat zij ten tijde van de oproepingen voor de zittingen bij de rechtbank en het daaropvolgende vonnis contact met hem had gezocht, miskent [X.] dat hij er zelf verantwoordelijk voor is dat de GBA-inschrijving overeenstemt met de werkelijkheid, nog daargelaten dat de bewindvoerder heeft gesteld herhaaldelijk tevergeefs telefonisch contact met [X.] te hebben gezocht.
3.6.4. Het hof is dan ook van oordeel dat het woonadres [adres 1.] te [plaatsnaam 1.] door de rechtbank op juiste gronden is gehanteerd, aangezien dit het enige bekende en geregistreerde woonadres van [X.] was ten tijde van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg en de datum waarop het vonnis is gewezen. Door [X.] is niet betwist of aannemelijk gemaakt dat naar dat adres niet kort na de uitspraak een afschrift van het vonnis door de rechtbank is verzonden zodat hij daarvan ook tijdig binnen de appeltermijn kennis van heeft kunnen nemen.
De stelling van [X.] dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding faalt derhalve en [X.] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn hoger beroep.
Aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep komt het hof dan ook niet toe.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [X.] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 september 2010.
Dit arrest is gewezen door mrs. Pouw, Koens en Pellis en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2011.