Parketnummer : 20-000586-10
Uitspraak : 18 januari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het
gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 februari 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-839415-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij:
- verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde;
- verdachte ter zake “opzetheling” werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte voor het hem primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging heeft:
- bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde;
- zich ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- bepleit dat aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nog slechts een geheel voorwaardelijke geldboete of taakstraf zal worden opgelegd.
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 01 oktober 2008 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] (de bedrijfsleider van de Lidl) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van (ongeveer) EUR 7.000,-, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan de Lidl, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s):
met (deels) bedekte gezichten/hoofden de Lidl supermarkt voor openingstijd is/zijn binnen gegaan en/of
- die [slachtoffer 1] een pistool (vuurwapen), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of
- op die [slachtoffer 1] een pistool (vuurwapen), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Geld, geld, snel, snel" en/of die [slachtoffer 1] (vervolgens) heeft/hebben gedwongen de kluis van voornoemde supermarkt te openen en/of
- die [slachtoffer 1] (onder dreiging van dat pistool (vuurwapen), althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp) heeft/hebben gedwongen biljetten en/of muntgeld uit voornoemde kluis in een door verdachte en/of zijn mededader(s) meegebrachte tas te stoppen en/of
- vanuit de binnenzijde van een jas een dreigend gebaar/beweging heeft/hebben gemaakt in de richting van [slachtoffer 3] (chauffeur) en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] heeft/hebben gezegd: "Naar binnen, opschieten" en/of (vervolgens) die [slachtoffer 3] gedwongen heeft/hebben op de grond te gaan liggen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 30 november 2008 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag (een tas met muntgeld (in sealtjes)) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat geld wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2008 tot en met 30 november 2008, te Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geldbedrag (een tas met muntgeld (in sealtjes)) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft hij verwezen naar de appelmemorie van de officier van justitie, welke onder meer inhoudt dat uit de verklaringen van [getuige] bewijs voor het primair ten laste gelegde kan worden geput.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is onder meer met redenen omkleed aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar is.
Het hof acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het als volgt.
Met betrekking tot de verklaringen van [getuige] heeft te gelden dat het hof deze onvoldoende betrouwbaar acht. Immers, niet kan worden uitgesloten dat bij [getuige] bij het afleggen van zijn verklaring andere motieven hebben voorgestaan dan het naar waarheid verklaren. Zo volgt uit de tapgesprekken d.d. 10 april 2009 dat de verklaring van [getuige] waarin hij [verdachte] belast zeer wel mogelijk een reactie is op de beschuldiging van verdachte aan het adres van [getuige]. Verdachte had verklaard dat [getuige] naast [medeverdachte 1] de tweede dader was van de overval.
Nu ook overigens bewijsmiddelen waaruit de betrokkenheid van verdachte bij deze overval met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld ontbreken, dient hij van dit feit te worden vrijgesproken.
Het hof acht op grond van de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep , de verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg , de aangifte van [slachtoffer 1] alsmede de verklaring van [medeverdachte 2] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 oktober 2008 tot en met 30 november 2008 te Eindhoven een geldbedrag (een tas met muntgeld) voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat geld wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a., van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het ten laste gelegde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van een geldbedrag.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van dat feit een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte voor het hem primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde en komt aldus tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan de advocaat-generaal bij het bepalen van zijn vordering is uitgegaan.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aan hem, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, nog slechts een geheel voorwaardelijke geldboete of taakstraf zal worden opgelegd.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat feiten als het bewezen verklaarde de diefstal(len) van waardevolle goederen als de onderhavige bevorderen, feiten waardoor aanzienlijke schade wordt veroorzaakt aan de eigenaars van de betreffende goederen dan wel betrokken verzekeraars;
- de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin. Verdachte kende de herkomst van het geld, zijnde een gewapende overval.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
25 oktober 2010, waaruit blijkt dat hij niet eerder door een strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. In verband daarmee heeft het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot uitgangspunt genomen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met straffen als door de verdediging bepleit, omdat daarin de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hof acht het evenwel niet noodzakelijk dat de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit opnieuw van zijn vrijheid zal worden beroofd, gelet op hetgeen met betrekking tot de persoon van de verdachte is gebleken en gezien de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof zal derhalve een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur, opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt voorts enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 74 (vierenzeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van het feit dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. F.P.E. Wiemans,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide, griffier,
en op 18 januari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.