Parketnummer: 20-001937-09
Uitspraak : 7 januari 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Maastricht van 15 mei 2009 in de strafzaak met parketnummer 03-500028-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1979],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden en met teruggave van de in beslag genomen GSM en onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen verblijfsvergunningen en paspoort.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 december 2008 te Eijsden in het bezit was van een, reisdocument, te weten een Italiaanse identiteitskaart (met [kenmerk]) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die identiteitskaart vals of vervalst was, bestaande de valsheid of vervalsing uit het gebruik van een afwijkende druk- en/of beveiligingstechniek en een afwijkende kleur en/of detaillering.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
A
De gedingstukken alsmede hetgeen door de advocaat-generaal en de verdediging is gesteld ter terechtzitting in hoger beroep, geven het hof aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het openbaar ministerie in redelijkheid tot strafvervolging van verdachte had mogen overgaan.
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
B1.
Artikel 31, eerste lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, 131 en Trb. 1954, 88, hierna: Vluchtelingenverdrag).
Artikel 31, eerste lid, Vluchtelingenverdrag luidt als volgt:
De verdragsluitende Staten zullen geen strafsancties, op grond van onrechtmatige binnenkomst of verblijf, toepassen op vluchtelingen die, rechtstreeks komend van een grondgebied waar hun leven of vrijheid in de zin van artikel 1 werd bedreigd, zonder toestemming hun grondgebied binnenkomen of zich aldaar bevinden, mits zij zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen, dat zij geldige redenen hebben voor hun onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
B2.1.
Het hof stelt voorop dat Nederland één van de verdragsluitende landen is. Voorts stelt het hof vast dat in het kader van artikel 31 van voornoemd verdrag geen onderscheid mag worden gemaakt tussen het binnenkomen of verblijven in een verdragsluitende staat zonder geldige titel van binnenkomst of verblijf enerzijds en het daarmee samenhangende bezit van valse identiteitspapieren anderzijds.
B2.2.
Het hof overweegt dat niet iedere vluchteling automatisch in aanmerking komt voor deze vrijwaring van strafsancties in verband met onrechtmatige binnenkomst of verblijf. Vervolging van personen die binnenreizen in Nederland met valse of vervalste documenten en asiel willen aanvragen blijft mogelijk, tenzij hen een beroep op artikel 31, eerste lid van het Vluchtelingenverdrag toekomt.
Om te beoordelen of verdachte deze bescherming toekomt moet naar het oordeel van het hof zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:
(1) hij is een vluchteling,
(2) hij moet rechtstreeks komen van een grondgebied waar haar leven of vrijheid in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag wordt bedreigd en
(3) hij moet zich onverwijld bij de autoriteiten melden en deze overtuigen dat hij een geldige reden heeft voor zijn onrechtmatige binnenkomst of onrechtmatige aanwezigheid.
B3.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is voor het hof het navolgende komen vast te staan.
Verdachte is naar eigen zeggen op 28 december 2008 vanuit Somalië vertrokken. Nadat een tussenstop is gemaakt in Dubai is verdachte naar een stad in Europa gevlogen. Korte tijd nadat verdachte in Europa was geland is hij in een auto gestapt bij een persoon die hem vertelde dat hij hem naar een veilig land, te weten Nederland, zou brengen. Verdachte sprak geen enkel woord Nederlands en was volledig aangewezen op de hulp van zijn begeleider. Vlak nadat de auto de Nederlandse grens gepasseerd had, is verdachte op 30 december 2008 aangehouden door de politie. Vervolgens werd geconstateerd dat verdachte mogelijk in het bezit was van een vals (Italiaans) paspoort. Verdachte is in verzekering gesteld en op 2 januari 2009 is aan verdachte een dagvaarding uitgereikt ter zake overtreding van het bepaalde in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. De bedoeling was dat verdachte asiel zou aanvragen in Nederland. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte inmiddels een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft verkregen in Nederland en een opleiding volgt in Nederland.
B4.1
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat niet is betwist dat verdachte diende te worden aangemerkt als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Vluchtelingenverdrag en mitsdien ook bescherming geniet voortvloeiende uit dit verdrag.
B4.2
Verdachte diende voorts ‘rechtstreeks’ in de zin van artikel 31 Vluchtelingenverdrag vanuit een grondgebied waar zijn leven dan wel zijn vrijheid werd bedreigd naar Nederland te zijn gereisd. Voor de uitleg van het woord ‘rechtstreeks’ in het kader van het Vluchtelingenverdrag sluit het hof aan bij de uitleg die daaromtrent is gegeven in (de rechtspraak betrekking hebbend op) het vreemdelingenrecht.
Op grond van de vreemdelingencirculaire 2000 is van een rechtstreekse binnenkomst in ieder geval geen sprake als de vluchteling in een veilig derde land heeft verbleven, alwaar hij in de gelegenheid is geweest asiel aan te vragen. Van verblijven in een ander land is geen sprake indien de vreemdeling alleen is doorgereisd door dat land.
Op grond van de onder B3 vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte, met een korte tussenstop in een onbekend gebleven Europese stad, ‘rechtstreeks’ in de bovenbedoelde zin vanuit Somalië naar Nederland is gereisd.
B4.3.
Artikel 31 Vluchtelingenverdrag eist voorts dat vluchtelingen zich onverwijld bij de autoriteiten melden. Verdachte is direct nadat de auto waarin hij zich bevond de Nederlandse grens had gepasseerd, aangehouden door de politie. Bij de aanhouding werd geconstateerd dat verdachte mogelijk in het bezit was van een vals (Italiaans) paspoort. Verdachte is in verzekering gesteld en heeft direct bij de inverzekeringstelling verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om asiel aan te vragen en ook bij het verhoor een dag later heeft hij verklaard heel graag asiel aan te willen vragen in Nederland. Gelet op voormelde omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van het hof genoegzaam aan de meldingsplicht voldaan.
C.
Nu niet is gebleken dat er nader onderzoek is verricht naar onder meer de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van verdachte omtrent de exacte verblijfplaats(en), en de duur aldaar in bijvoorbeeld België of een ander transitland, houdt het hof het er voor dat het openbaar ministerie de inhoud van bedoelde verklaring voor waar heeft gehouden en heeft betrokken bij de beslissing tot vervolging.
Bij een redelijke toetsing van de zaak van verdachte aan de in B1 weergegeven verdragsbepaling had het openbaar ministerie voldoende duidelijk moeten worden dat een geslaagd beroep op artikel 31 Vluchtelingenverdrag niet mocht worden uitgesloten. In dat geval zouden dan strafsancties achterwege moeten blijven.
Ook is een (bestuurs)beslissing op de asielaanvraag niet afgewacht.
Het hof is daarom van oordeel dat de vervolging van verdachte onder die omstandigheden geen rechtens te respecteren belang kon dienen. Het openbaar ministerie is te lichtvaardig tot de vervolging ter zake het bezit van valse identiteitspapieren overgegaan.
Mitsdien dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan verdachte werd verdacht werden aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl deze van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen, zal het hof geen beslissing nemen, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard deze reeds terug te hebben gekregen.
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1 verblijfsvergunning, [kenmerk]
- 1 verblijfsvergunning, [kenmerk]
- 081 paspoort, [kenmerk]
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans , voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. K. van der Meijde
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 7 januari 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.