4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 [appellant], geboren op [geboortedatum], is tot 1 februari 1993 werkzaam geweest als zelfstandig assurantieadviseur. Hij hield zich in die hoedanigheid in hoofdzaak bezig met schadeverzekeringen.
[appellant] had toentertijd bij Interpolis een verzekering lopen die dekking bood in het geval van arbeidsongeschiktheid.
4.1.2 Met ingang van 1 februari 1993 is [appellant] als assurantieadviseur in dienst getreden van de Rabobank te [vestigingsplaats]. Hij heeft zich enige tijd voor zijn indiensttreding afgevraagd of hij, als zijn dienstverband zou zijn aangevangen, nog een arbeidsongeschiktheidsverzekering nodig had en die vraag voorgelegd aan Interpolis, voor het eerst bij brief van 29 oktober 2002.
4.1.3 Tussen [appellant] en Interpolis is gecorrespondeerd over de vraag of een arbeidsongeschiktheidsverzekering zinvol zou zijn. [appellant] en Interpolis hebben in het bijzonder van gedachten gewisseld over de inhoud van de aanvullende regelingen van de werkgever van [appellant].
Uiteindelijk heeft Interpolis zich bij brief van 8 juli 1993 op het standpunt gesteld dat [appellant] zich niet behoefde te verzekeren, omdat de voor hem geldende personeelsregeling in geval van arbeidsongeschiktheid een gelet op zijn wensen toereikende voorziening leek te bieden en aangekondigd dat zij zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering per 1 februari 1993 zou beëindigen.
[appellant] heeft daarop gereageerd bij brief van 14 juli 1993. Hij heeft zich onder verwijzing naar de cao-regeling op het standpunt gesteld de mening van Interpolis niet te delen.
Vervolgens heeft [appellant] bij Interpolis met ingang van 1 februari 1993 een nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten. De oude verzekering werd met ingang van die datum beëindigd. De polis van de nieuwe verzekering werd op 27 oktober 1993 aan [appellant] gezonden.
4.1.4 Medio 2000 heeft [appellant] bij brief aan Interpolis de vraag voorgelegd, of hij, zijn pensioenvoorziening bij de Rabobank in aanmerking genomen, dubbel verzekerd was. Daarna is opnieuw een briefwisseling gevolgd. In haar brief van 4 oktober 2001 heeft Interpolis aan [appellant] bericht dat sprake is van een dubbele verzekering. Naderhand heeft Interpolis uiteengezet dat de mededeling dat sprake is van een dubbele verzekering op een vergissing aan haar kant berust.
4.1.5 [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij bij Interpolis geen arbeidsongeschiktheidsverzekering had behoeven af te sluiten, omdat van zijn arbeidsvoorwaarden al een toereikende voorziening deel uitmaakte. Hij heeft voor die verzekering zijns inziens dan ook onnodig premie betaald. Hij verwijt Interpolis hem in dit verband onzorgvuldig te hebben geadviseerd. Op die grond behoort zij hem de voor de overbodige arbeidsongeschiktheids-verzekering betaalde premie te restitueren.
Interpolis en hij hebben deze kwestie niet in der minne kunnen oplossen. [appellant] heeft vervolgens Interpolis in rechte betrokken.
4.1.6 De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 29 maart 2006 haar onderzoek toegespitst op de vraag of sprake is geweest van een dubbele verzekering en zo ja, of Interpolis dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten weten.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank na verkregen inlichtingen geoordeeld dat verder onderzoek naar de vraag of de omstreden arbeidsongeschiktheidsverzekering dezelfde dekking bood als de voorziening die deel uitmaakte van de arbeidsvoorwaarden van [appellant], achterwege kon blijven. De rechtbank heeft aanvaard dat Interpolis haar zorgplicht jegens [appellant] heeft geschonden door de polis zonder verder overleg af te geven, maar doorslaggevend geacht dat [appellant] op het moment dat hij de polis afsloot deugdelijk geïnformeerd had kunnen en moeten zijn over zijn eigen arbeidsvoorwaarden. De rechtbank heeft daaraan, de deskundigheid van [appellant] als assurantieadviseur mede in aanmerking genomen, de gevolgtrekking verbonden dat hij de gevolgen van zijn nalaten niet mag afwentelen op Interpolis en zijn vordering afgewezen.
4.2 Met de eerste grief verwijt [appellant] de rechtbank dat zij Interpolis niet heeft gehouden aan haar erkenning bij brief van 4 oktober 2001 dat sprake was van dubbele verzekering.
Bij verdere bespreking van deze grief heeft [appellant] naar het oordeel van het hof geen belang. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vraag of van een dubbele verzekering sprake was laten rusten en het antwoord op die vraag dus niet beslissend geoordeeld voor het geschil van partijen. Bij die stand van zaken behoefde zij niet afzonderlijk onder ogen te zien of en zo ja in hoeverre [appellant] Interpolis aan de inhoud van haar brief van 4 oktober 2001 mocht gehouden.
4.3 De tweede grief is gericht tegen de keuze van de rechtbank om het antwoord op de vraag of sprake was van een dubbele verzekering in het midden te laten. Die vraag had de rechtbank niet mogen laten liggen, aldus [appellant], omdat ingeval van dubbele verzekering de laatste voor hetzelfde risico gesloten verzekeringsovereenkomst nietig is. Daarover overweegt het hof als volgt.
4.4 [appellant] heeft niet althans niet met voldoende bepaaldheid weersproken de stelling van Interpolis dat de omstreden arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden aangemerkt als een zogenoemde personenverzekering en dat die karakterisering meebrengt dat uitkering uit hoofde van deze polis bestaanbaar is naast uitkering op basis van de personeelsregeling. Alleen al daarom kan niet worden aanvaard dat Interpolis geen risico heeft gelopen met de omstreden arbeidsongeschiktheidspolis.
De tweede grief faalt daarom.
4.5 Grief III gaat over de eerste alinea van rechtsoverweging 2.3. De rechtbank zou daarin te nauwe grenzen hebben getrokken voor de zorgplicht van Interpolis. Bij afzonderlijke bespreking van dit onderdeel van de redengeving van de rechtbank heeft [appellant] in zover geen belang, dat de rechtbank in de volgende alinea van rechtsoverweging 2.3 tot de slotsom is gekomen dat tot de contractsverplichtingen van Interpolis als verzekeraar jegens haar verzekeringnemer en verzekerde [appellant] behoort voldoening aan de zorgplicht zoals door de rechtbank op die plaats onder woorden gebracht alsmede dat Interpolis die zorgplicht heeft geschonden.
4.6 Voor het geval [appellant] met deze grief de omvang van de zorgplicht ook aan de orde heeft willen stellen in verband met de afweging van de rechtbank aan het slot van rechtsoverweging 2.4, geldt het volgende.
Anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen heeft Interpolis niet aan hem geadviseerd om de omstreden polis af te sluiten. Integendeel, Interpolis heeft hem erop geattendeerd dat zijn eigen arbeidsvoorwaarden in geval van arbeidsongeschiktheid een adequate voorziening leken in te houden. [appellant] heeft kennelijk het zekere voor het onzekere genomen en toch een polis willen afsluiten. Bezwaarlijk kan worden aanvaard dat de omstandigheid dat Interpolis in zijn keuze is meegegaan in de omstandigheden van dit geval een tekort aan van Interpolis te verlangen zorg oplevert. Dat geldt te meer nu het hier, naar moet worden aangenomen, een personenverzekering betrof.
Met grief III heeft [appellant] geen succes.
4.7 Grief IV is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de schade ondanks de schending van haar zorgplicht door Interpolis toch voor rekening van [appellant] te laten vanwege, kortweg, zijn deskundigheid als assurantieadviseur. In de kern komen zijn bezwaren erop neer dat de rechtbank eraan heeft voorbijgezien dat hij weliswaar verstand had van schadeverzekeringen maar niet van sommenverzekeringen.
Ook deze grief moet falen.
In de eerste plaats verdient vermelding dat de rechtbank acht heeft geslagen op de stelling van [appellant] dat hij zich voornamelijk had toegelegd op schadeverzekeringen maar deze omstandigheid anders heeft gewogen dan [appellant] heeft bepleit.
Het oordeel van de rechtbank is juist. Met de kennis van zaken die [appellant] ter beschikking stond kan hij niet op één lijn worden gesteld met de gemiddelde consument. Die kennis van zaken gaf hem een voorsprong die hem in elk geval in staat stelde om de goede vragen stellen en de verkregen informatie tot zich te nemen, hetgeen hij ook had behoren te doen. Dat die voorsprong er feitelijk was, wordt bevestigd door de inhoud van de brieven die [appellant] heeft geschreven.
Toen zich medio 1993 de situatie voordeed dat [appellant] ondanks de beschikbare informatie nog steeds aarzelde of hij er verstandig aan deed per 1 februari 1993 een eigen arbeidsongeschiktheidsvoorziening te treffen, had het op zijn weg gelegen zich nader te informeren, bij Interpolis of elders. Door dat na te laten heeft hij in overwegende mate bijgedragen aan het ontstaan van de door hem gestelde schade.
Het hof wil tot slot in dit verband niet onvermeld laten dat in de stellingen van [appellant] die uitgaan van een dubbele verzekering besloten lijkt te liggen dat [appellant] de arbeidsongeschiktheidsverzekering als een schadeverzekering beschouwt. Dat uitgangspunt is bezwaarlijk verenigbaar met het gebrek aan deskundigheid dat hij aanvoert ter ondersteuning van zijn vierde grief.
4.8 De vijfde grief heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft dus geen afzonderlijke bespreking.
4.9 De voorwaarde waaronder het incidenteel appel is ingesteld is niet vervuld. De grieven van Interpolis kunnen onbesproken blijven.
4.10 Nu alle grieven van [appellant] falen, zal het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. [appellant] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij heeft de proceskosten van het (principaal) hoger beroep te dragen.