In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een geschil tussen Achmea Schadeverzekering N.V. en ABN AMRO Bank N.V. over de uitkering van een brandverzekering na de volledige verwoesting van een woning door brand. De zaak is aanhangig gemaakt na een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. Achmea had een brandverzekering afgesloten voor de opstal van de woning, die in eigendom was van de vrouw van de man, die in staat van faillissement was verklaard. Na de brand heeft ABN AMRO een vordering ingediend bij Achmea voor de herbouwwaarde van de woning, maar Achmea weigerde uit te keren, stellende dat de vrouw geen verzekerde was onder de polis.
Het hof heeft vastgesteld dat Achmea ten onrechte heeft geweigerd om de uitkering te doen, omdat de vrouw wel degelijk recht had op de uitkering op basis van de polisvoorwaarden. Het hof oordeelt dat Achmea zich onredelijk heeft opgesteld door geen voorschotten te verstrekken voor de herbouw, waardoor de vrouw niet in staat was om tijdig tot herbouw over te gaan. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt Achmea in de kosten van het geding.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van verzekeraars om hun klanten te ondersteunen bij schadeclaims en de noodzaak om redelijke en billijke voorwaarden te hanteren bij het verstrekken van uitkeringen. Het hof concludeert dat Achmea, door haar weigering om uit te keren, de vrouw ernstig heeft benadeeld en dat haar verweer niet houdbaar is.