In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De man, die in deze procedure als appellant optreedt, heeft grieven ingediend tegen het vonnis waarin de voorzieningenrechter verlof heeft verleend tot tenuitvoerlegging van een eerdere uitspraak van het hof bij lijfsdwang voor de duur van 180 dagen, vanwege een aanzienlijke alimentatieachterstand. De man heeft betoogd dat hij niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen en heeft verschillende grieven aangevoerd, waaronder het ontbreken van betalingsonmacht en de hoogte van de achterstallige alimentatie. Het hof heeft de grieven van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat moet worden geacht om een betalingsregeling te treffen, ondanks zijn beroep op betalingsonmacht. Het hof heeft vastgesteld dat de man gedurende de afgelopen jaren voldoende inkomsten heeft gehad om aan zijn verplichtingen te voldoen, en dat de vrouw recht heeft op de alimentatie die is vastgesteld. Het hof heeft de grieven van de man grotendeels verworpen, met uitzondering van de grief die gedeeltelijk slaagde, en heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met de voorwaarde dat de man vanaf 1 september 2013 maandelijks een bedrag van € 1.000,-- aan de vrouw moet betalen ter aflossing van de achterstand. De man is ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in hoger beroep.