[werknemer] heeft onder meer het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven.
Op 6 september 2010 mocht [werknemer] naar huis gaan om na te denken over het onder 4.1.3 genoemde beëindigingsvoorstel. [werknemer] is vervolgens vertrokken en heeft het voorstel in beraad genomen.
[werknemer] is niet op 6 september 2010 op non-actief gesteld. Hij wist niet, en behoorde ook niet te weten dat het hem verboden was om over bedrijfsinformatie van Decor te beschikken. Op dinsdag 7 september 2010 heeft [werknemer] via zijn inbelverbinding de bedrijfsinformatie van zijn zakelijke account naar zijn privé e-mailadres gedownload.
Op 8 september 2010 heeft een gesprek plaatsgehad tussen [werknemer] en zijn leidinggevende over, onder andere, de klantenportefeuille die [werknemer] beheerde. Nergens uit dit gesprek bleek dat [werknemer] al was vrijgesteld van werk c.q. op non-actief was gesteld. [werknemer] heeft een tegenvoorstel gedaan, dat voor Decor niet bespreekbaar was. Vervolgens is [werknemer] weer naar huis gestuurd.
Pas op 13 september 2010 kreeg [werknemer] van de personeelsfunctionaris van Decor te horen dat hij niet meer op de werkvloer hoefde te verschijnen en tot nader order was vrijgesteld van werk.
Op 14 september 2010 werd [werknemer] opgeschrikt door de deurwaarder, een politieagent en twee softwaredeskundigen. De deurwaarder had van Decor de opdracht gekregen conservatoir bewijsbeslag te leggen op de computer van [werknemer] .
De reden voor het downloaden van de bedrijfsinformatie van Decor is de volgende.
Als commerciële man was [werknemer] verantwoordelijk voor onder meer de “excelbestanden met productinformatie”, “prijsaanpassingen voor klanten”, “strategische inkoopplannen” en “aanbestedingen”. Met die documenten wilde [werknemer] in eerste instantie aantonen dat hij tijdens het opstellen daarvan de nodige “ijver” aan de dag had gelegd. Bovendien wilde [werknemer] eventueel kunnen aantonen dat het feit dat Decor nog steeds gebruik maakte van voornoemde documenten, erop zou wijzen dat hij goed werk had geleverd. Decor had dan wel gesteld dat [werknemer] als Key Account Manager volledig ongeschikt zou zijn, maar uit het feit dat de door [werknemer] opgestelde documenten nog steeds in de organisatie circuleerden, bleek juist het tegendeel. Decor maakte gebruik van de kennis en ruime ervaring van [werknemer] , die hij in voornoemde stukken had verwerkt.
[werknemer] wilde de gedownloade documenten enkel gebruiken in het kader van zijn arbeidsconflict met Decor. [werknemer] had als enige toegang tot zijn privé e-mailadres. Geen enkele andere persoon kon daarom kennis nemen van die documenten. De bedrijfsinformatie kon dan ook niet in verkeerde handen terechtkomen.
Gelet op de criteria van de Hoge Raad in het arrest van 19 februari 1999 (JAR 1999, 102)
verhoudt het downloaden van bedrijfsinformatie naar het privé mailadres zich onder de gegeven omstandigheden niet tot de voor [werknemer] zeer ingrijpende maatregel van het ontslag op staande voet.
Decor heeft geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [werknemer] . Hij, [werknemer] , is zelf werkgever en ondernemer geweest. Na het faillissement van zijn onderneming heeft [werknemer] anderhalf jaar gesolliciteerd, voordat hij een baan bij Decor kreeg aangeboden.