ECLI:NL:GHSHE:2010:BT2641

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001477-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Huurman-van Asten
  • Y.G.M. Baaijens- van Geloven
  • J.M. Reijntjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan oplichting door een rechtspersoon in de zaak Royal Dubai

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1967 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan oplichting, meermalen gepleegd door een rechtspersoon, in het kader van beleggingsfraude met de naam Royal Dubai. De verdachte was betrokken bij een organisatie die beleggers misleidde door valse beloftes te doen over investeringen in vastgoedprojecten in Dubai. De rechtbank had eerder een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde vernietiging van dit vonnis en een zwaardere straf. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn gebrek aan ervaring, opzettelijk de kans had aanvaard dat er strafbare feiten werden gepleegd door de rechtspersoon. De verdediging voerde aan dat de vorderingen van benadeelde partijen niet ontvankelijk moesten worden verklaard, maar het hof verwierp dit verweer. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf en moest hij een schadevergoeding van 127.135 euro betalen aan de benadeelde partijen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en het misbruik van het vertrouwen van de beleggers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001477-10
Uitspraak : 23 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2010 in de strafzaak met parketnummer 13-993026-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967].
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
waarbij verdachte ter zake van:
medeplegen van feitelijk leidinggeven aan oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
werd veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest bij de eventuele uitvoering van deze straf, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk, met 2 jaar proeftijd, met toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen, zoals in het vonnis nader omschreven, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, en hem daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk, met 2 jaar proeftijd, met – kort gezegd – toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform een door de advocaat-generaal aan zijn requisitoir gehecht overzicht, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft geconcludeerd dat het vonnis in eerste aanleg nietig is in verband met het niet naleven van het bepaalde in de artikelen 362 en 335 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit, de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit voor zover het de periode van 30 mei 2007 tot en met 4 oktober 2007 betreft, en bepleit dat aan verdachte daarvoor een passende werkstraf zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
De raadsman heeft betoogd, dat het vonnis vernietigd moet worden omdat bij gelegenheid van de uitspraak van het vonnis op 11 januari 2010 in de rechtbank te Amsterdam, waarbij de raadsman aanwezig was, de voorzitter heeft verzuimd om melding te maken van de beslissing met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en de beslissing tot het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel. Eerst na ontvangst van een afschrift van het vonnis werd duidelijk dat die beslissingen er waren en wat die inhielden, hetgeen aanleiding was om alsnog – eerder was dat niet de bedoeling – in hoger beroep te gaan.
Het hof volgt de raadsman daarin niet. Als het zo is, dat de voorzitter verzuimd heeft het volledige dictum voor te lezen, dan heeft dat in het onderhavige geval de belangen van verdachte niet geschaad, nu hij nog tijdig in de gelegenheid is geweest om een rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na verbetering van de tenlastelegging in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1] (ook handelend onder de na(a)m(en) Royal Dubai,[bedrijf 2] en/of [bedrijf 3]), in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 7 november 2007 te [gemeente 1], Den Haag, [gemeente 2], [gemeente 5], [gemeente 3] en/of (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[belegger 1](G-01) en/of [belegger 2] (G02) en/of [benadeelde 1] (G-03) en/of [belegger 3] (G-04) en/of [belegger 4] (G-09) telkens heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (D-01) te weten:
[belegger 1] EUR 50.000 op of omstreeks 3 oktober 2007
[belegger 1] EUR 1.000 op of omstreeks 4 oktober 2007
[belegger 2] EUR 60.000 op of omstreeks 20 september 2007
[belegger 2] EUR 1.200 op of omstreeks 26 september 2007
[benadeelde 2] 50.000 op of omstreeks 17 september 2007
[benadeelde 2] 26.500 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 3] EUR 51.000 op of omstreeks 14 september 2007
[belegger 4] EUR 50.000 op of omstreeks 01 oktober 2007
[belegger 4] EUR 50.000 op of omstreeks 01 oktober 2007
hierin bestaande dat [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft/hebben voorgewend dat:
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in de aankoop, verkoop en/of verhuur van vastgoedobjecten zoals villa's, appartementen, kantoorpanden en aanlegsteigers die onderdeel zijn van de meest prestigieuze projecten in Dubai (D-07 p.3);
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in onder andere Dubailand, Dubai Marina, The Palm Jumeirah en Business Bay (D-07 p.3);
- 12,5% vast rendement zou worden vergoed, met een maandelijkse uitkering van de rente (D-07 p.4);
- de volgende elementen van zekerheid bestonden: een terugkoopgarantie, de vastgoedobjecten als onderpand, ervaren solide partners in Dubai, vrije overdraagbaarheid van de obligaties en/of verhuurgaranties van aangekochte objecten (D-07 p.4);
- [bedrijf 2] onderdeel was van de [bedrijf 4] en dat bij [bedrijf 2] acht mensen werkten die hoofdzakelijk waren belast met het aantrekken van Nederlandse investeerders en het lanceren van financiële producten (D-32);
- de [bedrijf 4] zo'n 3000 medewerkers had en een investeringskapitaal van ruim een miljard dollar (D-32);
- de directie van [bedrijf 2] meer dan 10 jaar ervaring had als het ging om investeren in het Midden Oosten en Dubai in het bijzonder,
waardoor de beleggers werden bewogen tot bovengenoemde afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen;
althans:
bij/tot welk(e) misdrij(f)(ven) hij, verdachte op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 7 november 2007 te [gemeente 1], Den Haag, [gemeente 2], [gemeente 5], [gemeente 3], [gemeente 4] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest dan wel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door:
- [bedrijf 3] (rechtsvoorganger van [bedrijf 1]) aan te kopen, en/of
- zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel en op te treden als enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf 3], en/of [bedrijf 1], (D08) en/of
- een of meer bankrekeningen te openen ten behoeve van [bedrijf 1] en/of haar rechtsvoorganger [bedrijf 3](D03/D04), en/of
- meermalen een geldbedrag (in totaal EUR 16.000) te storten op de bankrekening van [bedrijf 1] en/of haar rechtsvoorganger [bedrijf 3], en/of
- een overeenkomst met IS Internet Services (D12-03) aan te gaan en deze overeenkomst te ondertekenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[bedrijf 1] (ook handelend onder de namen [bedrijf 2] en [bedrijf 3]), op tijdstippen in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 november 2007 te [gemeente 1] en elders in Nederland, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[belegger 1] en [belegger 2] en [benadeelde 1] en [belegger 3] en [belegger 4] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten:
[belegger 1] EUR 50.000 op of omstreeks 3 oktober 2007
[belegger 1] EUR 1.000 op of omstreeks 4 oktober 2007
[belegger 2] EUR 60.000 op of omstreeks 20 september 2007
[belegger 2] EUR 1.200 op of omstreeks 26 september 2007
[benadeelde 2] 50.000 op of omstreeks 17 september 2007
[benadeelde 2] 26.500 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 3] EUR 51.000 op of omstreeks 14 september 2007
[belegger 4] EUR 50.000 op of omstreeks 1 oktober 2007
[belegger 4] EUR 50.000 op of omstreeks 1 oktober 2007
hierin bestaande dat [bedrijf 1] telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat:
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in de aankoop, verkoop en verhuur van vastgoedobjecten zoals villa's, appartementen, kantoorpanden en aanlegsteigers die onderdeel zijn van de meest prestigieuze projecten in Dubai;
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in onder andere Dubailand, Dubai Marina, The Palm Jumeirah en Business Bay;
- 12,5% vast rendement zou worden vergoed, met een maandelijkse uitkering van de rente;
- de volgende elementen van zekerheid bestonden: een terugkoopgarantie, de vastgoedobjecten als onderpand, ervaren solide partners in Dubai en verhuurgaranties van aangekochte objecten;
- [bedrijf 2] onderdeel was van de [bedrijf 4] en dat bij [bedrijf 2] acht mensen werkten die hoofdzakelijk waren belast met het aantrekken van Nederlandse investeerders en het lanceren van financiële producten;
- de [bedrijf 4] zo'n 3000 medewerkers had en een investeringskapitaal van ruim een miljard dollar;
- de directie van [bedrijf 2] meer dan 10 jaar ervaring had als het ging om investeren in het Midden Oosten en Dubai in het bijzonder,
waardoor de beleggers werden bewogen tot bovengenoemde afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Uit de bewijsmiddelen reconstrueert het hof de volgende gang van zaken
In maart of april 2007 heeft [verdachte] in een Amsterdams hotel een ontmoeting gehad met de Engelsman [naam Engelsman], een kennis die hij eens met vakantie had ontmoet, en een drietal hem onbekende personen, die zich voorstelden als [onbekende 1], [onbekende 2] en [onbekende 3]. [naam Engelsman] had [verdachte] benaderd met de vraag of hij voor hem wilde komen werken in verband met zijn plannen om in Dubai in projecten te investeren; [verdachte] zou de zaken in Nederland moeten regelen.
Hoewel [verdachte] geen enkele ervaring op dit terrein had – hij was opgeleid tot stratenmaker maar werkte al jaren als schoonmaker – , werd hem door [naam Engelsman] verzekerd dat twee mensen die al voor hem, [naam Engelsman], werkten – naar later bleek de genoemde [onbekende 1] en [onbekende 2] – hem zouden inwerken en helpen met het openen van bankrekeningen en dergelijke.
[verdachte] heeft aanvankelijk geaarzeld of hij op het aanbod in zou gaan, maar uiteindelijk is het tot de hiervoor genoemde ontmoeting gekomen. [verdachte] zou 1.600 euro netto per maand gaan verdienen.
[onbekende 1] zou accountmanager zijn, [onbekende 2] zijn hulp en [onbekende 3] webdesigner. [verdachte] heeft vervolgens met [onbekende 1] het meeste contact gehad. Hij ontving 30.000 euro van [onbekende 1] om op een te openen bankrekening te storten, in kleine porties omdat het anders op zou vallen.
Op 18 april 2007 werden de eerste domeinnamen, “[domeinnaam 1]”, “[domeinnaam 2]” en “[domeinnaam 3]”, geregistreerd, later gevolgd door “[domeinnaam 4]” en “[domeinnaam 5]”.
Op 15 mei 2007 zijn [verdachte] en [onbekende 1] naar [gemeente 4] gegaan om een BV te kopen. Op 30 mei werd de BV overgedragen aan [verdachte] en vervolgens ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de handelsnaam [bedrijf 1] en [verdachte] als algemeen directeur/enig aandeelhouder.
Met ingang van 22 augustus 2007 werd ook de statutaire naam gewijzigd in [bedrijf 1] Er werden bankrekeningen geopend in [gemeente 1] en Dubai, een kantoor, althans een ruimte waarin slechts lege ordners stonden, gehuurd op een prestigieus adres in [gemeente 1], een website en een brochure ontworpen en tv-reclamespots geproduceerd door middel waarvan werd geprobeerd om beleggers aan te trekken. Er werd een callcenter ingeschakeld waarnaar belangstellende beleggers werden doorgeschakeld, aanvankelijk [callcenter 1], later [callcenter 2]. Door de callcenters werden aan geïnteresseerde bellers brochures toegezonden. De brochures werden eerst gedrukt door [drukkerij 1] te [gemeente 5], later door [drukkerij 2] in [gemeente 6]. Later moest de naam [bedrijf 1] worden gewijzigd en vervangen door [bedrijf 5]; toen heeft [drukkerij 2] wederom brochures vervaardigd, met dezelfde huisstijl, maar met de nieuwe naam.
In de brochures en op de website, die beleggers moesten verleiden tot het storten van tenminste 50.000 euro teneinde een obligatie in de projecten van Royal Dubai te verwerven, zijn valse voorspiegelingen gedaan met betrekking tot het rendement, de elementen van zekerheid (zoals vastgoed als onderpand, terugkoopgarantie, ervaren solide partners in Dubai en huurgaranties) en de projecten waarin geïnvesteerd zou worden, waarvan op geen enkele wijze is gebleken dat dit in overeenstemming was met de waarheid. De partners bleken niet te bestaan of niets te weten van de beweerde samenwerking en de boekhouding van [bedrijf 1] bevatte niets met betrekking tot investeringen of contacten met investeerders in Dubai.
Ook in de tv-reclamespot, die vanaf 1 oktober 2007 werd uitgezonden, werden vergelijkbare valse voorspiegelingen gedaan.
Dat de directie van [verdachte] (lees: verdachte) meer dan 10 jaar ervaring had in het investeren in het Midden Oosten is, gelet op zijn werkzaamheden sinds 2001 bij een schoonmaakbedrijf, een bedrieglijke bewering te noemen.
Vijf personen hebben participaties gekocht en slechts over september 2007 de beloofde rente ontvangen: hun inleg werd van de rekening van [bedrijf 1] in [gemeente 1] vrijwel direct overgeboekt naar de bankrekening in Dubai. Op 8 oktober 2007 gingen de reclamespots uit de lucht en op 7 november 2007 werd het bedrijf op verzoek van [verdachte] failliet verklaard. Er was nog slechts 21.000 euro in kas.
[verdachte] stelt zich op het standpunt dat hij niet kan worden beschouwd als feitelijke leidinggever bij [bedrijf 1], ook al was hij directeur. Hij zou slechts een katvanger zijn geweest, die hand- en spandiensten heeft verricht. Zodra hij, als gevolg van de publicaties in de media over de Golden Sun beleggingen, die frauduleus bleken te zijn, het vermoeden kreeg dat onoirbare praktijken plaatsvonden bij [bedrijf 1], heeft hij het nodige gedaan om daaraan een einde te maken; hij heeft immers al op 30 oktober 2007 het faillissement van de BV aangevraagd.
Het hof verwerpt dat verweer.
Verdachte moet, gelet op de omstandigheden waaronder hij tot directeur van een besloten vennootschap werd benoemd – geen enkele ervaring op het terrein waarop hij zou gaan werken, benaderd door een vage kennis, van wie hij slechts een telefoonnummer had, overhandiging van de ongeopende post aan de accountmanager op de openbare weg, storting van 30.000 euro voor de aanloopkosten van het bedrijf op een rekening in kleine porties, omdat het anders op zou vallen, een leeg kantoor – hebben begrepen dat het met die rechtspersoon niet pluis was.
Hij had daarom voor die rechtspersoon geen verantwoordelijkheid mogen nemen zonder naar haar activiteiten enig onderzoek te doen. Hij heeft dat opzettelijk nagelaten en zo willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de in de tenlastelegging genoemde strafbare feiten door [bedrijf 1] werden begaan, ook al heeft hij aanvankelijk wellicht niet geweten om welke strafbare feiten het precies ging. Toen deze duidelijkheid, door kennis van de gebruikte brochure wel ontstond, is hij die feiten desondanks blijven faciliteren. Pas toen hem, door publicaties in de pers, de grond te heet onder de voeten werd heeft hij van de hem als directeur toekomende bevoegdheden gebruik gemaakt, niet door orde op zaken te stellen, doch slechts door het faillissement aan te vragen van zijn vennootschap.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van het bewezen verklaarde feit, of de bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326, eerste lid, junctis de artikelen 51, eerste en tweede lid, en 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leiding geven aan oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk, met 2 jaar proeftijd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof aan de verdachte eveneens deze straffen zal opleggen.
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een passende werkstraf wordt opgelegd.
Het hof komt tot een hogere straf dan is gevorderd door de advocaat-generaal.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof daarbij in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte leiding heeft gegeven aan verwijtbare gedragingen van een rechtspersoon, die op geraffineerde wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particuliere beleggers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2010, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor delicten als de onderhavige door de strafrechter is veroordeeld en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan en alle omstandigheden tegen elkaar afwegende, kan naar het oordeel van het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft geëist, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Zoals hierna zal worden overwogen hebben in de zaak Royal Dubai twee benadeelde partijen een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Het totaal hiervan bedraagt in hoger beroep 127.432,50 euro.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de nader te noemen benadeelde partijen in de zaak Royal Dubai als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van in totaal 127.135,00 euro.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat, indien het hof tot toewijzing van de vorderingen komt, de maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht niet dient te worden opgelegd, omdat de verdachte niet in staat zal zijn de schade te betalen en derhalve de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verdachte feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen die door [bedrijf 1] werden gepleegd, bestaande uit de oplichting van personen. De door deze personen aan [bedrijf 1] overgemaakte inleg, werd overgemaakt naar een – door verdachte geopende – bankrekening in Dubai. Na het faillissement van [bedrijf 1] werd door de curator nog slechts 21.000 euro in kas aangetroffen.
Gelet hierop, alsmede op de omstandigheid dat verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid heeft gegeven over de geldstromen van [bedrijf 1], is het verweer, dat verdachte niet in staat zal zijn de op te leggen schadevergoeding aan de benadeelde partijen te voldoen, naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van in totaal 127.135,00 euro te betalen ten behoeve van de slachtoffers.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Twee benadeelde partijen hebben een vordering ingediend tot vergoeding van de schade die zij ten gevolge van het door de verdachte begaan strafbaar feit hebben geleden.
In de aan dit arrest gehechte bijlage genaamd “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” staat vermeld (op de pagina 1a) welke benadeelde partijen zich in eerste aanleg in het strafproces hebben gevoegd, welk bedrag zij als schadevergoeding vorderen en welke beslissing de eerste rechter ten aanzien van deze vorderingen heeft genomen.
Voor zover de vorderingen zijn toegewezen, duren deze van rechtswege voort in hoger beroep. De vordering van [benadeelde 1] is deels niet-ontvankelijk verklaard. Zoals in voornoemde bijlage staat vermeld (op pagina 1b) heeft deze benadeelde partij zich opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen deel van de vordering.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. De raadsman van de verdachte heeft hiertoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet eenvoudig van aard.
Bovendien heeft de civiele rechter in de rechtbank Utrecht mijn cliënt bij verstek veroordeeld tot betaling aan de curator van het totale tekort in het faillissement van [bedrijf 1], bepaald op 250.000,00 euro. De 2 benadeelde partijen hebben hun vorderingen ook ter verificatie ingediend bij de curator, zodat hun schade reeds is verdisconteerd in dat civiele vonnis.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] is kennelijk dezelfde als de vordering die [naam BV] bij de curator heeft ingediend ter verificatie. Ook om die reden dient deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen tot de bedragen die eveneens staan vermeld op voornoemde bijlage (pagina 1b), met oplegging daarnaast van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op de door hen aan [bedrijf 1] overgemaakte inleg en/of commissiekosten, in voorkomend geval verminderd met (terug)ontvangen rentebedragen. Los van de al dan niet door de benadeelde partijen aangedragen stukken ter onderbouwing van hun vordering, kan op grond van de zich in het dossier bevindende afschriften van de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van [naam], op eenvoudige wijze worden bepaald hoe hoog de door hen geleden schade is. Door de verdediging is de juistheid van deze gegevens niet betwist.
Het hof is derhalve, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen op zichzelf genomen voldoende eenvoudig van aard zijn om zich te lenen voor behandeling in het strafgeding.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het verweer, dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat er een civiel vonnis ligt van de rechtbank Utrecht, wordt eveneens verworpen.
Naar het oordeel van het hof staat de omstandigheid, dat de benadeelde partijen hun vorderingen (al dan niet onder een andere naam) ter verificatie hebben ingediend bij de curator en vervolgens op vordering van de curator de verdachte door de civiele rechter is veroordeeld tot betaling van het totale tekort in het faillissement (waaronder ook zijn begrepen de vorderingen van benadeelde partijen), niet in de weg aan de ontvankelijkheid van hun vordering in onderhavige strafzaak.
Het hof overweegt voorts als volgt.
[bedrijf 1] heeft een aantal personen bewogen tot de afgifte van een geldbedrag. Hiertoe werd hun voorgehouden dat de ingelegde geldbedragen zouden worden geïnvesteerd in vastgoedprojecten. Daarnaast dienden commissiekosten te worden betaald. De inlegger zou maandelijks rente ontvangen en aan het einde van de looptijd van drie jaar zijn inleg terugkrijgen. Slechts over de maand september 2007 hebben daadwerkelijk rentebetalingen plaatsgevonden. Daarna zijn de rentebetalingen uitgebleven. Ook is de inleg nimmer terugbetaald. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1]
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden. De hoogte van de schade zal worden vastgesteld aan de hand van de afschriften van de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van [bedrijf 1]
Op de bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” staat per benadeelde partij vermeld (op pagina 1b) wat de (totaal)bedragen hiervan zijn.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal deels niet-ontvankelijk worden verklaard. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op andere schadeposten dan de overgemaakte inleg en/of betaalde commissiekosten minus het bedrag dat aan rente is ontvangen, te weten: advocaatkosten, voor dat gedeelte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of deze schade rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde strafbare feit. De benadeelde partij kan haar vordering ten aanzien van dit onderdeel slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof kan niet eenvoudig worden vastgesteld welke kosten de benadeelde partijen en de verdachte ten behoeve van het geding hebben gemaakt. Het hof zal derhalve bepalen dat deze worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 51, 57, 60a en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Feitelijke leiding geven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van negen maanden.
Bepaalt dat de tijd, die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partijen die in de aan dit arrest gehechte bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” worden genoemd, aan de Staat het bedrag te betalen dat op die bijlage staat vermeld in de voor hen van toepassing zijnde kolom “Het hof”: “wijst toe”, in totaal zijnde EUR 127.135,00 (honderdzevenentwintigduizend honderdvijfendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis.
Beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen zoals vermeld in de aan dit arrest gehechte bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]”, in de kolommen “Het hof“: “wijst toe”, “wijst af” en “verklaart niet-ontvankelijk”.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen die in de aan dit arrest gehechte bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” worden genoemd, het bedrag te betalen dat op die bijlage staat vermeld in de voor hen van toepassing zijnde kolom “Het hof”: “wijst toe”, in totaal zijnde EUR 127.135,00 (honderdzevenentwintigduizend honderdvijfendertig euro), met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partijen, indien en voor zover hun vordering niet-ontvankelijk is verklaard, hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de kosten die door de verdachte en de benadeelde partijen zijn gemaakt worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. drs. J. Walsweer, griffier,
en op 23 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M. Reijntjes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-