ECLI:NL:GHSHE:2010:BT2640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001472-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsfraude met Golden Sun en Royal Dubai

In deze zaak heeft het gerechtshof te Amsterdam op 23 december 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd, is veroordeeld voor zijn rol in een omvangrijke beleggingsfraude met de projecten Golden Sun en Royal Dubai. De verdachte heeft samen met mededaders feitelijk leiding gegeven aan deze fraude, waarbij beleggers werden misleid met valse beloften over rendementen en investeringen in vastgoedprojecten in Turkije. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, welke door het hof werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de vorderingen van benadeelde partijen, die in totaal meer dan 10 miljoen euro aan schade claimden, grotendeels toewijsbaar waren. De verdediging voerde aan dat het vonnis van de rechtbank nietig was, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten op geraffineerde wijze misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen van particuliere beleggers, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor de slachtoffers. De verdachte werd ook verplicht om een schadevergoeding van in totaal 6.865.442,22 euro te betalen aan de benadeelde partijen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001472-10
Uitspraak : 23 december 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2010 in de gevoegde strafzaken met de parketnummers 13-845096-07 en 13/993099-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
thans gedetineerd in de PI Utrecht – Huis van Bewaring te Nieuwegein.
waarbij de verdachte ter zake van:
parketnummer 13-845096-07 (Golden Sun)
- feit 1: medeplegen van feitelijk leidinggeven aan oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
- feit 2: medeplegen van feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon;
- feit 3: het oprichten van, leiding geven en deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
en:
parketnummer 13/993099-08 (Royal Dubai)
- medeplegen van feitelijk leidinggeven aan oplichting, begaan door een
rechtspersoon, meermalen gepleegd;
werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met toewijzing van de vorderingen van benadeelde partijen, zoals in het vonnis nader omschreven, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende,bewezen zal verklaren hetgeen in de zaak met parketnummer 13-845096-07 onder 1 primair, 2 en 3 en hetgeen in de zaak met parketnummer 13/993099-08 is ten laste gelegd, en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest, met -kort gezegd- toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform een door de advocaat-generaal aan zijn requisitoir gehecht overzicht, en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de nietigheid van het beroepen vonnis bepleit, voorts dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet ontvankelijk zal worden verklaard, althans dat bij tussenarrest het onderzoek zal worden heropend. Meer subsidiair heeft de verdediging geconcludeerd tot vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
De raadsman heeft betoogd dat het vonnis van de rechtbank nietig is. Bij de stukken van het dossier, waarover het hof beschikt, bevond zich aanvankelijk niet het stuk met het kenmerk AH 318A, welk stuk inmiddels alsnog aan het dossier is toegevoegd. Er moet dan van worden uitgegaan, aldus de verdediging, dat dit stuk zich ook niet in het dossier heeft bevonden ten tijde van de behandeling van de zaak bij de rechtbank, zodat de rechtbank gebruik heeft gemaakt van een bewijsmiddel, dat zich niet in het dossier bevond. Dat moet tot vernietiging van het vonnis leiden, zo stelt de raadsman.
Het hof verwerpt die stelling. Het door de rechtbank gebruikte bewijsmiddel AH318A is voor de zitting van de rechtbank van 8 januari 2009 aan het dossier toegevoegd, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, pagina 3. Het dossier dat door de rechtbank aan het hof is gezonden bevatte dit stuk ook, doch het stuk bleek op het ressortsparket aanvankelijk niet bij de rest van het dossier te zijn gelegd. Redenen om het vonnis op de door de raadsman aangevoerde grond te vernietigen acht het hof dan ook niet aanwezig.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2010 aangevoerd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging niet ontvankelijk behoort te worden verklaard, dan wel dat bij tussenarrest het onderzoek moet worden heropend daar niet, althans onvoldoende is onderzocht of het dossier compleet is. Een incompleet dossier, zo begrijpt het hof het verweer van de raadsman, moet leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie daar niet valt uit te sluiten dat er bij die ontbrekende stukken mogelijk stukken zijn geweest die in het belang van de verdediging zouden hebben kunnen zijn en dat daarom in het onderhavige geval geen sprake meer kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
De raadsman wijst in dit verband op de uitlatingen van de advocaat-generaal gedaan op de zitting van 9 november 2010 ten aanzien van het BOB-dossier, in het bijzonder op het feit dat de rode kartonnen mapjes waarin de stukken van het BOB-dossier zouden moeten zitten leeg waren dan wel naar zijn voorlopig oordeel niet compleet waren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2010 aangevoerd dat hij naar aanleiding van zijn voorlopig oordeel omtrent het BOB-dossier telefonisch contact heeft opgenomen met het functioneel parket te Amsterdam en dat hem werd verzekerd dat hetgeen hem was toegestuurd het complete BOB-dossier was. Hij heeft vervolgens in de stukken van de officier van justitie gekeken of zich daar stukken bevonden die mogelijk tot het BOB-dossier zouden kunnen behoren. Dat bleek niet het geval te zijn.
Hij heeft daarna de kartonnen mapjes onderzocht en geconstateerd dat het om 7 mapjes gaat, betrekking hebbend op de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6].
De advocaat-generaal concludeert vervolgens dat het mapje van verdachte compleet is. Dat geldt ook voor het mapje van [medeverdachte 1].
Voor wat betreft de overige mapjes is in de OPV’s met de verwijzingen naar de ambtshandelingen in voldoende mate terug te vinden welke BOB-bevoegdheden zijn aangewend. Bovendien, zo stelt de advocaat-generaal, maakt het BOB-dossier geen deel uit van het procesdossier aangezien het door de officier van justitie niet aan het procesdossier is toegevoegd. Naar zijn oordeel is er geen sprake van een incompleet procesdossier en is er derhalve geen reden voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. In repliek voegt de advocaat-generaal er nog aan toe dat het zogenaamde Karman-criterium niet van toepassing is.
Het hof overweegt het volgende.
Vaststaat dat het BOB-dossier niet ten aanzien van alle verdachten compleet is. De advocaat-generaal heeft navraag gedaan bij het functioneel parket en gekeken in de stukken van de officier van justitie maar dat heeft niets opgeleverd. Het BOB-dossier maakt geen deel uit van het proces-dossier, maar ligt wel ter inzage. Nu het niet compleet is zou de verdediging dus niet kunnen nazien welke bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn toegepast en of aan de voorwaarden voor toepassing van die bevoegdheden was voldaan. Met uitzondering van het mapje betreffende [medeverdachte 2] bevatten alle mapjes echter een lijst met de gehanteerde bijzondere opsporingsbevoegdheden. In de mapjes van [medeverdachte 1] en verdachte zijn ook nog bijbehorende processen-verbaal van aanvraag, vorderingen machtiging bevel opnemen (tele)communicatie, vorderingen verstrekking historische gegevens, bevelen opnemen (tele)communicatie en machtigingen voor een bevel opnemen (tele)communicatie aanwezig. Daarnaast is in het procesdossier op pagina 21 e.v. van het 0-OPV-1, pagina 23, e.v. van het 0-OPV-2 en op pagina 7 e.v. van het 0-OPV-3 te lezen welke BOB-bevoegdheden zijn toegepast met telkens een verwijzing naar het proces-verbaal van ambtshandelingen waarin het een en ander is geverbaliseerd, onder andere ook op basis van welke bevelen en machtigingen de opsporingsbevoegdheden zijn uitgeoefend. Hoewel het hof het betreurt dat het BOB-dossier niet compleet is acht het hof zichzelf en de verdediging, mede gezien de beschrijving van de gehanteerde bijzondere opsporingsbevoegdheden in de in het procesdossier opgenomen OPV’s met daarbij de verwijzingen naar de processen-verbaal van ambtshandelingen waarin onder andere staat vermeld op basis van welke bevelen en machtigingen is opgetreden, in voldoende mate in staat controle uit te oefenen over de gehanteerde bijzondere opsporingsbevoegdheden en de daaraan ten grondslag liggende machtigingen en bevelen, ook daar waar de stukken in het BOB-dossier ontbreken.
Daarbij neemt het hof in aanmerking dat er geen aanwijzingen zijn te twijfelen aan de rechtmatigheid van die machtigingen en bevelen en de uitoefening van de daarop gebaseerde bevoegdheden. Het enkele feit dat het BOB-dossier niet compleet is, maakt dit niet anders.
Het hof ziet daarom geen reden, ook niet uit verdedigingsbelang, nog daargelaten dat het BOB-dossier betreffende verdachte vrijwel compleet lijkt te zijn, om bij tussenarrest het onderzoek te heropenen en nasporing te doen naar de ontbrekende stukken uit het dossier. Dat verzoek zal het hof dus verwerpen.
Het hof zal ook het beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging verwerpen. Het hof acht de verdachte door het ontbreken van bovengenoemde stukken, de hiervoor geschetste omstandigheden in aanmerking genomen, niet in zijn verdediging geschaad met als gevolg dat er geen sprake meer zou kunnen zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie wordt dit verweer dan ook verworpen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging en verbetering van de tenlastelegging in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
(parketnummer 13-845096-07)
1.
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam en/of IJsselstein en/of Nieuwegein en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen en een of meer ander(en) één of meermalen heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), in elk geval enig goed, te weten:
(belegger 1: AG04)
[belegger 1] een (totaal)bedrag van € 306.000,- althans enig geldbedrag en/of
(belegger 2: AG 07)
[belegger 2], een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 3: AG 05)
[belegger 3] een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 4: AG 010)
[belegger 4] een (totaal)bedrag van € 851.000,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 5: AG 03)
[belegger 5] een (totaal)bedrag van € 51.451,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 6: AG 09)
[belegger 6], een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 7: AG 01)
[belegger 7] een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 8: AG 02)
[belegger 8] een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 9: AG 08)
[belegger 9], een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag en/of
(belegger 10: AG 11)
[belegger 10] een (totaal)bedrag van € 51.500,-, althans enig geldbedrag;
hierin bestaande dat [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft/hebben voorgewend dat:
- met de ingelegde gelden de financiering van de bouw van een vakantieresort (met villa’s) in Turkije (Alanya en/of Bodrum) zou geschieden en/of
- de belegger/inlegger een bedrag investeerde dat jaarlijks gegarandeerd een rendement opleverde van 12,8% en/of
- het rendement maandelijks tot het einde van de overeenkomst zou worden ontvangen en/of
- de inlegger na een looptijd van de obligatielening van 36 maanden gegarandeerd de inleg retour zou ontvangen en/of
- er voldoende zekerheden waren omtrent de (blijvende) waarde van de projecten waarin geïnvesteerd werd en/of
- er waarborgen waren omtrent de waarde van de investering onder meer op grond van e en financiële prognose en/of
- een accountantsverklaring (van [accountsmaatschappij]) was verkregen dan wel zou worden verkregen en/of
- samengewerkt werd met [Turkse onderneming], welke onderneming eigenaar zou zijn van (bouw)gronden waarop de/het resort(s) gebouwd zou/zouden gaan worden
waardoor deze belegger(s) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen,
althans
bij/tot welk(e) misdrij(f)(ven) hij, verdachte op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest dan wel opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door
- het aanwezig zijn bij en het deelnemen aan de/het gesprek(ken) met betrekking tot de aankoop van [bedrijf 2] (voorloper van [bedrijf 1]) en/of
- het verzorgen van een accountantsverklaring ten behoeve van de brochure en/of het prospectus van Golden Sun en/of Golden Sun Golf Resorts en/of
- het verzorgen van de vertaling van een Turks eigendomsbewijs en/of een Turks taxatierapport en/of een Turkse hypotheekakte ten behoeve van de brochure en/of het prospectus van Golden Sun en/of Golden Sun Golf Resorts en/of
- werkzaam te zijn voor [bedrijf 1] en/of
- het verzorgen van de marketing voor [bedrijf 1] en/of
- contacten te onderhouden met één of meer bovengenoemde beleggers en/of
- het aanbrengen van de administratie bij administratiekantoor [administratiekantoor 1] en/of
- huur te betalen voor het kantoor van [bedrijf 1] aan de [straat 1] in Amsterdam.
2.
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2006 tot en met 1 oktober 2006 te Amsterdam en/of Nieuwegein en/of Utrecht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(een) Turkse eigendomsakte (Tapu) (D/138);
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) (telkens) in strijd met de waarheid
in deze Turkse eigendomsakte (Tapu) vermeld dat de (bouw)grond van perceel nummer 155/2, oppervlakte 10.879.833, op naam stond van [Turkse onderneming]
terwijl in werkelijkheid [Turkse onderneming] middellijk noch onmiddellijk de eigenaar was van de grond(en)
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam en/of Nieuwegein en/of Rijswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of leiding heeft gegeven aan en/of heeft deelgenomen (aan) een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), bestaande uit verdachte, [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of bedrijven, te weten (onder meer) [bedrijf 1] en/of [Turkse onderneming] en/of [bedrijf 9],
welke organisatie (onder meer) tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, te weten oplichting (art. 326 Sr) en/of valsheid in geschrifte (art. 225 Sr) en/of (gewoonte)witwassen (art. 420ter Sr / art. 420bis Sr / art. 420quater Sr).
(parketnummer 13/993099-08)
[bedrijf 3] (ook handelend onder de na(a)m(en) [bedrijf 4] en/of [bedrijf 5], in elk geval een rechtspersoon, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 7 november 2007 te [gemeente 1], Den Haag, [gemeente 5], Nieuwegein, [gemeente 4] en/of (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[belegger 11] en/of [belegger 12] en/of [belegger 13] en/of [belegger 13][belegger 14]) en/of [belegger 15] telkens heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (D-01) te weten:
[belegger 11] EUR 50.000 op of omstreeks 3 oktober 2007
[belegger 11] EUR 1.000 op of omstreeks 4 oktober 2007
[belegger 12] EUR 1.200 op of omstreeks 26 september 2007
[belegger 13] EUR 50.000 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 13] EUR 26.500 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 13] EUR 51.000 op of omstreeks 14 september 2007
[belegger 15] EUR 50.000 op of omstreeks 01 oktober 2007
[belegger 15] EUR 50.000 op of omstreeks 01 oktober 2007
hierin bestaande dat [bedrijf 3] en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid heeft/hebben voorgewend dat:
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in de aankoop, verkoop en/of verhuur van vastgoedobjecten zoals villa's, appartementen, kantoorpanden en aanlegsteigers die onderdeel zijn van de meest prestigieuze projecten in Dubai (D-07 p.3);
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in onder andere Dubailand, Dubai Marina, The Palm Jumeirah en Business Bay (D-07 p.3);
- 12,5% vast rendement zou worden vergoed, met een maandelijkse uitkering van de rente (D-07 p.4);
- de volgende elementen van zekerheid bestonden: een terugkoopgarantie, de vastgoedobjecten als onderpand, ervaren solide partners in Dubai, vrije overdraagbaarheid van de obligaties en/of verhuurgaranties van aangekochte objecten (D-07 p.4);
- [bedrijf 4] onderdeel was van de [bedrijf 10] en dat bij [bedrijf 4] acht mensen werkten die hoofdzakelijk waren belast met het aantrekken van Nederlandse investeerders en het lanceren van financiële producten (D-32);
- de [bedrijf 10] zo'n 3000 medewerkers had en een investeringskapitaal van ruim een miljard dollar (D-32);
- de directie van [bedrijf 4] meer dan 10 jaar ervaring had als het ging om investeren in het Midden Oosten en Dubai in het bijzonder
waardoor de beleggers werden bewogen tot bovengenoemde afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 13-845096-07) onder 1, 2 en 3 en onder parketnummer 13/993099-08 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(parketnummer 13-845096-07)
1.
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam en IJsselstein en elders in Nederland,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, de hierna genoemde personen en anderen heeft bewogen tot de afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten:
[belegger 1] enig geldbedrag en
[belegger 2], een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[belegger 3] een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[belegger 4] enig geldbedrag en
[belegger 5] enig geldbedrag en
[belegger 6], enig geldbedrag en
[belegger 7] een totaalbedrag van € 101.500,-, en
[belegger 8] enig geldbedrag en
[belegger 9], een totaalbedrag van € 51.500,-, en
[belegger 10] een totaalbedrag van € 51.500,-,
hierin bestaande dat [bedrijf 1] telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat:
- met de ingelegde gelden de financiering van de bouw van een vakantieresort (met villa’s) in Turkije (Alanya en/of Bodrum) zou geschieden en
- de belegger/inlegger een bedrag investeerde dat jaarlijks gegarandeerd een rendement opleverde van 12,8% en
- het rendement maandelijks tot het einde van de overeenkomst zou worden ontvangen en
- de inlegger na een looptijd van de obligatielening van 36 maanden gegarandeerd de inleg retour zou ontvangen en
- er voldoende zekerheden waren omtrent de (blijvende) waarde van de projecten waarin geïnvesteerd werd en
- er waarborgen waren omtrent de waarde van de investering onder meer op grond van een financiële prognose en
- een accountantsverklaring (van [accountsmaatschappij]) was verkregen dan wel zou worden verkregen en
- samengewerkt werd met [Turkse onderneming], welke onderneming eigenaar zou zijn van (bouw)gronden waarop de/het resort(s) gebouwd zou/zouden gaan worden
waardoor deze beleggers telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
2.
[bedrijf 1] in de periode van 1 april 2006 tot en met 1 oktober 2006 in Nederland, een Turkse eigendomsakte (Tapu), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft zij in strijd met de waarheid in deze Turkse eigendomsakte (Tapu) vermeld dat de (bouw)grond van perceel nummer 155/2, oppervlakte 10.879.833, op naam stond van [Turkse onderneming], terwijl in werkelijkheid [Turkse onderneming] middellijk noch onmiddellijk de eigenaar was van de grond, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedraging.
3.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 te Amsterdam en Nieuwegein en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft opgericht en in stand heeft gehouden en leiding heeft gegeven aan en heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] en een rechtspersoon, te weten [bedrijf 1], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting en valsheid in geschrifte.
(parketnummer 13/993099-08)
[bedrijf 3] (ook handelend onder de namen [bedrijf 4] en [bedrijf 5], op tijdstippen in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 november 2007 te [gemeente 1] en elders in Nederland met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,
[belegger 11] en [belegger 12] en [belegger 13] en [belegger 13] en [belegger 15] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag te weten:
[belegger 11] EUR 50.000 op of omstreeks 3 oktober 2007
[belegger 11] EUR 1.000 op of omstreeks 4 oktober 2007
[belegger 12] EUR 60.000 op of omstreeks 20 september 2007
[belegger 12] EUR 1.200 op of omstreeks 26 september 2007
[belegger 13] EUR 50.000 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 13] EUR 26.500 op of omstreeks 17 september 2007
[belegger 13] EUR 51.000 op of omstreeks 14 september 2007
[belegger 15] EUR 50.000 op of omstreeks 1 oktober 2007
[belegger 15] EUR 50.000 op of omstreeks 1 oktober 2007
hierin bestaande dat [bedrijf 3] telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid heeft voorgewend dat:
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in de aankoop, verkoop en/of verhuur van vastgoedobjecten zoals villa's, appartementen, kantoorpanden en aanlegsteigers die onderdeel zijn van de meest prestigieuze projecten in [naam];
- ontvangen gelden van de beleggers zouden worden geïnvesteerd in onder andere Dubailand, Dubai Marina, The Palm Jumeirah en Business Bay;
- 12,5% vast rendement zou worden vergoed, met een maandelijkse uitkering van de rente;
- de volgende elementen van zekerheid bestonden: een terugkoopgarantie, de vastgoedobjecten als onderpand, ervaren solide partners in Dubai, en verhuurgaranties van aangekochte objecten;
- [bedrijf 4] onderdeel was van de [bedrijf 10] en dat bij [bedrijf 4] acht mensen werkten die hoofdzakelijk waren belast met het aantrekken van Nederlandse investeerders en het lanceren van financiële producten;
- de [bedrijf 10] zo'n 3000 medewerkers had en een investeringskapitaal van ruim een miljard dollar;
- de directie van [bedrijf 4] meer dan 10 jaar ervaring had als het ging om investeren in het Midden Oosten en Dubai in het bijzonder,
waardoor de beleggers werden bewogen tot bovengenoemde afgifte,
zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De zaak Golden Sun
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte zou in de korte periode dat hij als werknemer bij [bedrijf 1] in dienst is geweest, te weten van 1 januari 2007 tot 1 mei 2007 in de veronderstelling hebben verkeerd dat hij met een regulier bedrijf te maken had, dat participaties verkocht in daadwerkelijk te ontwikkelen projecten, en er geen vermoeden van hebben gehad dat het om oplichting ging.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de gang van zaken bij de gehouden fotoconfrontaties in strijd met de beginselen van een goede procesorde is geweest op gronden zoals in zijn pleitnota genoemd.
Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt kent de wet geen specifieke procedureregels voor fotoherkenningen.
Het hof ziet in het door de verdediging aangevoerde noch anderszins grond om aan te nemen dat de gevolgde werkwijze heeft gestrekt tot beïnvloeding van de getuigen met het oog op de door hen af te leggen verklaringen; ook verder ziet het hof geen gronden om aan te nemen dat de gang van zaken onverenigbaar is geweest met een eerlijke procesvoering.
Voor zover de verdediging tevens heeft willen betogen dat ten onrechte is volstaan met een enkelvoudige fotoconfrontatie, merkt het hof op dat een meervoudige fotoconfrontatie ongetwijfeld de voorkeur verdient; men kan zich zelfs afvragen of het verstandig was om met fotoconfrontaties te volstaan.
Dit neemt niet weg dat ook aan de resultaten van enkelvoudige fotoconfrontaties bewijswaarde kan worden toegekend. Het hof acht evenmin andere gronden aanwezig om aan de betrouwbaarheid van de herkenningen te twijfelen.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen reconstrueert het hof de volgende gang van zaken.
Een of meer personen zijn, in januari 2006 of eerder, een project gaan ontwikkelen dat werd aangeduid met de naam Golden Sun Resort. Er zou een beleggingsproduct worden aangeboden, bestaande uit participaties (in de vorm van obligaties) in een resort met die naam met vakantievilla’s in Turkije, in de omgeving van Alanya.
Eind januari 2006 is binnen het bedrijf [bedrijf 9], waarvan [medeverdachte 1] directeur en verdachte werknemer was, een eerste aanzet voor een brochure ontworpen, in februari 2006 gevolgd door een logo. Op 7 april 2006 werd de domeinnaam [domeinnaam 1] en op 8 april 2006 de domeinnaam “goldensunresort.nl” geregistreerd.
Op 10 april 2006 bracht een drietal personen ([medeverdachte 1] [medeverdachte 2] en verdachte een bezoek aan trust-en adviesbureau [bedrijf 11], om te spreken over de aankoop van een BV ten behoeve van het project. Van een bijzondere rolverdeling tussen hen was geen sprake, geen van hen had duidelijk de leiding, aldus de directeur van [bedrijf 11], [directeur bedrijf 11].
Bij deze gelegenheid werden dummy’s getoond (naar het hof begrijpt: van ontworpen wervingsmateriaal). Na een tweede gesprek, op 1 of op 4 mei 2006, is door [bedrijf 11] een BV verkocht, waarvan de aandelen op naam kwamen van [medeverdachte 2], vanuit wiens bankrekening ook de koopsom werd voldaan. De BV kreeg een nieuwe naam, te weten [bedrijf 1] (hierna ook: [bedrijf 1]).
Intussen waren eind april de domeinnamen [domeinnaam 2] en [domeinnaam 3] en [domeinnaam 4] geregistreerd. Met ingang van 15 mei 2006 werd in een statig kantorengebouw in een chique omgeving, aan de [straat 1] te Amsterdam, door [bedrijf 1] een ruimte gehuurd, waarin laptops, een printer en een fax werden geplaatst. Op 6 juni 2006 werden de aandelen van [bedrijf 1] aan [medeverdachte 2] geleverd en werd hij directeur van de [bedrijf 6]. 17 juli 2006 werd bij de [bank 1]op naam van [bedrijf 1] een rekening geopend en ook in die zomer werd een boekhoudkantoor ingeschakeld.
In het najaar van 2006 werd met de verkoop van obligaties begonnen. De obligaties werden overeenkomstig de prospectus uitgegeven in eenheden van 1000 euro met een maximuminleg van 50.000 euro (hetgeen de grens is waarboven van toezicht door de Autoriteit Financiële Markten geen sprake meer is) Bij de verkoop werd gebruik gemaakt van een brochure en een website. Daarbij werd gebruik gemaakt van een brochure en een website.
De brochure was al maanden eerder, met medewerking van [medeverdachte 2] en een vierde persoon, [medeverdachte 7] die zich bediende van de valse naam [naam medeverdachte 6], door [bedrijf 9] vervaardigd. Daartoe werd de brochure van een bestaand bedrijf gescand en daarin afgedrukte foto’s en plattegronden overgenomen. Men was zich er van bewust dat dit niet geoorloofd was. Verder werden foto’s gebruikt van willekeurige villa’s, die van het internet werden gehaald. In de brochure werd beschreven dat in Turkije een resort zou worden ontwikkeld, bestaande uit een hoofdgebouw en losse villa’s.
Voor het hoofdgebouw werd ten behoeve van deze brochure door [medeverdachte 1] zelf een ontwerpje gemaakt en ‘zomaar wat ontwikkeld’; de kaveltekening van het grondstuk waarop de 180 villa’s moesten komen werd door [bedrijf 9] aan de hand van een zeer globale schets van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] ‘een beetje mooi opgesteld’ en in een tekening verwerkt. Behalve foto’s van villa’s werd ook een aantal andere ‘sfeerfoto’s’ van het internet gehaald.
Bij het vervaardigen van een tweetal andere websites, op naam van [bedrijf 1] en van Golden Sun Golf Resort, ging men op vergelijkbare wijze te werk.
De prospectus van [bedrijf 1] werd eveneens door [bedrijf 9] gemaakt. Zij werd voor meer dan 90% overgeschreven van een door een ander bedrijf, [bedrijf 12], uitgegeven prospectus. In strijd met de waarheid werd in de prospectus vermeld dat [accountsmaatschappij], als bij het project betrokken accountantskantoor, een accountantsverklaring had afgegeven of, in een andere editie van de prospectus, zou gaan afgeven. Verder meldde de prospectus dat [bedrijf 1] een samenwerkingsverband met het Turkse bedrijf [Turkse onderneming] was aangegaan. Dit bedrijf zou op 4 september 2006 voor 21 miljoen euro grond in de provincie Antalya hebben verworven, ten bewijze waarvan eigendomsbewijzen, tapu’s, met de handtekening van de directeur van het kadaster en een stempel, in de prospectus waren afgebeeld. Er waren tevens taxatierapporten opgenomen van de grond; door [Turkse onderneming] zou hypotheekrecht op de grond zijn verleend aan [bedrijf 1], waarvan de akte eveneens werd weergegeven. In werkelijkheid bestond [Turkse onderneming] op 4 september 2006 nog niet, was de genoemde kavel aanzienlijk minder groot dan aangegeven, zodat een resort van de aangegeven omvang daarop niet zou kunnen worden gebouwd, en was de directeur van het kadaster, die de eigendomsbewijzen zou hebben ondertekend, in 2006 al met pensioen. De afgebeelde eigendomsbewijzen waren, onder meer met behulp van een sjabloon van een Turkse kadastrale akte, nagemaakt.
Er is geen spoor gevonden van aan [Turkse onderneming] toebehorende bouwgrond noch van enige andere daadwerkelijke belegging in Turkije. Van aan [bedrijf 1] op grond verleende hypotheekrechten is evenmin gebleken.
Het hof leidt uit de beschreven gang van zaken af dat, zo bij de betrokkenen al ooit de bedoeling heeft bestaan om in Turkije werkelijk een resort te realiseren, hun in elk geval op het moment dat obligaties aan beleggers werden aangeboden duidelijk was dat het ging om een luchtbel en dat deze beleggers werden opgelicht.
Een en ander wordt bevestigd door een aantal documenten op een DVD, die is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2], namelijk
1. een word document, met een op 6 april 2006 aangemaakt en als laatste door ‘[medeverdachte 1]’opgeslagen bestand, genaamd ‘[voornaam 1]’, waarin op pagina 7 staat :deze prospectus is vastgesteld op 21 december 2005 door TRE Investements II BV;
2. een psd bestand, genaamd [naam].psd, gedateerd 10 mei 2006, waarin een blanco sjabloon staat van een Turkse kadastrale akte met in het midden ‘hier komt de tekst te staan’;
3. een psd bestand genaamd stempel.tapu.psd, gedateerd 11 mei 2006, met daarin een afdruk van een stempel;
4. een fax van een ingevulde tapu van oudere datum (vermoedelijk 2001), met
daarop de naam van de hiervoor genoemde in 2006 al gepensioneerde kadasterdirecteur als ondertekenaar.
Het hof stelt vast dat bij deze oplichting tezamen en in vereniging werd gehandeld door [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 7] en in een later stadium [medeverdachte 4].
Ten aanzien van [verdachte] betrekt het hof, naast de al genoemde verklaring van [directeur bedrijf 11], in zijn overweging dat betrokkenheid bij de verwerving van een rechtspersoon in het geheel niet past bij de rol, die [verdachte] zelf zegt (aanvankelijk) te hebben gespeeld, te weten die van met marketing belaste medewerker van [bedrijf 9].
In dit verband is tevens van belang dat bij doorzoeking van het kantoor van [bedrijf 9] op 8 november 2007 een notitie is aangetroffen (D116), waaruit blijkt dat de huur over oktober van de kantoorruimte te Amsterdam ten bedrage van 1.050 euro door vier personen, te weten [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2], werd gedeeld en voorts dat de kosten van een vertaling eveneens door deze vier gedragen zouden worden. De voornamen van de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte][medeverdachte 2] [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] zijn [voornaam 1], [voornaam 2], [voornaam 3] en [voornaam 4].
De stelling van verdachte dat hij slechts een argeloze werknemer, belast met de marketing is geweest bij [bedrijf 1] en dat hij daaraan voorafgaand als werknemer van [bedrijf 9] gebruikelijke werkzaamheden op het gebied van webmarketing had gedaan, wordt gelogenstraft door de hiervoor geschetste gang van zaken. Verdachte heeft al in een pril stadium van de planvorming overleg gehad met [medeverdachte 2], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1], hij was de man die contact had met [bedrijf 11] en is ook mee geweest naar de besprekingen daar. Hij heeft met [medeverdachte 1] de kantoorruimte in Amsterdam bekeken en ingericht, hij heeft ook weer met [medeverdachte 1] een vertaler gezocht voor de valse tapu’s en hij was dagelijks op het kantoor van [bedrijf 1], aanvankelijk veelal samen met [medeverdachte 6].
Verdachte was van het begin af aan en, gezien de notitie D116, voor een volwaardig part deelgenoot in het bedrijf [bedrijf 1] en heeft zijn daar verworven kennis van het plegen van beleggingsfraude vervolgens, samen met zijn jeugdvriend [medeverdachte 1] voortgezet in de zaak Royal Dubai.
De zaak Royal Dubai
Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde oplichting, omdat hij niet degene is geweest die zich in het kader van de zaak Royal Dubai voordeed als [pseudoniem].
Uit de bewijsmiddelen reconstrueert het hof de volgende gang van zaken.
In maart of april 2007 heeft [medeverdachte 8] in een Amsterdams hotel een ontmoeting gehad met de Engelsman [naam Engelsman], een kennis die hij eens met vakantie had ontmoet, en een drietal hem onbekende personen, die zich voorstelden als [onbekende 1], [pseudoniem] en [onbekende 2]. [naam Engelsman] had [medeverdachte 8] benaderd met de vraag of hij voor hem wilde komen werken in verband met zijn plannen om in [naam] in projecten te investeren; [medeverdachte 8] zou de zaken in Nederland moeten regelen.
Hoewel [medeverdachte 8] geen enkele ervaring op dit terrein had – hij was opgeleid tot stratenmaker maar werkte al jaren als schoonmaker – , werd hem door [naam Engelsman] verzekerd dat twee mensen die al voor hem, [naam Engelsman], werkten – naar later bleek de genoemde [onbekende 1] en [pseudoniem] – hem zouden inwerken en helpen met het openen van bankrekeningen en dergelijke.
[medeverdachte 8] heeft aanvankelijk geaarzeld of hij op het aanbod in zou gaan, maar uiteindelijk is het tot de hiervoor genoemde ontmoeting gekomen. [medeverdachte 8] zou 1.600 euro netto per maand gaan verdienen.
[onbekende 1] zou accountmanager zijn, [pseudoniem] zijn hulp en [onbekende 2] webdesigner. [medeverdachte 8] heeft vervolgens met [onbekende 1] het meeste contact gehad. Hij ontving 30.000 euro van [onbekende 1] om op een te openen bankrekening te storten, in kleine porties omdat het anders op zou vallen.
Op 18 april 2007 werden de eerste domeinnamen, “[domeinnaam 2]”, “[domeinnaam 3]” en “royaldubai.nl”, geregistreerd, later gevolgd door “[domeinnaam 4]” en “[domeinnaam 5]l”.
Op 15 mei 2007 zijn [medeverdachte 8] en [onbekende 1] naar [gemeente 2]gegaan om een BV te kopen. Op 30 mei werd de BV overgedragen aan [medeverdachte 8] en vervolgens ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met de handelsnaam [bedrijf 3] en [medeverdachte 8] als algemeen directeur/enig aandeelhouder. Met ingang van 22 augustus 2007 werd ook de statutaire naam gewijzigd in [bedrijf 3] Er werden bankrekeningen geopend in [gemeente 1] en [naam], een kantoor, althans een ruimte waarin slechts lege ordners stonden, gehuurd op een prestigieus adres in [gemeente 1], een website en een brochure ontworpen en tv-reclamespots geproduceerd door middel waarvan werd geprobeerd om beleggers aan te trekken. Er werd een callcenter ingeschakeld waarnaar belangstellende beleggers werden doorgeschakeld, aanvankelijk [callcenter 1], later [callcenter 2]. Door de callcenters werden aan geïnteresseerde bellers brochures toegezonden. De brochures werden eerst gedrukt door [drukkerij 1], later door [drukkerij 2]. Later moest de naam [bedrijf 3] worden gewijzigd en vervangen door [medeverdachte 8] (projectontwikkeling) BV; toen heeft [drukkerij 2] wederom brochures vervaardigd, met dezelfde huisstijl, maar met de nieuwe naam.
In de brochures en op de website , die beleggers moesten verleiden tot het storten van tenminste 50.000 euro teneinde een obligatie in de projecten van Royal Dubai te verwerven, zijn valse voorspiegelingen gedaan met betrekking tot het rendement, de elementen van zekerheid (zoals vastgoed als onderpand, terugkoopgarantie, ervaren solide partners in Dubai en huurgaranties) en de projecten waarin geïnvesteerd zou worden, waarvan op geen enkele wijze is gebleken dat dit in overeenstemming was met de waarheid. De partners bleken niet te bestaan of niets te weten van de beweerde samenwerking en de boekhouding van [bedrijf 3] bevatte niets met betrekking tot investeringen of contacten met investeerders in Dubai.
Ook in de tv-reclamespot, die vanaf 1 oktober 2007 werd uitgezonden, werden vergelijkbare valse voorspiegelingen gedaan.
Vijf personen hebben participaties gekocht en slechts over september 2007 de beloofde rente ontvangen: hun inleg werd van de rekening van [bedrijf 3] in [gemeente 1] vrijwel direct overgeboekt naar de bankrekening in Dubai. Op 8 oktober 2007 gingen de reclamespots uit de lucht en op 7 november 2007 werd het bedrijf op verzoek van [medeverdachte 8] failliet verklaard. Er was nog slechts 21.000 euro in kas.
Dat [onbekende 1] en [pseudoniem] valse namen waren, waarvan [medeverdachte 1] respectievelijk verdachte zich bedienden, leidt het hof af uit de herkenning aan de hand van foto’s door een aantal van de personen die zij in het kader van de activiteiten van Royal Dubai ontmoet hebben.
Het hof wijst met betrekking tot de verdachte op de herkenning door [getuige 4], werkzaam voor het bedrijf [drukkerij 2], en van [getuige 2] en [getuige 1], werkzaam voor het bedrijf [callcenter 2].
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld – zo begrijpt het hof – dat de herkenningen door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] van de verdachte als de persoon die zich uitgaf voor [pseudoniem] (G-08 en G-10) onbetrouwbaar zijn omdat deze getuigen vermoedelijk samen naar de foto’s hebben gekeken en daar, zo stelt de verdediging, ook over hebben gepraat. Het hof stelt vast dat de FIOD-ECD inderdaad onvoldoende waarborgen heeft geschapen dat deze beide getuigen onafhankelijk van elkaar zouden verklaren. Dit doet afbreuk aan de overtuigingskracht van hun herkenningen, maar niet op zo ver gaande wijze dat deze herkenningen geheel van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voor de herkenning door de getuige [getuige 3] (G-07).
De verdediging heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de herkenning door de getuige [getuige 4] (G-05) eveneens van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de functionarissen die de fotomap hebben getoond bij het onderzoek betrokken waren. Het hof begrijpt dat de verdediging dezelfde bezwaren heeft tegen de eerder genoemde herkenningen.
Het hof gaat ook aan deze bezwaren voorbij. Anders dan de verdediging kennelijk veronderstelt kent de wet geen specifieke procedureregels voor fotoherkenningen. Het hof ziet in het door de verdediging aangevoerde noch anderszins grond om aan te nemen dat de gevolgde werkwijze heeft gestrekt tot beïnvloeding van de getuigen met het oog op de door hen af te leggen verklaringen; ook verder ziet het hof geen gronden om aan te nemen dat de gang van zaken onverenigbaar is geweest met een eerlijke procesvoering.
Het hof stelt vast dat aldus sprake is van een stevige herkenning (G-05), aangevuld met drie herkenningen die op zichzelf genomen tengevolge van de gesignaleerde onvolkomenheden minder overtuigingskracht hebben; tezamen sluiten zij naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel uit dat de verdachte niet de persoon was, die zich uitgaf voor [pseudoniem].
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van het bewezen verklaarde feit, of de bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
parketnummer 13-845096-07:
Het onder 1 bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326, eerste lid, junctis de artikelen 51, eerste en tweede lid, en 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 51, eerste en tweede lid, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste en derde lid, van het Wetboek van strafrecht.
parketnummer 13/993099-08:
Het bewezen verklaarde is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326, eerste lid, junctis de artikelen 51, eerste en tweede lid, en 57, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Zij worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke leiding geven aan oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon en feitelijke leiding geven aan valsheid in geschrifte, begaan door een rechtspersoon, en deelname aan een criminele organisatie.
De eerste rechter heeft de verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte eveneens een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren zal opleggen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof daarbij in het bijzonder gelet op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte samen met anderen leiding heeft gegeven aan verwijtbare gedragingen van een rechtspersoon, genaamd [bedrijf 1], die zich op grote schaal heeft schuldig gemaakt aan oplichting, waarbij op geraffineerde wijze misbruik werd gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particuliere beleggers. Door [bedrijf 1] zijn miljoenen euro’s van particuliere beleggers aangetrokken zonder dat er sprake was van zekerheden en garanties zoals de Wet toezicht kredietwezen 1992 die beoogt te bewerkstelligen. Van de ingelegde gelden is niets overeenkomstig de beweerdelijke bestemming daadwerkelijk geïnvesteerd. Het grootste deel van deze gelden is spoorloos verdwenen. Verdachte is bij de voorbereidingen van deze fraude en de uitvoering ervan van begin af aan ten nauwste betrokken geweest. Verdachte is bij de voorbereidingen van deze fraude en de uitvoering ervan van begin af aan ten nauwste betrokken geweest.
Vervolgens is hij samen met anderen op een zelfde geraffineerde wijze doorgegaan met het oplichten van particuliere beleggers via een tweede rechtspersoon, [bedrijf 3] en heeft hij zich daarbij bediend van een valse identiteit kennelijk om de opsporing te bemoeilijken.
- Bovenstaande praktijken vormen een ernstige inbreuk op de rechtsorde, die in het bijzonder het vertrouwen in het financiële systeem aantast. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich alleen laten leiden door hun eigen verlangen naar gewin en zich niets gelegen laten liggen aan de grote financiële en emotionele gevolgen voor de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op
de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 oktober 2010, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor delicten als de onderhavige door de strafrechter is veroordeeld en op zijn persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Aan de hand daarvan en alle omstandigheden in aanmerking nemend kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van hierna te melden duur.
Het hof acht de gemaakte keuzes met betrekking tot strafsoort en strafmaat het meest passend bij de persoon van de verdachte en de ernst van en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Maatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht
Zoals hierna zal worden overwogen heeft in de zaak Golden Sun een groot aantal benadeelde partijen een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. In hoger beroep bedraagt het totaal van de nog aan de orde zijnde vorderingen 10.603.904,55 euro.
In de zaak Royal Dubai hebben twee benadeelde partijen een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding. Het totaal hiervan bedraagt in hoger beroep 127.432,50 euro.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de nader te noemen benadeelde partijen in de zaak Golden Sun als gevolg van verdachtes onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van in totaal 6.738.307,22 euro.
Ten aanzien van de zaak Royal Dubai is het hof uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade hebben geleden tot een bedrag van in totaal 127.135,00 euro.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van in totaal 6.865.442,22 euro te betalen ten behoeve van de slachtoffers.
Verdachte en zijn mededaders zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht.
De vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak Golden Sun
In de zaak Golden Sun hebben in eerste aanleg 195 benadeelde partijen een vordering ingediend tot vergoeding van de schade die zij ten gevolge van een door de verdachte begaan strafbaar feit hebben geleden.
In de aan dit arrest gehechte bijlage genaamd “Beslissingen benadeelde partijen inzake Golden Sun t.a.v. [verdachte]” staat vermeld (op de pagina’s 1a, 2a, 3a en 4a) welke benadeelde partijen zich in eerste aanleg in het strafproces hebben gevoegd, welk bedrag zij als schadevergoeding vorderen en welke beslissing de eerste rechter ten aanzien van deze vorderingen heeft genomen.
Voor zover de vorderingen zijn toegewezen, duren deze van rechtswege voort in hoger beroep. In voornoemde bijlage staat voorts vermeld (op de pagina’s 1b, 2b, 3b en 4b) welke benadeelde partijen zich in hoger beroep opnieuw hebben gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, dan wel tot welk ander bedrag zij dit hebben gedaan. Voor zover benadeelde partijen, die door de eerste rechter geheel niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vordering, zich niet opnieuw hebben gevoegd in hoger beroep, zijn deze vorderingen niet meer aan de orde. Ook dit staat vermeld in voornoemde bijlage.
Naast de bovengenoemde 195 benadeelde partijen heeft ook de curator van [bedrijf 1] zich in eerste aanleg gevoegd als benadeelde partij. Nu deze vordering door de eerste rechter niet-ontvankelijk is verklaard en de curator zich in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd, is deze vordering niet meer aan de orde.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. De raadsman van de verdachte heeft hiertoe – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
De vorderingen zijn niet eenvoudig van aard. In bepaalde gevallen blijkt bijvoorbeeld wel rente te zijn betaald aan de benadeelde partij, terwijl dit niet is opgegeven in de vordering. De vordering komt slechts voor behandeling in het strafproces in aanmerking als de rechter onmiddellijk tot een oordeel kan komen over de toe- of afwijzing. In het civiele recht is daarvan vrijwel nooit sprake.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de benadeelde partijen in de zaak Golden Sun gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen tot de bedragen die eveneens staan vermeld op voornoemde bijlage (pagina’s 1b, 2b, 3b en 4b), met oplegging daarnaast van een schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een groot aantal benadeelde partijen, niet tot de conclusie dient te leiden dat deze vorderingen niet eenvoudig van aard zijn en zich derhalve niet lenen voor behandeling in het strafgeding. Naar het oordeel van het hof dient een dergelijke afweging voor iedere vordering afzonderlijk te worden gemaakt.
De vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak Golden Sun hebben in hoofdzaak telkens betrekking op de door hen aan [bedrijf 1] overgemaakte inleg en/of commissiekosten, eventueel verminderd met (terug)ontvangen rentebedragen.
Los van de al dan niet door de benadeelde partijen aangedragen stukken ter onderbouwing van hun vordering, kan op grond van het zich in het dossier bevindende afschrift van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening van [bedrijf 1] (D-059), op eenvoudige wijze worden bepaald hoe hoog de door hen geleden schade is. Door de verdediging is de juistheid van deze gegevens niet betwist en zijn ook overigens geen stukken aangeleverd ter onderbouwing van het gevoerde verweer.
Het hof is derhalve, anders dan de verdediging, van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen op zichzelf genomen voldoende eenvoudig van aard zijn, dat zij zich lenen voor behandeling in het strafgeding, behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
Voor de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft het hof telkens de hieronder staande uitgangspunten gehanteerd.
[bedrijf 1] heeft een groot aantal personen bewogen tot de afgifte van een geldbedrag. Hiertoe werd hun voorgehouden dat de ingelegde geldbedragen zouden worden geïnvesteerd in vastgoedprojecten. Daarnaast dienden commissiekosten te worden betaald. De inlegger zou maandelijks rente ontvangen en aan het einde van de looptijd van drie jaar zijn inleg terugkrijgen. Tot 30 augustus 2007 hebben daadwerkelijk rentebetalingen plaatsgevonden. Daarna zijn de rentebetalingen uitgebleven. Ook is de inleg nimmer terugbetaald. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij gedurende de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2007 feitelijke leiding heeft gegeven aan [bedrijf 1].
De vorderingen van de benadeelde partijen hebben in hoofdzaak telkens betrekking op de door hen aan [bedrijf 1] overgemaakte inleg en/of commissiekosten, eventueel verminderd met (terug)ontvangen rentebedragen. Naar het oordeel van het hof is, met inachtneming van hetgeen hieronder wordt overwogen, komen vast te staan dat de benadeelde partijen deze schade door het onder 1. bewezen verklaarde feit rechtstreeks hebben geleden. De hoogte van de schade zal worden vastgesteld aan de hand van het afschrift van de bij- en afschrijvingen van de bankrekening van [bedrijf 1][naam] de bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake [naam] t.a.v. [verdachte]” staat per benadeelde partij vermeld (op de pagina’s 1b, 2b, 3b en 4b) wat de (totaal)bedragen hiervan zijn.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof zal de vorderingen van de benadeelde partijen overeenkomstig bovengenoemde redenering toewijzen tot de bedragen die staan vermeld op de bijlage (op de pagina’s 1b, 2b, 3b en 4b).
Indien en voor zover het hof (een deel van) een vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel zal afwijzen, wordt dit op de hieronder vermelde wijze gemotiveerd (overwegingen A t/m J). Iedere motiveringsgrond is voorzien van een letter (en eventueel een cijfer) waarnaar in de toepasselijke gevallen in de bijlage wordt verwezen. Indien of voor zover een vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof kan niet eenvoudig worden vastgesteld welke kosten de benadeelde partijen en de verdachte ten behoeve van het geding hebben gemaakt. Het hof zal derhalve bepalen dat deze worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt.
A.
(1) Daar waar in de voegingsformulieren benadeelde partij in het strafproces kennelijke rekenfouten zijn gemaakt, zal het hof deze – voor zover deze ten nadele van de benadeelde partij strekken – anders dan de rechtbank, verbeterd lezen.
(2) Vorderingen die rekenfouten ten voordele van de benadeelde partij bevatten, zullen voor dat deel worden afgewezen.
B.
In geval van de medeverdachten van verdachte is de einddatum van de bewezen verklaarde periode telkens 1 augustus 2007. De eerste rechter heeft ten aanzien van verdachte en zijn medeverdachten de vorderingen van de bepaalde benadeelde partijen, van wie is gebleken dat zij de inleg en/of commissiekosten na 1 augustus 2007 hebben overgeschreven, niet-ontvankelijk verklaard, omdat een rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schade ontbreekt.
Omdat ten laste van verdachte een andere periode is bewezen verklaard, heeft de rechtbank ten aanzien van hem vervolgens overwogen dat hij slechts aansprakelijk is voor de terugbetaling van gelden die zijn ingelegd tot en met 1 mei 2007.
In haar dictum heeft de rechtbank echter slechts niet-ontvankelijk verklaard de vorderingen van de benadeelde partijen, wier schade geheel na 1 augustus 2007 is ontstaan. Op de vorderingen van de benadeelde partijen, wier schade geheel is ontstaan na 1 mei 2007, heeft de rechtbank (behoudens de zojuist genoemde vorderingen) verzuimd te beslissen. Deze worden in het dictum noch in het overzicht dat als bijlage aan het vonnis in gehecht vermeld. De vorderingen van de benadeelde partijen, wier schade deels voor en deels na 1 mei 2007 is ontstaan, zijn door de rechtbank – in strijd met voornoemde overweging – toegewezen tot het bedrag dat deze benadeelde partijen tot 1 augustus 2007 hebben ingelegd.
Evenals de eerste rechter is het hof van oordeel dat de benadeelde partijen, wier schade (deels) na 1 mei 2007 is ontstaan, (voor dat deel) niet in hun vordering kunnen worden ontvangen. Immers is de gestelde schade niet veroorzaakt door een bewezen verklaard feit. Omdat niet eenvoudig is vast te stellen welke ontvangen rentebedragen betrekking hebben op het toe te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren deel van de inleg, zal het hof het totaalbedrag dat aan rente is ontvangen in mindering brengen op het toe te wijzen deel van de inleg en de vordering ook voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren.
C.
(1) Anders dan de eerste rechter zal het hof de vorderingen, ten aanzien waarvan uit de stukken van het dossier volgt dat de daadwerkelijk overgemaakte inleg en/of betaalde commissiekosten lager zijn dan hetgeen op het voegingsformulier is vermeld, voor het verschil tussen beide bedragen afwijzen.
(2) Indien uit de stukken volgt dat een hoger bedrag aan rente is ontvangen dan hetgeen op het voegingsfomulier is vermeld, zal dat bedrag in mindering worden gebracht op de (daadwerkelijk) overgemaakte inleg en/of betaalde commissiekosten en de vordering voor dat gedeelte worden afgewezen.
D.
De vordering van L.G. van der Arend zal door het hof niet-ontvankelijk worden verklaard omdat zij niet voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen; de vordering is immers niet ondertekend.
E.
Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat de vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op andere schadeposten dan de overgemaakte inleg en/of betaalde commissiekosten, minus het bedrag dat aan rente is ontvangen (te weten: (1) advocaatkosten en (2) gederfde rente-inkomsten), voor dat gedeelte niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of deze schade rechtstreeks is geleden door een bewezen verklaard strafbaar feit.
F.
De benadeelde partij [benadeelde 3] stelt op 5 maart 2007 een bedrag van 50.000 euro te hebben ingelegd en een bedrag van 1.500 euro aan emissiekosten te hebben betaald. Nu echter uit de stukken van het dossier niet van enige inleg van deze persoon blijkt, zal het hof de vordering reeds om die reden afwijzen.
G.
Uit het voegingsformulier van [benadeelde 5] en de daarbij ter onderbouwing gevoegde stukken, blijkt dat de gestelde schade betrekking heeft op een belegging bij [bedrijf 12] Nu de gevorderde schade niet is veroorzaakt door één van de bewezen verklaarde feiten, kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
H.
Uit de bankrekening van [bedrijf 1] blijkt dat op 27 februari 2007 twee bedragen zijn overgemaakt door [benadeelde 6], ter hoogte van in totaal 82.400 euro. In de periode van 30 maart 2007 tot en met 30 augustus 2007 zijn maandelijks rentebetalingen gedaan aan [benadeelde 6]. Zowel [benadeelde 6a] als [benadeelde 6b] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Blijkens hun voegingsformulieren wonen zij op hetzelfde adres. Voorts is het door hen gestelde schadebedrag gelijk en geven zij dezelfde omschrijving van de gevolgen die het voorval voor hen heeft gehad. Het hof stelt op grond hiervan vast dat het om een en dezelfde belegging gaat. Het hof zal derhalve de aan [benadeelde 6] betaalde rente in mindering brengen op de door [benadeelde 6] betaalde inleg. De vordering van [benadeelde 6] wordt niet-ontvankelijk verklaard nu niet is gebleken dat deze benadeelde partij enige schade heeft geleden ten gevolge van een bewezen verklaard feit.
I.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van schade tot een bedrag van 171.700,00 euro. Deze vordering werd door de eerste rechter geheel niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van een schadevergoeding, welke in totaal hoger is dan de vordering in eerste aanleg, te weten tot een bedrag van 175.000,00 euro. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit hogere gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
J.
De personen die namens een rechtspersoon een vordering hebben ingediend, hebben geen bewijsstuk bijgevoegd waaruit blijkt dat zij hiertoe bevoegd dan wel gemachtigd zijn. Of zij hiertoe bevoegd zijn, zou kunnen blijken uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Omdat dit een openbaar toegankelijk register is, is het hof van oordeel dat dit verzuim ambtshalve kan worden hersteld.
(1) Het hof heeft op grond van de informatie uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel geconstateerd dat de personen die namens een rechtspersoon een vordering hebben ingediend, hiertoe bevoegd waren.
(2) Dit is slechts anders in het geval van [benadeelde 7], omdat uit het voegingsformulier niet kan worden afgeleid wie dit heeft ingediend en ondertekend. Deze benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen.
De vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak Royal Dubai
In de zaak Royal Dubai hebben twee benadeelde partijen een vordering ingediend tot vergoeding van de schade die zij ten gevolge van het door de verdachte begaan strafbaar feit hebben geleden.
In de aan dit arrest gehechte bijlage genaamd “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” staat vermeld (op de pagina 1a) welke benadeelde partijen zich in eerste aanleg in het strafproces hebben gevoegd, welk bedrag zij als schadevergoeding vorderen en welke beslissing de eerste rechter ten aanzien van deze vorderingen heeft genomen.
Voor zover de vorderingen zijn toegewezen, duren deze van rechtswege voort in hoger beroep. De vordering van [benadeelde 2] is deels niet-ontvankelijk verklaard. Zoals in voornoemde bijlage staat vermeld (op pagina 1b) heeft deze benadeelde partij zich opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen deel van de vordering.
Van de zijde van de verdachte is betoogd dat alle benadeelde partijen – derhalve naar het hof begrijpt ook de benadeelde partijen in de zaak Royal Dubai – niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat de vorderingen niet eenvoudig van aard zijn.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de benadeelde partijen in de zaak Royal Dubai gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen tot de bedragen die eveneens staan vermeld op voornoemde bijlage (pagina 1b), met oplegging daarnaast van een schadevergoedingsmaatregel.
Het verweer van de raadsman wordt door het hof ook ten aanzien van de benadeelde partijen in de zaak Royal Dubai – met verwijzing naar de relevante passages uit de hiervoor weergegeven overwegingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak Golden Sun – verworpen. Ook in deze zaak bevinden zich in het dossier afschriften van de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van[bedrijf 3] waaruit de hoogte van de ingelegde bedragen en uitbetaalde rente eenvoudig kan worden vastgesteld. Op de bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” staat per benadeelde partij vermeld (op pagina 1b) wat de (totaal)bedragen hiervan zijn.
Het hof overweegt voorts als volgt.
[bedrijf 3] heeft een aantal personen bewogen tot de afgifte van een geldbedrag. Hiertoe werd hun voorgehouden dat de ingelegde geldbedragen zouden worden geïnvesteerd in vastgoedprojecten. Daarnaast dienden commissiekosten te worden betaald. De inlegger zou maandelijks rente ontvangen en aan het einde van de looptijd van drie jaar zijn inleg terugkrijgen.
Slechts over de maand september 2007 hebben daadwerkelijk rentebetalingen plaatsgevonden. Daarna zijn de rentebetalingen uitgebleven. Ook is de inleg nimmer terugbetaald. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan [bedrijf 3]
De vorderingen van de benadeelde partijen hebben betrekking op de door hen aan [bedrijf 3] overgemaakte inleg en/of commissiekosten, in voorkomend geval verminderd met (terug)ontvangen rentebedragen. Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden. De hoogte van de schade zal worden vastgesteld aan de hand van de afschriften van de bij- en afschrijvingen van de bankrekeningen van [bedrijf 3] Op de bijlage “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” staat per benadeelde partij vermeld (op pagina 1b) wat de (totaal)bedragen hiervan zijn.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal deels niet-ontvankelijk worden verklaard. Met de eerste rechter is het hof van oordeel dat deze vordering, voor zover zij betrekking heeft op andere schadeposten dan de overgemaakte inleg en/of betaalde commissiekosten minus het bedrag dat aan rente is ontvangen, te weten: advocaatkosten, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet eenvoudig kan worden vastgesteld of deze schade rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde strafbaar feit. De benadeelde partij kan haar vordering ten aanzien van dit onderdeel slechts bij de civiele rechter aanbrengen.
Naar het oordeel van het hof kan niet eenvoudig worden vastgesteld welke kosten de benadeelde partijen en de verdachte ten behoeve van het geding hebben gemaakt. Omwille van de eenvoud zal het hof derhalve bepalen dat deze worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 51, 57, 60a, 140, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij parketnummer 13-845096-07 onder 1 , 2 en 3, en bij parketnummer 13/993099-08 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
parketnummer 13-845096-07:
- feit 1: feitelijke leiding geven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
- feit 2: feitelijke leiding geven aan: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon.
- feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij daarvan oprichter en leider is.
parketnummer 13/993099-08:
- feitelijke leiding geven aan: oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar.
Bepaalt dat de tijd, die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleveringsdetentie, in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partijen die in de aan dit arrest gehechte bijlagen “Beslissingen benadeelde partijen inzake Golden Sun t.a.v. [verdachte]” en “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” worden genoemd, aan de Staat het bedrag te betalen dat op die bijlagen voor hen staat vermeld in de kolom “Het hof”: “wijst toe”, in totaal zijnde EUR 6.865.442,22 (zesmiljoen achthonderdvijfenzestigduizend vierhonderdtweeënveertig euro en tweeëntwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis.
Beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen zoals vermeld in de aan dit arrest gehechte bijlagen “Beslissingen benadeelde partijen inzake Golden Sun t.a.v. [verdachte]” en “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]”, in de kolommen “Het hof“: “wijst toe”, “wijst af” en “verklaart niet-ontvankelijk”.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen die in de aan dit arrest gehechte bijlagen “Beslissingen benadeelde partijen inzake Golden Sun t.a.v. [verdachte]” en “Beslissingen benadeelde partijen inzake Royal Dubai t.a.v. [verdachte]” worden genoemd, het bedrag te betalen dat op die bijlage voor hen staat vermeld in de kolom “Het hof”: “wijst toe”, in totaal zijnde EUR 6.865.442,22 (zes miljoen achthonderd vijfenzestig duizend vierhonderd tweeënveertig euro en tweeëntwintig cent), met dien verstande dat en indien en voor zover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft vol[verdachte 1] de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partijen, indien en voor zover hun vordering niet-ontvankelijk is verklaard, hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de kosten die door de verdachte en de benadeelde partijen zijn gemaakt worden gecompenseerd in dier voege, dat ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben vol[verdachte 1] aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben vol[verdachte 1] aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. J.M. Reijntjes,
in tegenwoordigheid van mr. drs. J. Walsweer, griffier,
en op 23 december 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.M. Reijntjes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-